Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedenis des Joodschen Volks, (voor denkende Leezers van den Bybel.) Hde Deel. Van Salomons Regeering tot de Verwoesting van Jerusalem. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Dordrecht by de Leeuw en Krap, 1792. In gr. 8vo. 298 bl.Wanneer wy met het Eerste Deel deezer Geschiedenis des Joodschen Volks onze Leezers bekend maaktenGa naar voetnoot(*), hebben wy het onze gezegd van de zonderlinge tusschenreden op den Tytel; en aangeweezen, welke gebreken wy in de schikking des Werks oordeelden te vinden. Aan dit zelfde euvel gaat dit Tweede Deel mank, en kan de breedvoerige Bladwyzer, die anderzins by dit Werk hoogstnoodig is, zulks niet verhelpen. Den minstkundigen in de Geschiedenis valt terstond, | |
[pagina 527]
| |
by het zien des langen Tydbesteks, op den Tytel aangeweezen, te binnen, dat zo veel stofs, in minder dan 300 bladzyden, niet dan met een lugtige hand konne beärbeid worden; dat de Schryver over veele zaaken moet heen loopen, en alleen Hoofdgebeurtenissen boeken, zonder veel van de aanleidende oorzaaken te vermelden, of van de menigte Persoonaadien eene Characterschets te geeven. Ten deezen opzigte hebben wy dit Tweede Deel minder dan het Eerste gevonden. Kon, by het doorleezen van het Eerste Deel, het onzer opmerking niet ontglippen, dat de onbekende Schryver alles, wat men in de Bybelgeschiedenis voor Bovennatuurlyk en Wonderdaadig houdt, niet als zodanig aanmerkt, en zich bevlytigt, om, zo veel mogelyk, eene natuurlyke oplossing aan die Gevallen te geeven, zonder egter het Bovennatuurlyke en Wonderdaadige geheel te verbannen; die zelfde byzonderheid heeft ons, in het Deel thans voorhanden, mede getroffen. Misschien is het onzen Leezeren niet ongevallig, dat wy hem by eenige dier Gebeurtenissen doen stilstaan, en opgeeven wat onze Schryver deswegen zegt. Verre zyn wy, ondertusschen, van ons zegel aan alle deeze Uitleggingen te hangen; denkende Leezers van den Bybel mogen voor zichzelven denken; en rechtschaapen Denkers zullen zich zo min door 't geen nieuw is, of althans den schyn van nieuw vertoont, laaten inneemen, als hun afkeer betoonen van iets dat oud is, om den roest der oudheid, welke het als omkorst. ‘Elia, toen hy zynen last, door achab onverschillig aangehoord, volbragt hadt, begaf zich aan de Beeke Crith, in de woestyn, alwaar hy het water dier Beeke dronk, en door de Arabiers met spys verzorgd werd.’ Eene Aantekening luidt: ‘In de Nederlandsche en Luthersche Overzetting staat Raaven I kon. XVII: 4, 6; maar de egtere leezing is ﬦי. Dat aan Raaven niet kan gedagt worden is bykans volstrekt zeker.Het verhaal van den dood van Propheet elia, II kon. II:11, enz. is, zo als laatere Geleerden getoond hebben, uit een Volkslied genomen. De zinnelyke Hebreeuwen, naamlyk, geloofden, by een Onweêr, aan een Donderwagen, welke van vuurige paarden werd voortgetrokken. Diensvolgens moet men dat | |
[pagina 528]
| |
verhaal zo verstaan; een vuurige Blixem doodde elia, en verteerde hem geheel, zo als de Offeranden meermaalen verteerd werden, en zo stierf elia geduurende een kraakenden Donder. Elisa, daar tegenwoordig zynde, borg alleen den Mantel van elia.’ Aan elisa kent hy egter, overeenkomstig met onze reeds gemaakte aanmerking, dat de Schryver al het Wonderdaadige niet lochene, als iets wonderdaadigs, de vermeerdering toe der Olie eener arme Weduwe, en het ten leeven verwekken van den dooden Zoon eener Sunamitische Vrouwe, als mede de geneezing van naaman van eene hardnekkige Melaatsheid; maar wraakt het wonderdaadige in het volgend geval: ‘Als een voorbeeld van elisa's te gemoet komende gedienstigheid wordt ons, II kon. VI: 5-7, verhaald, dat, toen van een Leerling der Propheeten eens het Yzer van een Byl, welke slegts geleend was, in de Jordaan was gevallen, hy met een stok in het gat des Yzers stiet, en het weer uit de Rivier haalde.’ In eene Aantekening leezen wy: ‘In de Nederl. Overzetting staat, vs. 6, hy deedt het Yzer boven zwemmen; en luther heeft het uitgebragt, toen dreef hy het Yzer; maar de Hebreeuwsche woorden zyn niet naauwkeurig overgezet. Zaaklyk willen die niets anders zeggen, als: hy trok het Yzer na zich toe.’ Onder joas Regeering stierf de Propheet elisa. ‘Eene stroopende party Moabiten ontmoette, kort naa dat elisa was begraaven, eene lykstatie. Zy, die het lyk vergezelden, toen zy de vyanden zagen, verschrikten zo zeer, dat zy het lyk in elisa's graf wierpen, en allen wegliepen. Door den sterken val, welken hy, dien men hadt willen begraaven, deedt, keerde het leeven weder in hem te rug [de Schryver zal toch niet willen, dat het 'er uit geweest hebbe, en dus is dit niet naauwkeurig genoeg uitgedrukt]. Dewyl de Jooden hunne Overleedenen zeer vroegtydig begroeven, is het zeer waarschynlyk, dat deeze Man slegts in eene flaauwte gelegen hebbe; en de Geschiedschryver zelf, II kon. XIII: 21, schryft het weder leeven van dien niet toe aan het Graf van elisa.’ Soms zoekt de Schryver het vreemde door natuurlyke oorzaaken op te helderen. ‘Koning hiskia werd door de Pestziekte aangetast, jesaia ontzeide hem in het begin het leeven; maar kort daar naa, door eene Godlyke Openbaaring onderrigt, kondigde hy hem aan, | |
[pagina 529]
| |
dat hy nog vyftien jaaren zou leeven, bekragtigende deeze zyne belofte door een teken, 't welk hy hem gaf. Aan het Koninglyk Paleis van achaz, naamlyk, was een Trap gemaakt, op welken men, boven, eene Zuil zo kunstig hadt geplaatst, dat zy de schaduw op de beneden-trappen wierp, en daar door de verscheiden tyden des dags aanwees. Jesaia beloofde dus den Koning, dat de schaduw tien treden des traps te rugge zou gaan, ten teken, dat hy weder gezond zou worden. En dit geschiedde ook. Door eene wolk werden de zonnestraalen zo gebrooken, dat de schaduw te rug sprong, en vervolgens, toen de wolk haar standpunt veranderde, weder op de voorige plaats te rugge viel. Kort daar naa wierd hiskia van zyne Ziekte, als mede van zyne Vyanden, ontheft. Want in éénen nagt raapte de Pest in de Legers van sanherib, welke voor Libna en Jerusalem stonden, honderd en vyf en tagtig duizend menschen weg. Een Engel des Heeren,’ zegt ons eene Aantekening te deezer plaatze, ‘betekent II kon. XIX: 35, even als II sam. XXIV: 15, 16, de Pest; dewyl de Jooden buitengewoone voorvallen regelrecht aan god, als de eerste oorzaak, of aan deszelfs Dienaaren, toeschreeven.’ Over nebucadnezar's ongesteldheid laat zich de Schryver in deezer voege uit: ‘By het einde der Regeeringe, viel nebucadnezar in eene zeer groote zwaarmoedigheid. Toen hy, naamlyk, eens op het plat van zyn Paleis ging wandelen, en diep in aangenaame gedagten was over zyne daaden en pragtige Residentie, welke aan hem haare schoonheid hadt te danken, hoorde hy eene Stem van den Hemel, (het gewoone begin van zwaare ziekten, dat men naamlyk iets meent te hooren, of te zien, 't welk schrik veroorzaakt,) en aanstonds werd hy van zyn verstand beroofd. Hy bleef nu niet meer in zyn Paleis; maar hieldt zich als een wild Dier in de Koninglyke Diergaarde op, en leefde van wilde vrugten en planten. Eindelyk kwam hy weder tot het gebruik van zyn verstand, en maakte nu in een Manifest, dan. IV: 34-37, doch 't welk veele Uitleggers voor ingelascht verklaaren, zynen Onderdaanen de geschiedenis zyner ziekte bekend.’ Het onder 't Gastmaal van belsazar schryven van een Menschen-hand, met de Uitlegging daar van door daniel gegeeven, vermeld hebbende, voegt de Schryver daar ne- | |
