Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 473]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Gesprekken en Overdenkingen, over het Lyden en Sterven van onzen Heere Jesus Christus, door Wilhelm Leendert Krieger,Predikant in 's Gravenhage. Derde Deel. Te Amsteldam by J. Wessing, Willemsz., 1793. In gr. 8vo. 386 bl.Met de zevenënvyftigste Overdenking, de zestiende van dit Deel, besluit de Haagsche Kerkleeraar zyne Bespiegelingen over het Lyden en Sterven des Zaligmaakers. Zy worden, naar gewoonte, voorafgegaan en beslooten met twee Gesprekken: het een, over het zedelyk verderf der menschlyke Natuur; het ander, over de duuring van 't laatste Lyden des Verlossers. Ten aanzien der behandelinge, blyft de Eerw. krieger volmaakt gelyk aan zich zelven; weshalven het gezegde, in onze naastvoorgaande Aankondiging, hier voor herzegd mag gehouden worden. Naar gewoonte, zullen wy 't een en ander ter proeve leveren. Onze keuze bepaalt zich, in de eerste plaats, tot het geen de Euangelisten melden aangaande de Kwaaddoeners die nevens onzen Heer gekruist wierden. Bekend is de schynstrydigheid tusschen mattheus en lukas; verhaalende de eerste, dat beiden, de andere, dat slegts één van hun, den Heiland lasterde. In eene Aantekening laat zich de Eerw. krieger hier over aldus uit: ‘Verscheiden Uitleggers willen de vereffening van 't verhaal van matth., met dat van luk., op deze wyze vinden, dat eerst de beide Moordenaars jesus zouden beschimpt hebben; doch dat de ééne naderhand bekeerd zoude zyn geworden, en daar op zyn medgezel berispt hebben. Evenwel hier pleiten, myns inziens, verscheidene redenen tegen: 1. Deze opvatting geeft, indedaad, geen vereffening van 't verhaal der Euangelisten, want dan is 't bericht van luk. waarlyk gebrekkig, daar hy uitdruklyk zegt, dat slechts één der Kwaaddoeners gelasterd heeft. 2. Luk. meldt niets van eene verandering, die, by den anderen Straffeling, in zyn spreeken zoude zyn voorgevallen; dit | |
[pagina 474]
| |
wordt louter willekeurig dus opgevat. 3. De bestraffing, die de gelukkige kruisseling aan zynen boosaartigen medgezel doet, leert ook geheel iets anders; zoude hy, daar hy zelf eerst medegedaan had, zichzelven niet mede, niet allereerst, berispt hebben? Zyne taal is te verstandig en te uitvoerig, om dit niet zeker te stellen. De vereffening geschiedt, in tegendeel, zonder de minste onvoeglykheid, wanneer men stelt, dat matth. het meertal gebruikt, om een ander soort van spottende menschen aantewyzen, zonder het getal te bepaalen; zodanig een gebruik van 't meertal vóór het enkeltal, is in alle taalen gebruiklyk, en ook in de H. Schrift niet ongewoon; zie glassius, Canon XXVII, de Nomine. Luk. die 't geval meer uitvoerig, en dus in de byzonderheden naauwkeurig, vermeldt, wyst het bepaalde getal aan.’ In eene volgende Overdenking, ontvouwt de Heer krieger zyne gedagten nader, omtrent het karakter des zogenoemden bekeerden Moordenaars. Het merkwaardig zeggen diens persoons, aangaande hem zelven en zynen medgezel, en ten opzigte van jesus, hebbende aangehaald: Wy ontvangen [straffe] waardig 't gene wy gedaan hebben: maar deze heeft niets onbehoorlyks gedaan, laat hy zich aldus hooren: ‘By 't verneemen van deze taale, wordt billyk de onderzoeklust bezig gehouden, met natespooren, of deze gekruisigde, tot op dat oogenblik, een booswicht zy geweest, en, door Gods wonderdoende hand, nu onmiddelyk aan 't Kruis bekeerd zy? Dan of hy reeds te vooren eenige kennis aan jesus, en vreeze voor God in zyn hart, gehad hebbe? Wederzyds worden deze vraagen met toestemming beantwoord, en voor de eene zo wel als de andere beantwoording met redenen gepleit. By een bedachtzaam onderzoek, kan ik echter niet anders dan aan 't laatste voorstel myne toestemming geevenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 475]
| |
Aanneemlykst schynt het my, dat hy, immers by gerugte, kennis van jesus en zyne leere had, dat hy, door yver vervoerd, zich zo verre ontgaan had, dat hy, | |
[pagina 476]
| |
