Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEenige byzonderheden van het eiland Teneriffe, en bovenal wegens het beklimmen van den piek. Door den Luitenant Rye.(Ontleend uit eenen Brieve van dien Heer aan joseph jekyll, Esq. M.P.F.R.S.F.S.A.)
De Berigten, ons medegedeeld van den beroemden Piek van Teneriffe, zyn veelvuldig; doch zy verschillen weinig van elkander, dan ten aanziene van de hoogte, aan dien Berg gegeeven, en omtrent de bezwaarlykheid van het beklimmen diens Bergtops. De Canarische Eilanden, zeven in getal, van welke Teneriffe 'er een is, waren den Ouden bekend onder den naam van de Gelukkige Eilande; doch naardemaal de Piek noch door oude Dichters, noch door oude Aardryksbeschryvers, vermeld is, mogen wy veronderstellen, dat die Berg een Vulcanisch Voortbrengzel is der Middel-Eeuwen, tusschen den Val des Romeinschen Ryks, en den aanvang der Veertiende Eeuwe, wanneer dezelve eerst ontdekt werd door Zeevaarenden. Het eerste gedrukt Verslag van deezen Uitwas der Aarde, welke wy ons weeten te binnen te brengen, van Persoonen die den Top beklommen hadden, werd in 't licht gegeeven door Bisschop sprat, in zyne Historie van de Koninglyke Societeit, MDCLXVII, onder den Tytel: A Relation of the Pico Teneriffe. Recieved from some con- | |
[pagina 362]
| |
siderable Merchands and Men worthy of Credit, who went to the Top of it. Een tweede Verhaal verscheen in de Philosophical Transactions, No. 345. p. 317, opgesteld door Mr. eden; waar toe veele volgende Schryvers over dit Onderwerp, te meermaalen, den Leezer geweezen hebben. Een derde Verhaal werd, in den Jaare MDCCLII, aan de Koninglyke Societeit overgeleverd, in een Papier, ten Opschrift voerende: Observations made in goining up the Pic of Teneriffe, by Dr. thomas heberden. In de History of the Discovery and Conquest of the Canary Islands, by george glas, MDCCLXIV, treffen wy een vierde Verhaal aanGa naar voetnoot(*). De Luitenant rye, vergezeld door den Kruidkundigen Heer burton, bezogt Teneriffe, op zyn Tocht na New South Wales, aan boord van de Gorgon, gevoerd door Capitein parker. Zy ankerden in de Baay van Santa Cruz, aan de oostzyde des Eilands, op den zestienden van April des Jaars MDCCXCI, en te land na Oratava voortrekkende, vonden zy den grond zeer vrugtbaar, te midden van de verwoestingen der Natuure, en de uitwerpzelen van een Brandenden Berg, die het gelaad des Aardryks hier zeer misvormd en vaneen gereeten hebben. 't Was, zegt de Luitenant rye, twee uuren in den morgenstond, toen wy Oratava bereikten. Het volk van den Huize, waarin onze Muilëzeldryvers ons wilden brengen, weigerde ons in te neemen. Hoe zeer wy ook vermoeid waren, moesten wy bykans nog een myl voorttrekken, langs een ongemaklyken en steil opgaanden weg, eer wy huisvesting konden krygen, 't geen eindelyk, schoon niet zonder moeite, gelukte. Onze onkunde in de taal was een bykans onoverkomelyk gebrek; doch naa het herhaalen van een korte Pantomine, verkreegen wy eenige Eyeren, een glas Wyn, en een Mat om op te leggen. Wy hadden Reisbundels met warme Kleederen, om met dezelve ons te dekken tegen de snydende winden op den Piek, en deeze strekten ons tot hoofdkussens. Veeler- | |
[pagina 363]
| |
