Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie van de zwarte en bruine eend.(Volgens den Heer de buffon.)
Men heeft voorgewend, dat de Zwarte Eend, in 't Latyn Anas Nigra, in 't Engelsch, in het Landschap York, Scoter, en in 't Fransch Macreuse, even als men waande van de Rotganzen, uit Mosselschelpen, of verrot hout, voortkwamenGa naar voetnoot(*); wy hebben genoegzaam deeze sprookjes wederlegdGa naar voetnoot(†), waar mede men de Natuurlyke Historie, zo in dit als in andere gevallen, maar al te vaak bevlekt heeft. De Zwarte Eenden leggen eijeren, broeden, en worden gelyk de andere Vogels gebooren. Zy bewoonen, by voorkeuze, de Noordlykste Kusten en Eilanden, van waar zy, in grooten getale, 's Winters, langs de Kusten van Schotland en Engeland, en op de Fransche, komen, om aan de laatstgemelde een elendig Wild te verschaffen, 't geen egter met groot verlangen wordt te gemoete gezien door onze Kloosterlingen, die, van allen gebruik van Vleesch verstooken, en, niets leevends dan Visch cetende, zich het nuttigen deezer Vogelen veroorloven, in het denkbeeld, dat zy, gelyk de Visschen, koud bloed hebben; terwyl geen ander dan | |
[pagina 355]
| |
warm, en wel zo warm bloed als dat der andere Vogelen, haar eigen is; doch met dit alles blyft het waarheid, dat het zwarte, dorre en harde, vleesch van de Zwarte Eend, veeleer eene spyze is voor de kwelling van het vleesch geschikt, dan een lekker beetje. De Pluimadie van de Zwarte Eend is, overeenkomstig met den naam, zwart. De gestalte is omtrent gelyk aan die van de Gemeene Eend; doch wat gedrongener en korter. Ray heeft opgemerkt, dat het uiterste van het bovenste gedeelte des Beks niet eindigt in een hoornagtigen nagel, gelyk in alle de soorten van dit geslacht. By het Mannetje is het grondstuk van dit gedeelte des Beks, digt by den Kop, zeer opgezet, en vertoont twee verhevenheden van eene geele kleur; de Oogleden hebben dezelfde kleur; de vingeren der Pooten zyn zeer lang, en de Tong is zeer groot. De Heer baillon, die kundige en onvermoeide Waarneemer, dien ik zo menigmaal heb aangehaald, over de Watervogelen handelende, heeft my de volgende Waarneemingen medegedeeld: ‘De Noorde en Noordweste Winden brengen op onze Kusten van Picardie, van de maand November tot de maand Maart, verbaazend groote benden van Zwarte Eenden; de Zee is 'er als 't ware mede overdekt; men ziet ze, zonder ophouden, by duizenden, van plaats tot plaats vliegen, op het water verschynen, en elk oogenblik weder verdwynen. Zo ras een Zwarte Eend zich in 't water dempelt, volgt de geheele bende, en komt eenige oogenblikken daar naa weder te voorschyn. Wanneer de Zuide en Zuidooste Winden opblaazen, verwyderen zy zich van onze Kusten; en de eerste Winden uit dien hoek, in de maand Maart, doen ze geheel verdwynen. Het meest geliefde voedzel der Zwarte Eenden is eene soort van dubbele Schelpvisch, dun en wit, vier linien breed, en omtrent tien lang, waar mede de stranden op veele plaatzen bezet zyn. 'Er zyn vry uitgestrekte banken, welke de Zee by ebbe aan de kanten ontdekt. Wanneer de Visschers bemerken, dat, volgens hun zeggen, de Zwarte Eenden na de Vaimeaux (dus noemen zy die Schelpen) duiken, spannen zy hunne Netten horizontaal, maar zeer ruim boven deeze Schelpen, en ten hoogsten twee voeten boven het zand: wanneer weinig uuren daar naa, de Zee weder opzettende, deeze Netten met zeer veel waters overdekt, en de Zwar- | |
