| |
Nagelaten Leerredenen van G.J. Zollikofer, Predikant der Euangelisch Hervormde Gemeente te Leipzig. In het Nederduitsch vertaald. Vyfde Stuk. Te Amsterdam by de Erven P. Meyer en G. Warnars, 1793. In gr. 8vo. 271 bl.
Het zelfde gunstig gevoelen, welk wy, meermaalen, over de Leerredenen van den Eerw. zollikofer, geveld hebben, mogen wy ook thans wederom met volle ruimte uitbrengen. Gewigtigheid en belangrykheid der gekoozene onderwerpen, klaarheid en kragt in de uitvoering: deeze zyn de kenmerken, die onzen Leeraar onderscheiden van, en doen uitmunten boven, veele Predikers, die, dikmaals, meer met hunnen byzonderen smaak, dan met het nut van Hoorders of Leezers, te raade gaan, of meer zich schynen toe te leggen om met hunne gewaande geleerdheid te pronken, dan om rechtschapene kennis en wel overtuigde gemoedelyke stigting uit te werken. Een Tiental van Leerredenen wordt wederom in deezen Bondel afgegeeven; zy loopen over de volgende belangryke onderwerpen: ‘Het wezenlyke van
| |
| |
den Christelyken Godsdienst. Onderzoek, waarom de Christelyke Godsdienst geene krachtiger werking doet onder zyne belyders? Begunstigt de Christelyke Godsdienst de liefde voor het Vaderland? De waardy der Getrouwheid. De Kentekenen van onze vordering in het goede. Opwekking en Handleiding om toe te neemen in het goede. De menschen als Gasten en Vreemdelingen op aarde beschouwd. Eens Christens voorbereiding tot toekomende onheilen. Hoe goed het het voor den mensch is, dat hy onkundig is van zyn toekomend lot. De Nederigheid een middel tot Vergenoegdheid.’ Uit de derde Leerrede, waarin de Vraag behandeld wordt, of de Christelyke Godsdienst de liefde voor het Vaderland begunstige, zullen wy het hoofdzaaklyk beloop van des Leeraars bedenkingen en aanmerkingen mededeelen.
De Eerw. zollikofer erkent terstond, dat de liefde voor het Vaderland, in den zin der begunstiginge van het Land onzer Geboorte boven alle andere Gewesten, nergens uitdrukkelyk wordt bevolen; maar dat de gewyde Schryvers de algemeene menschenliefde des te nadruklyker aanpryzen, om alzo de banden der algemeene Maatschappye te vaster toe te haalen, en, volgens den text, by de broederlyke liefde, liefde jegens allen te doen voegen. Dit, merkt de Heer zollikofer aan, is een bewys van den hoogeren oorsprong der Christlyke leere, dat zy de eigenlyk genoemde liefde voor het Vaderland niet begunstigt, maar zich daar tegen verzet; dat zy niet voor één volk, maar voor alle volken, niet voor ééne soort, maar voor alle soorten, van menschen zorgt, en aldus geene scheiding, maar vereeniging, geene vernaauwing, maar uitbreiding, van de gemoederen der menschen, ten oogmerk heeft. Met dit alles, wil de Leeraar de liefde voor het Vaderland geenzins verworpen hebben. Wat is natuurlyker, vraagt hy, dan het land en de menschen te beminnen, daar, en onder welke, wy het eerste leevenslicht aanschouwden, daar wy zo veele kinderlyke geneugten gesmaakt hebben, en in rypere jaaren de vroegere toneelen met blydschap in onze verbeelding vernieuwen? Wat is natuurlyker en noodzaaklyker, ‘dan dat wy ter plaatse, daar wy het meest en onmiddelykst werken, het meeste goed stichten, anderen het meest en het best raaden, helpen, dienen, kunnen, dat wy het daar ook werkelyk doen? Dat ons het welzyn der nader bywoonenden meer ter harte gaat, dan het wel- | |
| |
zyn der verder afwoonenden; het welzyn der bekenden, die wy voor oogen hebben, meer ter harte gaat, dan het welzyn van onbekenden? - Dan dat wy ter plaatse, daar onze Kinders, onze Nakomelingen, onze Vrienden, nog lang na ons zullen leeven, menige inrichting eeniglyk ten hunnen nutte maaken? En (vraagt hy) maakt
dit niet het wezenlyke der Vaderlandsliefde uit? Heet dat niet Patriottisch denken en handelen?’
Intusschen is dit alles niets anders dan eene ontwikkeling van het gebod der liefde des naasten, in het N.V. met zo veel nadruk bevolen, als de grondwet van het Christendom: invoege, dat, hoe meer een mensch van den geest van het Christendom bezield worde, hy des te beter en werkzaamer Patriot in dit opzigt zyn zal; dewyl hy niet alleen voor zich zelven zorgt, maar ook voor anderen, en zyne gaven ten gemeenen nutte aanwendt; 't welk het Euangelie allerwege aanpryst, en waarin ongetwyfeld de waare, de zuivere, Vaderlandsliefde gelegen is. In zyn eigen gedrag gaf Jesus hiervan een voorbeeld, als die wel in de eerste plaats zyne broeders naar het vleesch zogt te verbeteren, en te redden, doch niets sprak of deedt, dat hunnen dwaazen Volkstrots voeden, of hunne vyandlykheid tegen andere volken kon versteiken, maar veeleer schikkingen beraamde, om zyne hulp ook tot andere volken uit te breiden. Naar dit voorbeeld gedraagt zich de Christen. Terwyl hy voor het Land zyner Geboorte alles veil heeft, is hy noch partydig, noch onregtvaardig, noch vyandig, noch wreed, tegen andere menschen en volken. Zulk eene Vaderlandsliefde, in stede van verwyt, moet veel meer der Christlyke leere tot eene eer verstrekken.