lei ongedierte kroop op en om ons; doch onze vermoeidheid deedt ons tot den morgenstond slaapen. Wy reezen toen op, om een waarlyk grappig tooneel te zien, en 'er onze rol op te speelen. Het volk van den Huize was ras rondsom ons vergaderd. Wy spraken allen hard op, en langen tyd, zonder te bedenken dat wy elkander niet verstonden. Onze stemmen waren gepaard met heftige gebaaren, tot dat wy, als 't ware allen op één oogenblik van de ongerymdheid onzes bedryfs overtuigd, eenige minuuten stilzweegen. De Waard ging toen ten huize uit, doch keerde spoedig weder met een oud Spaansch Soldaat, die eenigen tyd Krygsgevangen in Engeland geweest was, en onze taal redelyk wel verstondt. Door diens onderrigting kreeg de Herbergier kennis van ons oogmerk, om den Piek te beklimmen; en van onze begeerte, dat hy onmiddelyk ons Muilëzels en Gidsen zou bezorgen. Zonder in twyfel te hangen, verklaarde hy ons oogmerk volstrekt onuitvoerelyk. Hy hieldt zich verzekerd, dat, in dit Jaargetyde, geen Gidsen het onderneemen zouden ons te vergezellen; dat veelen der Bergbewoonders, die heen gegaan waren, om hunne Geiten op de kanten der Bergvlakte te zoeken, en deeze lag zeven of acht mylen van den Piek, omgekomen waren door de geweldige koude. Eenigen ook, voegde hy 'er nevens, die eene onderneeming, gelyk de onze, hadden willen doorzetten, waren nimmer te rug gekeerd. Van dien aart waren de drangredenen die onze Waard en zyne Familie bybragten, om ons van ons plan te doen afzien; en, in de daad, zy scheenen eene vriendlyke belangneeming in ons te stellen. Maar bemerkende, dat wy, desniettegenstaande, vast beslooten hadden dien Tocht te doen, beloofden zy alles te zullen aanwenden, om ons Gidsen te bezorgen. 'Er verliepen eenige uuren, eer wy berigt van eenigen Gids kreegen: dan eindelyk traden 'er twee rustige Boeren in, en booden zich aan, om ons zo verre als de Vlakte te brengen; maar zy belachten, als eene ondoenlyke zaak, ons denkbeeld, om den Top van den Piek te beklimmen. Naardemaal zy bemerkten, dat hunne ruwe gemeenzaamheid en boersche geestigheid ons niet zeer scheen te bevallen, namen zy vervolgens een ernstiger toon aan, en verklaarden ons, dat, indien het zelf mogelyk ware den Piek te bereiken, wy, daar zynde, onvermydelyk zouden omkomen: zy drukten zich zo sterk door tekens en gesten | |
[pagina 364]
| |
uit, dat wy hun volkomen begreepen, zelfs vóór dat onze oude Soldaat hunne meening ons breeder verklaard hadt. - Wy verzekerden hun daar op, dat, indien wy het onveilig of onvoorzigtig vonden, verder dan de Vlakte te gaan, wy zeker zouden te rug keeren. - Hierop gaf onze Tolk ons onmiddelyk te kennen: ‘Indien gy het niet doet, zullen zy geene zwaarigheid maaken u te verlaaten; het is, ik verzeker het u, geenzins zeldzaam, dat Vreemdelingen te deezer plaatze hun leeven verliezen, door hunne eigene styfzinnigheid.’ Hy bekragtigde dit met het bybrengen van een geval, 't welk, in een gunstiger Jaargetyde, twee jonge Heeren overkwam, die men, door hunne Gidsen verlaaten, eenige dagen daar naa vondt, bykans van honger bezwykende, naa dat zy zich genoodzaakt gevonden hadden, hun eigen water, tot lessing van den dorst, te gebruiken. Wy verzogten onzen behulpzaamen Soldaat om een verdrag met deeze Boeren te treffen, om ons te brengen zo verre zy konden, met toezegging, dat wy hun ryklyk zouden betaalen, en hem eene vergelding doen voor zyne moeite, ten onzen opzigte genomen. Hy bewoog hun, dat zy ons tegen morgen zouden opwagten met hunne Muilëzels; den dag thans te verre verstreeken zynde. Zy zouden gereed