[pagina 530]
| |
vens: ‘Eenige Uitleggers geeven over dit voorval de volgende verklaaning. Des Konings Moeder nitoeris, wordt ons als eene verstandige en schrandere Vrouw geschilderd, welke het roer der regeeringe meestal in handen hadt, toen belsazar zonder Character en werkloos was. Zy was dus, mooglyk, de bewerkster van een onschuldig bedrog; hebbende met daniel de zaak afgesprooken, om den Koning en de Grooten des Ryks uit hunne bedwelming en werkloosheid, waar in zy waren, op te wekken. Dit kan men zo veel te eerder aanneemen, als daniel de Schryver niet is van de zes eerste Hoofdstukken zyner Voorzeggingen.’ Nieuwsgierig waren wy, hoe deeze Schryver, tot den tyd van christus gekomen zynde, dit belangryk gedeelte der Joodsche Geschiedenisse zou behandelen. Ras was deeze voldaan; dewyl, wat joannes den dooper en Jesus betreft, in groote drie bladzyden wordt begreepen: den eersten beschryft hy als ‘een van god gezonden Leeraar, om de gelukkig maakende komst van den messias te verkondigen, en de gemoederen der Jooden tot eene waardige aanneeming van dien voor te bereiden.’ Van Jesus zegt hy: ‘Deeze verklaarde zich voor gods en des Menschen Zoon, welke gekomen was om de Zondaars zalig te maaken, op dat allen, die in hem geloofden, niet verlooren zouden gaan; maar het eeuwige leeven verkrygen. Hy leerde zynen Tydgenooten, god, als Vader, den Zoon en Geest, kennen, maakte hen de Leer nopens de albestierende Voorzienigheid, de Onsterslykheid, en de Vergelding naa den dood, bekend, vermaande hen tot verandering van hart en zin, tot liefde jegens god en de Menschen; staavende zyne Leer, als eene Godlyke, met Wonderwerken. Dit waren de voornaamste stellingen zyner Leere, welke hy duidlyk, eenvoudig, en algemeen verstaanbaar, voordroeg. En in deeze leerwyze volgden hem ook zyne Leerlingen, welke, naa de Opstanding en Hemelvaard van hunnen Godlyken Leermeester, zyne Leer onder Jooden en Heidenen uitbreidden, naa. Doch, hoe zeer ook jesus Leer den besten en zekersten weg ter gelukzalig- en volkomenheid toonde, zy vondt, egter, geene algemeene goedkeuring onder de Jooden. De voornaamsten en de Geleerden ergerden zich aan zyne Zedeleer en Menschlievenheid; de Priesters aan zyne Voorspelling van den ondergang | |
[pagina 531]
| |
des Tempels en des volks Eerdienst; en het Volk aan het niet vervullen van aardsche verwagtingen. Uit dien hoofde werd hy zeer sterk vervolgd, en de Voorzienigheid liet eindelyk, ter bereiking van verhevener inzigten, toe, dat hy een offer van de boosäartigheid zyner vyanden wierd, en ten kruisdood veroordeeld. Jesus stierf onschuldig naar den wil zyns Vaders, en onderging den dood, om hier door niet alleen zyne Leer plegtig te staaven; maar ook om dat god door hem de Waereld met zichzelven verzoenen wilde. Doch hy stondt, ten derden dage, zo als hy hadt voorzegd, uit het Graf weêr op, verkeerde met zyne Vrienden en Leerlingen veertig dagen, vergaderende hen als dan, voor de laatste maal, op den Olysberg, en wierd hier opgenomen, daar zy het zagen. Dit was de verheven uitgang van hem, die, in den ruimsten zin des woords, de Zaligmaaker der Menschen was, uit de Waereld.’ |
|