in zynen toorn, in den oproer, iemand had gedood, terwyl hy, daar over in banden geraakt, en ter dood gedoemd, zynde, met oprecht en hartgrievend berouw van zyne verkeerdheid was te rug gekomen. Het nadenken over zyn bedryf, en zyne kennis van de Godlyke Wet, bragten hem tot volvaardige belydenis van zyne schuld, zo dat hy zich zelven geredelyk het doodvonnis waardig keurde, en in het midden der smerte beleed, dat hy rechtvaardiglyk gestraft werd. Hy had kennis van jesus, in deszelfs onschuld en waarde: daarom smertte hem zyn eigen leed niet zo zeer als de verguizing van mishandelde onschuld. Schoon zelf krimpende van pynen, en den dood naby zynde, was hy bedacht op verdediging van den schuldloos naast hem hangenden jesus: de menigte te bedwingen, scheen hem onmogelyk; Israëls oudsten tot zwygen te brengen, was even zo hopeloos; en de soldaaten te bestraffen, was geen welberaadene onderneeming, daar dit ligtlyk niets anders dan vermeerdering van smerte, voor hem en voor den verguisden jesus, zou veroorzaakt hebben. Te zwygen was hem echter onmogelyk: de zaak van de onschuld te laaten vaaren, daartoe kon hy niet besluiten; 't veiligste was, derhalven, zich te wenden tot zynen verwytenden en lasterenden medestraffeling; daar kon hy hope op hebben om dien te winnen, althans hy kon dan openlyk een getuigenis van jesus onschuld afleggen. Daarom spreekt hy denzelven zo getrouw als liefderyk aan, brengt hem zyne verkeerdheid onder 't oog, en toont, dat hy reden had, om zich zelven in de schuld te stellen, zyne straf als welverdiend, en een billyk gevolg van zyn gepleegd wanbedryf, aan te merken, en daarom dezelve met onderwerping te draagen. Hy is zelf gereed, om zich mede schuldig te verklaaren, en te erkennen, dat hy ook de straffe zyner ongerechtigheid droeg; het geen 't gemoed van zynen schuldigen medgezel ook te meer vermurven moest, terwyl het tevens zyne oprechtheid aankondigt. Even helder straalt ook zyne overtuiging van jesus onschuld door: deze heeft niets onbehoorlyks gedaan, is de gulle en vrymoedige belydenis, welke hy openlyk aflegt. In 't spreeken wordt hy meer vrymoedig, en 't indenken van het snood mishandelen van Hem, die aller aanbidding waardig was, maakt zyne tong los, en hy spreekt meer onbelemmerd. Hy geeft dit heerlyk getui- | |
[pagina 477]
| |
genis van jesus zaake, en vermeldt Hem als den onwaardig geplaagden verdrukkeling!’ Hoewel het gevoelen, hier voorgesteld, niet nieuw is, kan, egter, den Eerw. krieger de roem niet betwist worden, hetzelve in een vry aanneemelyk licht geplaatst te hebben. Ten besluite van dit Berigt, zullen wy nog eene korte proeve leveren, hoe de Heer krieger, by wylen, zynen styl tot eene gepaste hoogte kan doen ryzen, en met bloemen van welspreekendheid tooien, zonder tot het valsch genoemde, dikmaals onverstaanbaar, hoogdraavende over te slaan. ‘Geloof en hope (dus luidt het slot der Overdenkingen van de Wonderen by Jesus Dood,) op God te oeffenen, maakt de vreugd van myn leven uit; daar door worde ik bemoedigd, om getroost aan myn sterven te denken: moet ik de maatschappy der levenden verlaaten, en in 't somber graf daalen? wat nood? myn dood zal maar een slaap zyn; laat dan alles boven myn lyk woeden, de aarde haare gedaante veranderen, troonen omgesmeeten, aanzienlyken vernederd, worden, stormen loeien, zeegolven bruischen, zwaarden flikkeren, kartouwen donderen, stroomen van bloed vloeien, myn stof zal onder 't opzicht van mynen Heer veilig zyn, en ik in mynen slaap niet worden gestoord. Eenmaal zal ik, 't is waar, gewekt worden, maar 't zal door jesus stem zyn! Die stem zal de rotzen doen daveren, de aarde splyten, de grafzerken wegrollen, de dooden in beweeging brengen. Ook myn dood lichaam zal leeven; myne sluimerende oogen zullen dan terstond naar jesus opzien; dan zal ik Hem aanschouwen, niet zo als Hy gestorven aan 't Kruis hong, maar zo als Hy verheerlykt leeft; dan zal Hy niet door krygsknechten bewaard, maar met een engelenstoet omgeeven, zyn, dan zal Hy der boozen schrik, maar zyner vrienden vreugd, zyn. Dan zal myn oog Hem aanschouwen, niet als een' vreemden: zo dan myne oogen schreien konden, dan beweende ik myn veelvuldig afzwerven van Hem, geduurende myn leven. Maar daar zal niets dan juichen zyn, daar wordt myn hart vervuld met verwonderende vreugd over de grootheid zyner genade, dat ik, trouwlooze, onder zyn geleide de reize naar de eeuwigheid volbragt heb; dan leeve ik met Hem, daar myn vernederd lichaam aan zyn verheerlykt lichaam is gelyk gemaakt. Dan wordt my 't gezicht in 't hemelsch heiligdom vergund, alle | |
[pagina 478]
| |
voorhangsels zyn dan gescheurd, alle nevelen verdweenen; dan zie ik de binnenste gestalte des hemels in derzelver klaarheid; de ingang in de bovenstad, in 't hemelsche Jerusalem, welker konstenaar en bouwmeester God is, wordt dan opengesteld voor elk, die de verschyning van den Heere jesus heeft lief gehad! Daarom zinge ik vrolyk: Een Reiziger gaat wel te vreên
Naar huis door ongelegenheên
Van zee, of wind, of barre kusten.
'k Reis ook te vreên naar 't Vaderland
Door golven, storm, en 't heete zand;
'k Zal thuis by mynen Vader rusten.
Ik ben op aarde een vreemdeling;
De waereld schat myn staat gering;
'k Heb niets, het geen zy hoog zou achten.
Maar boven is myn burgerrecht,
Myn volk, de stad my toegezegd,
'k Leef daar, en mag wat beters wachten.’
|
|