zyn om te vertrekken op welk een uur het ons behaagde, ons geleiden, en te Oratava te rug brengen, voor acht Dollars; wy verbonden ons, hun en hunne Beesten op den weg te zullen onderhouden, en scheidden wel vergenoegd van elkander. De oude Soldaat beschikte den noodigen voorraad tot de Reis; bestaande in twee of drie Zoutevisschen, twee douzyn harde Eyeren, een douzyn kleine Brooden, en eenigen voorraad van Wyn. Wanneer wy spraken van Water mede te neemen, verzekerden zy ons, dat het onnoodig was; schoon wy naderhand bevonden, dat zy, in dit opzigt, mis hadden. In dien tusschentyd hadden wy gelegenheid om Oratava te bezigtigen, en ontmoetten aldaar een zeer heusch onthaal. Oratava is gelegen aan de zyde van een bultigen Berg, die langzaam na Zee afloopt. De Stad heeft het gezigt op een schoone Baay, geschikt voor Schepen, die niet zeer diep gaan, en 't is uit dien hoofde, dat dusdanige Koopvaardyvaarders daar veeltyds ankeren. Behalven de plaatslyke voordeelen, worden zy hier toe uitgelokt door den Wyn, de Vrugten en Groenten, die men | |
[pagina 365]
| |
in de Haven van Oratava goedkooper kan krygen, dan te Santa Cruz. Deeze zyde is, in de daad, de vrugtbaarste van het geheele Eiland, en verzorgt voor geen gering gedeelte het overige. Niets kan schooner of romanesker zyn, dan deeze bekoorelyke oord. De Huizen, men moet het bekennen, zyn laag, maar by uitstek net, en van witten steen. De Straaten kan men niet doorwandelen zonder ze te pryzen. Aan de eene zyde loopt een Kanaal, overvloedig voorzien van het zuiverst en smaaklykst Water, 't welk, in 't loopen over een rotzigen grond, een aangenaam geruisch geeft. Elke omringende Valei is een Wyngaard, bewaterd met ontelbaare Beeken. Bergen boven Bergen, met Houtgewas bedekt, verheffen zich tot de Wolken; en de verbaazende Piek, boven alle uitsteekende, maakt het geheele gezigt allertreffendst. Omtrent vier uuren in den naamiddag werd onze nieuwsgierigheid uitgelokt om eenige Roomsch Catholyke Plegtigheden te zien. Eene ontelbaare menigte Volks volgde twee Beelden, van onzen Zaligmaaker en van Apostel petrus; de Beelden waren geplaatst op throonen, met zeer fraaije door kunst gemaakte bloemen vercierd, en omringd door alle de Geestlyken van Oratava. By elke Kerk hielden zy stil, zwaaiden hunne Wierookvaten, zongen hunne Liederen, en gingen dau weder voort. De aandagt des Volks was menigmaal gevestigd op het verschynen van twee Vreemdelingen in hun midden, en wy konden niet naalaaten op te merken, dat wy de voorwerpen van nieuwsgierigheid en des onderhouds waren. Het behaagde ook aan den Gouverneur, op ons het oog te vestigen: want, wanneer de plegtigheid des Ommegangs geëindigd, en het Volk vertrokken was, sprak een Heer, toen wy mede na huis gingen, ons in goed Engelsch aan, en verzogt ons, zeer beleefd, dat wy met hem na 't huis van den Gouverneur zouden gaan. Wy sloegen die housche uitnoodiging niet af, en werden ingeleid by zyne Excellentie, diens Zoon, en verscheide Officieren. Zy ontvingen ons met alle blyken van vriendschap, en vroegen, in den loop des gespreks, naar het oogmerk onzer Reize. Wy gaven te verstaan, dat wy voorhadden den Piek te beklimmen, dat wy dit den volgenden morgen zouden onderneemen, met de hoop op een gelukkigen uitslag. De Gouverneur verzogt ons, dat wy dit voorneemen zouden laaten vaaren, en het geheele | |
[pagina 366]
| |
