lyk te bearbeiden, en, daar zyne gedagten op meest alle de stukken, door de Representanten des Volks van Amsterdam aangevoerd, en volkomen op alle de belangrykste van dezelve, met de hunne overeenkwamen, een uitgebreid Advis op te stellen, en hetzelve, met voorkennis zyner Medegedeputeerden, en op meer dan één stuk eenstemmig met de meesten derzelve, ter Vergadering voor te draagen.
Hier van zondt hy zynen Afvaardigeren een afschrift, teffens strekkende om zyn gedrag in deezen gehouden te hunner kennisse te brengen.
De Representanten beslooten voorts dit Stuk het licht te doen zien. Vooreerst, gelyk de gemelde Secretaris ons berigt, ‘om alle Nederlanders in staat te stellen, het gerucht, dat men thans alomme verspreidt, als of zy het Werk van eene Nationaale Conventie zogten tegen te gaan, naar waarheid te beoordeelen; en ten anderen, om te doen zien, op welke wyze zy zouden wenschen, dat dit groote werk werd tot stand gebragt.’ - Voorts betuigen zy, ‘wy zyn het met den Schryver van dit Stuk over de Werkzaamheden en de Magt der eerste byeen te roepene Nationaale Conventie geheel eens; doch over zyne byzondere Gevoelens vellen wy geen oordeel.’
Ten aanziene van dit laatste maakt de Burger van swinden deeze aanmerking: ‘Ik betuig, dat, indien ik dit stuk op nieuws moest bearbeiden, ik op veele plaatsen nog meerdere argumenten tot staaving van myn gevoelen zou bybrengen, en op andere de redeneeringen verkorten, en meer in één dringen, waar door zy misschien meer kragt zouden verkrygen; doch hier toe ontbrak my de tyd; ik heb het stuk in eenen korten tyd, en, uit hoofde myner menigvuldige bezigheden by dag, meest by nagt moeten stellen. Ik heb nu geoordeeld het zelve, zo als ik het uitgesprooken heb, zonder verandering 'er in te maaken, te moeten opgeeven: letterlyk voor 't geen ik op schrift hadt, en voor 't geen ik op staande voet in de Vergadering uit het hoofd heb bygevoegd, zo als de Voorafspraak en verscheide andere plaatzen, kan ik instaan, dat ik het gezegde in volle kragt, en meestal met dezelfde woorden, t'huiskomende op 't papier heb gebragt.’
‘Wy zouden,’ betuigt wyders de Secretaris in zyn Voorberigt, ‘wat ons betreft, van gedachten zyn, dat