Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1796
(1796)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Het boek Job, naar het Hebreeuwsch. - Korte Aanmerkingen over het boek Job voor ongeleerden, - door Ysbrand van Hamelsveld. Te Amsteldam, by M. de Bruyn, 123 en 112 bl. in gr. 8vo.Wy hebben in een paar vorige Recensiën den arbeid van van hamelsveld over het O.T. met dien van michaëlis in eenige byzonderheden in vergelyking gebragt. Doch de overzetting, welke michaëlis van het boek Job gegeven heeft, maakt het eerste deel van zyne Bybel-vertaaling uit, is reeds in 1776 in het Nederduitsch vertaald uitgegeven, en toen ook door ons aangekondigd en beoordeeldGa naar voetnoot(*). Wy zullen dus onze Lezers in staat stellen, om het werk van hamelsveld over Job met eene andere en laater uitgekomen vertaaling in vergelyking te brengen; en hebben ten dien einde voorgenomen, zyn gevoelen omtrent dezelfde byzonderheden en plaatzen op te geven, waaromtrent wy de gedachten van schultens en muntinghe, onlangs, by de aankondiging hunner vertaaling, hebben medegedeeldGa naar voetnoot(†). Hamelsveld is zoo wel als schultens zeer geneigd, om het boek Job voor het oudste van den Bybel te houden, maar hy is het ook met hem eens, dat men niet weet, door wien het geschreven zy. Hy schynt echter niet te vermoeden, dat de Voor- en Nareden, Hoofdst. I en II, en XLII:7-17, byvoegzels van eene laatere hand zyn. Omtrent de vraag, of het boek eene fabel of eene waare geschiedenis behelze, laat hy zich op deze wyze uit: ‘Dat 'er waarlyk een job geleefd heeft, een aanzienlyk man, vermaard door zyne deugd | |
[pagina 2]
| |
en geluk, wiens deugd beproefd is geworden door rampen, doch die, na deze beproeving, weder gezond geworden, in zyn vorig, ja grooter geluk hersteld is, kan met alle reden beweerd worden. Hy wordt Ezech. XIV:14 naast noach en daniel, geene verdichte persoonen, gesteld, enz. Maar elk, die smaak heeft, oordeelt terstond by het lezen van dit boek, dat deze man job en zyne geschiedenis wel tot een' grondslag gelegd, maar vervolgends dichtkundig uitgebreid en behandeld wordt. Niemand toch ontkent, dat het verhaal van het voorgevallene in den hemel, in de eerste hoofdstukken, eene Allegorie of leenspreuk zy, en wat men ook zegge van de gave der Arabieren, om verzen voor de vuist te maaken, zulke verheven gebonde redenen, als job en zyne vrienden hier houden, worden niet voor de vuist, en vooral niet van eenen lyder, gelyk job, in zyne grievendste ellenden gemaakt, om niet te spreken van de redenen, die de Godheid spreekt in de laatste hoofdstukken van dit boek, enz.’ - Op de vraag, welke de bedoeling van het boek zy, antwoordt hy: ‘Zekerlyk niet eene volledige oplossing van de handelwyze der Voorzienigheid in het bestuur dezer benedenwereld; dan moest de Godheid sprekende ingevoerd ons den sleutel daar toe opgeven, het welk nu geenszins geschied. - Neen, dit boek is geene Theodiceć, in dien zin, welken men aan dit woord doorgaands hecht, het is geene bespiegelende verdediging der Godlyke Voorzienigheid. - Maar eene praktikale of beöefenende onderrichting, hoe de menschen behooren te denken en te handelen omtrent lydende onschuld en deugd, zoo van zich zelven als van anderen. - De inhoud is de gelasterde en verdachte onschuld beproefd, en haare eere gered; of: de deugd gelasterd, beproefd, verdacht, gered; en het oogmerk is, ons te leeren, die waare wysheid standvastig te behouden, dat wy God dienen, en de deugd beoefenen, zoo wel in voor- als in tegenspoed, en ons zorgvuldig wachten, om de deugd te lasteren of te verdenken.’ De vertaaling van hamelsveld verschilt van die van schultens daar in, dat de eerste in eene bepaalde voetmaat gebragt is. Wy kiezen tot proeven van dezelve, en van de daar by gevoegde aanmerkingen, ook juist die plaatzen, die wy te voren naar schultens en muntinghe hebben opgegeven. | |
[pagina 3]
| |
Hoofdst. XIX:21-28 vertaalt hamelsveld: Ontfermt u over my, ontfermt u, myne vrienden!