Gezelschap, niemand uitgezonderd, was van 't zelfde ontraadende gevoelen. Zy verzekerden ons, uit eenen monde, dat zulks nooit gedaan was in dit Jaargetyde, dat eenigen, die het bestaan hadden, in die onderneeming waren omgekomen. Nogthans ontdekkende, dat zy ons van ons oogmerk niet konden afbrengen, raadden zy ons op 't ernstigste, dat wy ons digt by onze Gidsen zouden houden. De Boeren, zeiden zy, die zich als uwe Geleiders hebben aangeboden, woonen in de nabyheid van den Piek, en hebben hun leevensonderhoud voornaamlyk van het Ys, 't welk zy, op gepaste tyden, haalen uit een groot Hol, twee mylen van den Top gelegen: hier door waren zy in staat om te bepaalen, op welk een tyd, en hoe verre, zy het konden waagen. Zy voegden 'er nevens, dat, indien wy zelf in staat waren om gereedlyk met hun in hunne eigene taale te spreeken, zy geen oogenblik zouden vertoeven om met ons te redeneeren; maar ons op 't onverwagtst verlaaten, indien wy het ondernamen een stap verder te gaan dan zy veilig oordeelden. Wy bedankten hun voor hunnen goeden raad, en beslooten, ons zo na aan denzelven te houden als het met onze oogmerken overeenkwam. De uuren waren ongemerkt voorby geglipt in dit aangenaam gezelschap; ontdekkende dat het laat was, stonden wy op, en namen afscheid. Men drong ons om te blyven; maar wy verschoonden ons, met belofte, dat wy, by onze wederkomst, hun andermaal een bezoek zouden geeven. De Gouverneur gaf ieder van ons zyn hand, zeggende, dat hy wist dat dit de Engelsche gewoonte was, en dat zy allen Vrienden van de Engelschen waren. Het geheele Gezelschap, eerst de handen op de borst gelegd hebbende, volgde het voorbeeld des Gouverneurs. De Heer, die ons eerst in 't Engelsch hadt aangesprooken, en die bleek een Geneesheer te zyn, boodt zich aan, om ons, daar wy Vreemdelingen waren, na ons verblyf te leiden, dit deedt ook de Zoon des Gouverneurs; doch wy wilden dit niet gedoogen. Onze Waard wagtte ons op aan de deur. Wy traden binnen, waar het Gezin vergaderd was, en ons ten avondmaaltyd wagtte: welhaast ontdekten wy eene verandering in hun gedrag, en konden niet naalaaten elkander te doen opmerken, dat wy deeze vermeerdering van oplettenheid en vriendlykheid aan den Gouverneur te danken hadden. Het kostte ons eenige moeite, hun over te | |
[pagina 367]
| |
haalen om te gelyk met ons te avondmaalen, en maakten zy zich nu niet schuldig aan de minste onvoegelykheid. Te midden van den maaltyd tradt de Zoon des Gouverneurs met zynen Vriend binnen. Zy gaven te verstaan dat zy ons nogmaals kwamen zien, en verzogten onze Naamen te mogen weeten. Dit vergund zynde, schreef de Arts, die bleek onze Hoogeschoolen bezogt te hebben, dezelve op in een Gedenkboek. Ten zelfden tyde verzogt hy nogmaals ons te mogen beduiden, het hartlyk leedweezen, 't welk zy hadden, dat zy geen genoegzaamen invloed bezaten om ons een Tocht te ontraaden, in welken zeker zeer veel gevaars stak, en zich zo weinig hoops op een gelukkig slaagen opdeedt. Waarop zy ons den laatsten dienst deeden, die in hunne magt was. Zy zonden om onze Gidsen, die by hunne Muilezels lagen te slaapen, en bevolen hun, op het allerernstigst, alle oplettenheid ten onzen aanziene te gebruiken. Wy bleeven niet in gebreke om hun voor die belangneeming en dit gunstbetoon te bedanken, en namen daar op afscheid. De avondmaaltyd gedaan zynde, werden de slaapmatten te voorschyn