De Eerwaarde zollikofer dringt dit nader aan, in eene vergelyking, tusschen 't geen de Christlyke Godsdienst gebiedt, en daarentegen de gemeenlyk dus genoemde Vaderlandsliefde eischt. De Christlyke Godsdienst vordert, dat wy alle menschen, als kinders van éénen Vader, als verlosten van éénen Heer, als leden van één lichaam, als erfgenaamen ééner zaligheid, zullen liefhebben; de valsche Vaderlandsliefde wil, dat men alleen die menschen en volken voor broeders en zusters erkenne, en behandele, die met ons het zelfde land bewoonen; veroorlovende, alle andere menschen met onverschilligheid, met veragting, met nydige oogen, te beschouwen, en geen belang in hun lot te stellen. De eerste wil, dat alle menschen hunne gaven, kundigheden, vermo- | |
| |
gens, vriendschappelyk tegen elkander zullen verwisselen, en dus, op allerlei wyze, over en weder de behulpzaame hand bieden; de andere, dat men alle voordeelen van natuur en kunst, die men bezit, eeniglyk voor zich zelven behoude, den Vreemdelingen zo weinige voordeelen, als mogelyk is, vergunne, en dezelve, zo veel 't zyn kan, in onweetenheid en onbeschaafdheid houde. De eerste wil, dat men alles, wat elders goed, nuttig en lofwaardig, is, goedkeure, pryze, naavolge, en zich daar over verheuge; de andere, dat men zyn Volk, en al wat onder hetzelve plaats heeft, voor het beste houde, al het overige, hoe voortreffelyk en heilzaam ook, afkeure en laake, althans op alle mogelyke wyzen verkleine en bewiste. De Christlyke Godsdienst, eindelyk, wil, dat ieder mensch den anderen by zyne Regten en Vryheden bescherme en bewaare, hem niet als eenen slaaf, maar als eenen broeder, en zodanig behandele, als hy wenscht dat aan hem zelven geschiede; de valsche Vaderlandsliefde, daarentegen, gebiedt, dat men zich zelven pooge uit te breiden, en anderen naauwer te bepaalen, hunne welvaart te ondermynen, en hun allen nadeel toe te brengen. - ‘Zou
het’ (vraagt naa dit alles de Eerw. zollikofer) ‘zou het den Christelyken Godsdienst niet tot eer verstrekken, niet een bewys van zynen hoogeren oorsprong zyn, dat hy dat geen, 't welk men gewoonlyk Vaderlandsliefde noemt, en 't welk toch, in de daad, menschenhaat is, op geenerlei wyze begunstigt; dat hy niet verwydering, maar nadering, geene afzondering, maar vereeniging, geene eigenbaat, maar edelmoedigheid, geene leugen, maar waarheid, predikt; dat hy den voortgang van het gansche menschelyke geslacht, tot hoogere volmaaktheid en gelukzaligheid, niet verhindert, maar bevordert.’
Aan deeze beschouwingen hegt nog de Heer zollikofer eenige regels, volgens welke iemand, als Mensch, als Christen, en als Burger, de pligten van het Christendom, en tevens der waare Vaderlandsliefde, kan volbrengen. Zy koomen, hoofdzaaklyk, hier op neder. Draag allen menschen eene opregte genegenheid toe, 't zy ze tot ons eigen, of tot een ander, volk behooren, uwen, of eenen anderen, Godsdienst belyden, zich naar uwe, of naar anderer, zeden en gebruiken schikken. Werk voorts voornaamelyk op de plaats, door de Voorzienigheid u aangeweezen, onder uwe huisgenooten, mede- | |
| |
burgers en landgenooten. Wyd, inzonderheid, aan deezen uwe kundigheden, uwe kragten, uwe dienstbewyzingen, en maak hunne belangen de uwe. Door te verre te willen werken, zoudt gy ligt niets, of niets goeds, kunnen werken - zoudt gy, te groote dingen willende uitvoeren, zelf de geringe, die naar uwe kragten geschikt zyn, niet uitvoeren. Hebt gy dus uwe huislyke en burgerlyke pligten volbragt, en hebt gy dan nog kundigheden, vermogens en goederen, die gy aan afgelegene menschen en volken mededeelen kunt, en 'er koomt een vreemdeling in uwen werkkring, die uwe hulp noodig heeft, onttrek u dan aan uw vleesch niet, help, bezorg en bescherm, hem; en indien gy dus een geheel land of volk van nut zyn kunt, doe zulks, en doe het gaarne; maak zo veele menschen gelukkig, als gy maar eenigzins kunt, en doe het om dat zy allen kinders van uwen hemelschen Vader, en broeders van onzen Heere Jesus Christus, zyn.
Wy twyfelen niet, of deeze gevoelens van den Heere zollikofer, die den waaren Menschenvriend ademen, zullen eenen algemeenen byval wegdraagen, by dezulken, die, niet door den waan eener valsche Vaderlandsliefde verblind, de reden en het gezond verstand naar den eisch weeten plaats te geeven. |
|