[pagina 356]
| |
te Eenden by de eb op twee of drie honderd schreden van den oever af blyvende, dompelt de eerste, die deeze Schelpen ziet, in het water, alle de andere volgen, en het Net ontdekkende, 't welk tusschen hun en het lokaas is, verwarren zy zich in de dryvende maazen, of indien 'er eenige, wantrouwender, zich daar van verwyderen, en 'er boven heen gaan, raaken zy 'er welhaast in verward, gelyk de andere; weg willende naa dat zy verstrikt zyn, blyven zy 'er alle, en by de ebbe gaan de Visschers ze uit het Net haalen, waar zy aan den kop, de vleugels of de pooten, vasthangen. Menigmaal heb ik die Vogelvangst bygewoond. In een Net van vyftig vademen lengte, en een en een half vadem breedte, vangt men zomtyds twintig of dertig douzyn by één getyde; maar in tegendeel spreidt men dikwyls de Netten twintig keeren uit, zonder 'er één enkele magtig te worden: terwyl men veel gevaars loopt, om de Netten gescheurd te vinden, of ze geheel te verliezen. Nimmer heb ik een Zwarte Eend anders dan boven de Zee zien vliegen, en steeds opgemerkt, dat zy langzaam van vlngt zyn, en niet verre wegvliegen: zy verheffen zich ook niet hoog; dikmaals komen onder het vliegen de pooten in het water. 't Is waarschynlyk, dat de Zwarte Eenden zo vrugtbaar zyn als andere Eendvogels: want het getal, 't welk alle jaaren komt, is verbaazend, en, niettegenstaande het groot getal 't welk gevangen wordt, schynen zy niet te verminderen.’ Den Heer baillon gevraagd hebbende, wat hy dagt, wegens het onderscheid van het Mannetje en Wyfje, in deeze Vogelsoort, en over de Eenden met graauwe vederen, Grisettes geheeten, door eenigen voor de Wyfjes gehouden, gaf hy my ten antwoord: ‘De Grisette is zeker een Zwarte Eend, zy heeft 'er volmaakt de gedaante van: men ziet deeze Grisettes altoos in gezelschap van andere Zwarte Eenden; zy voeden zich met dezelfde Schelpen, slikken ze geheel in, en verteeren ze. Men vangt ze in dezelfde Netten; zy vliegen even slegt, en op dezelfde wyze, byzonder eigen aan de Vogelen, die de vleugelbeenderen meer agterwaards hebben dan de Eenden, en de holligheden, in welke de twee schouderbladen eindigen, zeer digt aan elkander. Een maakzel, 't welk, haar het zwemmen gemaklyk maakende, teffens strekt om haar het loopen zeer moeilyk te doen worden; en zeker heeft geen Eendesoort de Schenkels | |
[pagina 357]
| |
op die wyze geplaatst: eindelyk is de sinaak van het vleesch volmaakt dezelfde. - Deezen Winter heb ik drie van deeze Grisettes geopend, en ze Wyfjes bevonden. Van den anderen kant is het getal deezer Grisettes veel kleinder, dan dat der Zwarte Eenden: dikwyls treft men geen tien tegen honderd andere aan, als men de Netten ophaalt; zouden de Wyfjes by deeze soort in zo geringe menigte weezen? Ik beken openhartig, dat ik niet genoeg gezogt heb, de Mannetjes en Wyfjes te onderscheiden. Ik heb een groot aantal opgezet, en zogt altoos de zwartste en grootste uit: alle deezen bevond ik Mannetjes, uitgenomen de Grisettes. Ik geloof, ondertusschen, dat de Wyfjes wat kleinder en minder zwart zyn: of ten minsten, dat zy die doffe fluweelagtigheid niet hebben, welke het zwart van de Pluimadie der Mannetjes zo donker maakt.’ Het schynt ons toe, dat men uit dit berigt moge besluiten, dat de Wyfjes der Zwarte Eenden, een weinig min zwart en graauwer zynde dan de Mannetjes, deeze Grisettes, of meer graauwe dan zwarte Eenden, en die in geene genoegzaame veelheid zich voordoen, om alle de Wyfjes by deeze Vogelsoort uit te maaken, met de daad de jonge Wyfjes zyn, die niet dan met den tyd al het zwart haarer Pluimadie krygen. Naa dit eerste antwoord, heeft de Heer baillon ons nog de volgende Aantekeningen gezonden, van genoeg belangs om geheel vermeld te worden: ‘Ik heb dit Jaar 1781, verschelde maanden lang, onder myne Vogelen, een Zwarte Eend gehad. Ik gaf haar geweekt brood en Schelpen tot voedzel. Zy werd zeer gemeenzaam. - Tot dus lang had ik geloofd, dat de Zwarte Eenden niet konden loopen, dat haar maakzel haar van dit vermogen beroofde; ik hield my des te voller overtuigd, dewyl ik menigmaalen aan den zeekant, by een storm, Zwarte Eenden en Penguins leevende gevangen had, die niet konden voortkomen, dan met behulp der vleugelen; maar deeze Vogels waren, buiten twyfel, zeer veel vermoeid door het slaan der golven: deeze omstandigheid, op welke ik geene agt geslaagen had, bevestigde my in myne dwaaling. Ik heb zelfs ontdekt, dat de Zwarte Eend wel loopt, en zelfs min traag dan de Rosse Eend: zy waggelt eveneens elken stap, het lyf bykans recht overeinde houdende, met elken poot beurtlings op den grond | |
[pagina 358]
| |
trappende, en dit vry sterk: haar loop is langzaam; indien men haar aandryft, valt ze omver, dewyl de poogingen, om sneller te loopen, haar het evenwigt doen verliezen. Zy is onvermoeid op het water, en loopt als 't ware met de grootste vlugheid over de golven; doch op den grond kan zy geen voordeel trekken van de snelheid haarer beweeging: de myne bleek gevoerd te zyn uit de plaats, welke de Natuur voor elk Weezen bestemd heeft. ‘In de daad, myne Zwarte Eend had een zeer ongunstig voorkomen; elke beweeging veroorzaakte vermoeiende schokken in 't geheele lichaam; zy liep nooit dan uit noodzaaklykheid; zy lag neder, of stond over einde als een paal, met den bek op de borst; altoos scheen zy my droefgeestig, geen enkele reis heb ik haar met vrolykheid zien baaden, gelyk andere Watervogels, die ik in grooten getale heb; nooit kwam zy in de kom, die gelykgronds is, dan om het brood, 't welk ik 'er inwierp, op te eeten: wanneer zy geëeten en gedronken hadt, hieldt zy zich stil; zomtyds dook zy na den grond, om de kruimels, daar heen gezakt, op te zoeken. Indien een andere Vogel zich nevens haar te water begaf, en naby kwam, poogde zy dien te verdryven, door met den bek te slaan; stondt deezen den aanval tegen dan dook de Zwarte Eend, en naa twee of drie keeren gedooken te hebben om te ontkomen, ging zy uit het water; slaande een zeer zagt en helder geluid, niet ongelyk aan den eersten toon op een dwarsfluit: dit is 't eenig geluid, 't welk ik van haar hoorde, en zy herhaalt het telken reize, dat men haar nadert. Begeerig om te weeten, of deeze Vogel het lang onder water zou kunnen houden, heb ik denzelven met geweld 'er onder gestooken; naa 't verloop van twee of drie minuuten, deedt hy alle poogingen om los te komen, en scheen veel te lyden: los gelaaten, kwam hy zo schielyk boven als een kurk. Ik dagt, dat hy het veel langer onder water zou hebben kunnen uithouden, dewyl hy dikwyls in zee meer dan dertig voeten diep duikt, om de Schelpen, het geliefde aas, te vinden. Dit Schelpvischje, tusschen de vier en vyf linien breed, en omtrent één duim lang, is het voornaamste voedzel van de Zwarte Eend: zy houdt zich niet bezig met de Schelpen te openen; de gedaante van den bek laat deeze bewerking niet toe; zy slikt ze geheel in, en | |