gebragt; het Gezin vertrok, om ons na deeze bedden te laaten gaan. Thans viel 'er iets voor, 't welk eenige vreugde verwekte in het Gezin. Een Meid bragt ieder van ons een toevoegzel van weelde, een vuil hoofdkussen, en wilde dat onder onze hoofden leggen, doch zy borst in een schroomlyke vlaag van lachen uit, als zy zag dat wy deeze hoofdkussens, welker inhoud wy mistrouwden, onder onze voeten lagen. Haar gelach wekte het geheele Gezin, dat in een nabygelegen vertrek byeen was, en haar onophoudelyk riep; maar dewyl zy door haar buitenspoorig lachen niet in staat was om onderscheiden antwoord te geeven, kwam het geheele Gezin in 't hemd te voorschyn, om te zien wat 'er van de zaak was. Naa eenigen tyd de gestalte, in welke wy lagen, beschouwd te hebben, waarover zy wel voldaan scheenen, lieten zy ons aan onze eigene overleggingen over, en gaven ons gelegenheid om in te slaapen. Een aangenaame slaap bekroop ons; wy ontwaakten korten tyd vóór het uur, 't welk wy tot ons vertrek bestemd hadden, en waar toe wy ons zorgvuldig gereed maakten. De Muilëzeldryvers waren welhaast, met hun- | |
[pagina 368]
| |
ne Beesten voor de deur, en wekten het Gezin op. Allen scheenen zy 'er op uit, om ons met alle oplettenheid te bejegenen, en toonden zich vaardig om ons reisgoed te schikken. Wy bevolen onze Gidsen op te klimmen, niet verkiezende door de Stad te ryden, over een ongemaklyken weg. Afscheid neemende, toonde onze Waard en zyn Gezin ons alle kenmerken van hartlyke genegenheid, hy greep onze handen, bragt ze tot zyn boezem, en stortte een vuurig gebed voor ons uit, waarin het geheele Gezin zich vereenigde met ten hemel geslaagene oogen, en de handen kruisling op de borst. Wy betuigden onzen dank zo goed wy konden, en volgden onze Geleiders. Alle de Reizigers op deeze Bergen (drie zyn 'er, van welken het Zuikerbrood de hoogste is) spreeken van gebrooken Rotzen, van vreeslyke brokken Lava, geworpen uit den Crater, of Mond, aan den Top, en by de uitbarstingen, wyd en zyd, op eenen grooten afstand, verspreid; doch geen hunner heeft ze op een leevendiger wyze beschreeven dan onze Luitenant rye. Omtrent tien uuren bereikten wy de Vlakten (aan den voet van den Piek, of hoogsten Berg) waar zo veele Reizigers het leeven verlooren hebben. Hier hielden wy een oogenblik stil, om den Piek uit deszelfs allerschoonste gezigtspunt te beschouwen. De Vlakten daar rondsom waren bedekt met Lava; men merke hier op, dat deeze Vlakten zich van zeven tot tien mylen uitstrekken. Over die Lava lagen groote brokken Rots verspreid, blykbaar van den Top des Pieks nederwaards gerold. Van een deezer Rotsbrokken namen wy de maat, en bevonden den omtrek tusschen de zestig en zeventig voeten. De gedaante was byna klootrond. Eenige hadden de gedaante van berookte Schoorsteenen, andere waren zwart, en glinsterend als Agaateenen. Zommige Rotzen waren geheel; doch de meeste in 't vallen gebroken, en de vaneen gespleete deelen wyd van den anderen verstrooid. Wy verzamelden eenige kleine stukjes, die wy bevonden veel ontvlambaare stoffe in zich te bevatten, en zo hard als Vuursteen. De stukken Rots, op den grootsten afstand van den Piek gesmeeten, lagen, naar onze berekening, tusschen de zeven en acht mylen van daar. De eerste verzameling van Rotsbrokken heet Estancia de los Inglesses; of de Rustplaats der Engelschen. Deeze | |
[pagina 369]
| |