Het is de hand van God, die my geslagen heeft!
Ach waaröm wilt gy my, gelyk God doet, vervolgen?
Zyt gy, helaas! nog niet verzadigd van myn vleesch?
Ach! werden toch myn reên zorgvuldig opgeschreven!
Ach! ter gedachtenis verzameld in een boek!
Ach! werden zy in 't lood met een yzren griffie,
Tot eeuw'ge duurzaamheid gehouwen in een' rots!
Myn eereredder leeft, daar van ben ik verzekerd;
Die zal ten laatsten eens voor my in 't strydperk staan;
Alschoon ook na myn huid zelfs dit doorknaagd mogt wezen,
Nog zal ik eenmaal God uit dit myn lichaam zien!
Ik zal hem tot myn' hulp nog zien; en deez' myn' oogen
Hem, niet meer vreemd voor my, aanschouwen van naby!
't Verlangen naar dat heil verteert myn ingewand!
‘Waarom hem zo vervolgd?’ dit zult gy dan erkennen;
‘Daar ons nu blykt, dat hy gelyk hadt in zyn zaak!’
Omtrent de vraag, of hier op eene redding in of na dit leven gedoeld worde, laat hamelsveld de keuze tusschen de verschillende meeningen der Uitleggers aan den Leezer over. Hy doet echter genoeg zien, dat hy zelf neigt, om, even als schultens, de plaats alleen tot eene uitredding in dit leven betrekkelyk te maaken.
Hoofdst: XIV:13-15 luidt in deze vertaaling aldus: Ach! wildet gy, myn God! m' in 't schimmenryk verbergen,
My daar bedekken, tot uw gramschap was gestild!
My dan op nieuw een perk weêr stellende, aan my denken!
Maar waar herleeft een mensch, die eens gestorven is?
Gebeurde dit, hoe lang dan ook myn stryd mogt duuren,
Zou 'k echter hoopen, tot dat deez' verandring kwam!
Tot dat gy riept, en ik u antwoord zoude geven,
Tot gy verlangend naar uw eigen maakzel wierdt.
‘Indien (zegt hamelsveld in de aantekeningen) God hem zoo lang in het ryk der dooden wilde verbergen, tot zyn toorn gestild was, dan wilde job nog hoopen; maar nu heeft hy op herstel geene hoop, dewyl zyne kwaal ongeneeslyk is.’ | |
[pagina 4]
| |
De bekende plaats Hoofdst. XXXIII:23, 24 wordt 2 dus vertaald: Doch is 'er dan by hem een Engel, één uit duizend,
Een Hemeltolk, die aan den mensch zyn pligten leert:
Dan zal God zyner zich ontfermen; hy zal spreken:
‘Ga, red hem van 't verderf; ik ben, ik ben voldaan.’
De aantekeningen op deze plaats zyn de volgende: ‘vs. 23. Men vergelyke de geschiedenis. Gen. XX:1-8. Zyn pligten] Wat hy hadt behooren te doen, en waar in hy gefeild, en Gods ongenoegen zich op den hals gehaald heeft. - Wanneer de mensch dit, in zyne ziekte, ter harte neemt, en zich daar over voor God verootmoedigt, dan ontfermt zich God weêr over hem. vs. 24. Ik ben voldaan] Ik heb het losgeld ontvangen. - Myn oogmerk is bereikt.’ |
|