[pagina 359]
| |
verteert ze in weinig uuren. Ik gaf op éénmaal 'er twintig en meer aan de Zwarte Eend, zy at 'er van, tot dat de krop tot den bek toe vol was, als dan volgde 'er witte drek, en was deeze groenagtig wanneer de Vogel niets dan brood at; doch altoos vloeibaar. Nimmer heb ik gezien, dat zy kruiden, zaaden of graan, at, gelyk de Wilde Eend, en andere van die soort. De Zee is haar eenig eiement. Zy vliegt zo slegt als zy loopt. Menigmaal heb ik my vermaakt, met groote benden in Zee te zien, en met een goeden verrekyker waar te neemen, doch nooit ontdekt, dat zy hoog opvloogen, of vliegende een grooten weg aflagen; onophoudelyk tuimelen zy boven de oppervlakte des waters. De vederen van deezen Vogel zyn zo digt en opeengepakt, dat zy, uit het water opkomende, en zich afschuddende, geheel niet meer nat zyn. Dezelfde oorzaak, die zo veele andere Vogels in myn Vogelplein heeft doen omkomen, heeft ook den dood gedaan aan myne Zwarte Eend. De zagte en tedere huid der pooten werd steeds gewond door het zand en steengruis, 'er kwamen vereeltingen onder elke zamenvoeging der leden; eindelyk werd de huid zo versleeten, dat de zenuwen bloot kwamen. Zy durfde niet meer gaan, of zich in 't water begeeven; elke tred vermeerderde de smerte. Ik bragt haar in myn tuin, op een grasveld, onder eene korf; daar wilde zy niet meer eeten, en stierf korten tyd daar op.’ Onder het groot getal der Zwarte Eenden, die, in den Winter, op onze Kusten van Picardie komen, ontdekt men 'er eenige, die veel grooter zyn dan de overige; men noemt ze Double Macreuse; in 't Zweedsch heet dezelve Swaerta, en in 't Engelsch Great Black Duc. Behalven dit onderscheid in grootte, hebben zy een witte plek aan den hoek van het oog, en een witte streep over de vleugels, terwyl de Pluimadie der anderen geheel zwart is: deeze characters zyn genoegzaam om deeze Groote Zwarte Eenden aan te merken als eene tweede soort, die blykt veel min talryk te zyn dan de voorige; doch voor het overige daar aan gelyk is in maakzel en hoedanigheden. Ray heeft, in de maag en ingewanden deezer Vogelen, overblyfzels van Schelpen gevonden, waarschynlyk van dezelfde soort als die, welke, volgens den Heer baillon, de geliefdste spys der Zwarte Eenden uitmaakt. | |
[pagina 360]
| |
Men heeft nog een Zwarte Eend, die zich onderscheidt door haaren Bek, door den Heer de buffon Canard du Nord, en, met onderscheiding, le Marchand, geheeten. De groote Bek is plat, breed, met een oranjeverwige streep geboord, die, om de oogen loopende, een bril schynt te vormenGa naar voetnoot(*). Deeze Groote Zwarte Eend komt 's Winters in Engeland; zy strykt neder in de Weidlanden, en eet het kruidGa naar voetnoot(†). De Heer edwards meent deezen Vogel te herkennen, in eene der Afbeeldingen eener kleine Vogelverzameling, te Amsterdam in den Jaare 1679 in 't licht gegeeven, door nicolai vischer, waar dezelve den naam draagt van Turma Anser; een naam, welke betrekking schynt te hebben op de grootte deezes Vogels, die de grootte van de Gemeene Eendvogel overtreft, en teffens schynt aan te duiden, dat deeze Vogels by benden vliegen: en naardemaal ze in Hudson's Baai gevonden worden, en daarom by edwards den naam hebben van Great Black Duck from Hudson's bay, kunnen de Hollanders ze wel gezien hebben in de Straat Davids, ter gelegenheid van hunne Walvischvangst in dien oord. |
|