rekent men dat een dag reizens van Oratava aflegtGa naar voetnoot(*), en hier richten de Reizigers altoos hunne Tenten op. Uit deeze benaaming mogen wy opmaaken, dat de Reizigers, die nieuwsgierigheids en moeds genoeg hebben om deezen Tocht te volbrengen, meest Engelschen geweest zyn: wat de Spanjaarden betreft, is het bekend genoeg, dat zulke onderneemingen nooit in hunne harssens opkomen. Wy hadden de Rotzen niet verlaaten, of wy zonken tot de knieën toe in uitgeworpen assche; een sterke en snydende wind overviel ons; en wy vonden ons, veiligheidshalven, genoodzaakt, op handen en voeten in de uitgeworpen stoffe te-kruipen. In één onzer poogingen, om verder op te komen, bezweek, tot onze groote verlegenheid en leedweezen, onze jongste Gids. Wy schooten terstond toe, en plaatsten hem in eene zittende gestalte. Niet weinig ontstelden wy, als wy zagen dat hy zyn hoofd, als van allen bezef ontbloot, op zyn schouder liet vallen; zyne oogen stonden opgespalkt, zyne neusgaten waren wyd open, zyn tong was gezwollen, en hing hem ten monde uit, zo dat, naar ons inzien, zyn einde niet verre af kon weezen. Wy vonden ons buiten staat hem eenige verligting toe te brengen, dan dat wy zyn hoofd van den wind afhielden. Zo ras hy eenige tekens van weder by te komen vertoonde, weezen wy na de Rotzen, welke wy laatst verlieten, en gaven hem onze begeerte te verstaan, dat hy zou tragten derwaards te rug te keeren, en zich daar dekken tegen de winden, die met eene snydende scherpte waaiden, en tegen de zwavelagtige stoffe, die, met de daad, onze ademhaaling belemmerde. Hy was oogschynlyk te zwak, om onzen raad te volgen. De ouder Gids, die ons geholpen hadt in het bystaan van zyn Medegenoot, verliet hem daar op, en klom opwaards. Dit ziende, verlieten wy hem desgelyks; doch, zo ras wy eene rustplaats bereikt hadden, en te rug zagen, hadden wy het genoegen van te ontdekken, dat hy, schoon met traagen tred en met moeite, den | |
[pagina 370]
| |
weg opsloeg na de Rotzen, die wy hem hadden aangeweezen. Schoon de Luitenant rye en Mr. burton deeze beide Gidsen hadden overgehaald, om in dit ongunstig Jaargetyde die beklimming te doen, onder voorwaarde, dat zy het klimmen zouden staaken, wanneer het gevaarlyk scheen verder voort te gaan, hadden zy, toen hunne Gidsen weigerden hooger te klimmen, zich over dit weigeren zo misnoegd getoond, dat zy tot bedreigingen de toevlugt namèn, en de eerstgemelde, in drift, een kleine hartsvanger trok, 't welk onmiddelyk de by hun gewenschte uitwerking deedt. De Heer burton schynt, in zyne Plantkundige ontdekkingen op deezen Berg, niet zeer gelukkig geslaagd te zyn; naardemaal wy slegts vermeld vinden, dat hy twee Violetplanten aantrof, die van de gewoone Veldvioletten alleen in 't blad verschilden. De ontdekkingen van den Luitenant rye, by zyne komst op den Top van den Piek, verschillen bykans geheel niet van die vroegere Reizigers vermelden. In sprat's Hist. of the Roy. Soc. vinden wy opgetekend, dat 'er een Crater, of Mond, is op den Top van het Zuikerbrood, omtrent een snaphaanschoot wyd, en tweehonderd vier en twintig voeten diep, die alle kenmerken draagt van een uitgewerkt hebbenden Brandenden Berg, waar uit nog rook en hette uitgaat, gepaard met zulke zwavelagtige en onaangenaame dampen, die verstikking dreigen. Het berigt van den Heer eden, in de Philosophical Transactions, luidt even eens: hy stelt de wydte van den Crater aan de eene zyde op vierhonderd twintig, en aan de andere zyde op driehonderd dertig, voeten, en geeft 'er de diepte aan van honderd twintig. Aangaande de zwavelagtige dampen van binnen en van buiten, en de overblyfzels van een Brandenden Berg, is dit verhaal volkomen eenstemmig met dat van den Bisschop sprat. Dr. heberden's verhaal verschilt van deeze gemelde weinig, uitgezonderd wat de diepte van den Crater betreft, die hy op slegts vyftien voeten bepaalt. Een verschil, 't welk ontstaan kan weezen door volgende uitbarstingen. Hy berigt, desgelyks, dat de grond zeer heet is, en 'er een sterke zwavelagtige rook, of damp, gestadig, als uit een aantal Schoorsteenen, opgaat. Mr. glas erkent, dat Mr. eden's beschryving van den Crater zeer naauwkeurig is; zo dat het volgende berigt | |
[pagina 371]
| |
van den Crater op den Top van den Piek van Teneriffe, ons door den Luitenant rye gegeeven, maar weinig meerder lichts geeft. - De Crater, schryft hy, is bykans rond, tusschen de veertig en vyftig schreden diep; over 't kruis aan den top van zeventig tot honderd schreden; omringd door steile en ruuwe Rotzen; de oppervlakte aan den bodein is geheel bedekt met Nitrum; dit wegneemende ontdekt men Zwavel. De bodem is vol spleeten en scheuren, waar uit, als men 'er een stok in steekt, een kolom van rook opgaat. Het was te deezer plaatze zo heet, dat wy genoodzaakt waren geduurig onze voeten te verzetten, wilden wy geen gevaar loopen van dezelve te branden; en het rommelend geluid, 't welk wy gestadig hoorden, kan ik by niets beter vergelyken dan by het kooken van een zeer grooten ketel. De Hoogte van den Piek van Teneriffe is door onderscheide Reizigers en Aardryksbeschryvers zo verschillend opgegeeven, dat wy alleen het gemiddelde kunnen neemen tusschen de uitersten hunner opgaven. Dr. halley schryft slegts twee en een vierde myl hoogte toe aan den Top van het Zuikerbrood, van het waterpas der Zee gemeeten; terwyl Mr. glas 'er vyf mylen aan geeft. Luitenant rye hadt geene werktuigen by zich om de hoogte van dit ontzaglyk merkteken van Landverkenning te meeten. Hy wyst tot Mr. coxe, die kircher's opgave van de hoogte der vier voornaamste Bergen des Aardkloots bybragt, enkel om zyne wyze, van door de schaduw te meeten, te bedillen. Zo dat het ons tot nog ontbreekt aan een wiskundig en voldoend berigt, wegens de nette hoogte van deezen Berg, en derzelver betreklyke hoogte tot andere hoogten op den AardklootGa naar voetnoot(*). Men heeft onlangs verhaald, dat Sir george staunton, toen Lord macartney te Teneriffe zich ophieldt, eene vrugtlooze pooging gedaan heeft om den Top des Pieks te beklimmen; doch hy kon waarschynlyk geen Gidsen krygen, in een ongunstig Jaargetyde, tot een Tocht, die onlangs bykans doodlyk geweest was voor een det afgematte Gidsen van Luitenant rye. 't Was in Novem- | |
[pagina 372]
| |
ber dat Lord macartney te Teneriffe kwam. - Geen gedeelte des Jaars schynt geschikt ter beklimming van deezen Bergtop, dan de maanden July en Augustus; de eenige maanden, in welken het Zuikerbrood vry is van sneeuw: en zal deeze wydvermaarde Berg nooit wel waargenomen, naauwkeurig gemeeten en beschreeven, worden, dan naa een bedaard Wysgeerig onderzoek, in dat Jaargetyde, 't welk eene lange ondervinding den Inwoonderen deezes Eilands geleerd heeft, dat het veiligste en beste is tot zulk eene onderneeming. |
|