| |
Prysverhandelingen, uitgegeeven door het Taal- en Dichtlievend Genootschap, ter Spreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Vierde Deel. Te Leyden voor het Genootschap. En te bekomen te Amsterdam by H. Keyzer, 1792. In gr. 8vo. 260 bl.
Het Leydsche Taal- en Dichtlievend Genootschap, dat zich by aanhoudenheid toelegt, om gewigtige stoffen ter bewerkinge op te geeven, en telkens gelukkig genoeg is, om de meeste derzelve te mogen bekroonen; deelt, in dit Vierde Deel van deszelfs Prysverhandelingen, drie bekroonde Antwoorden mede, van de Heeren kasteleyn, rochussen en erkelens, over de verëischten en kenmerken van den Styl der Poëzy in onderscheiding van dien der Welspreekenheid. Doende deeze Verhandelingen vergezeld gaan en agtervolgen door eene Beöordeeling van den eersten Herderszang, uit de Dichtlievende Tydkortingen: welke beöordeeling door den Heer Mr. wiliem bilderdyk is opgesteld.
| |
| |
Het is wezenlyk een der moeilykste zaaken, in de Weetenschappen en Kunsten, zodanige grensliniën te trekken, welke de eene Kunst of Weetenschap, van de andere naast aangrenzende Kunst of Weetenschap, behoorlyk en naauwkeurig onderscheiden. Bovenäl schynt dit zeer moeilyk te zyn ten opzichte van de Dichtkunst en Welspreekenheid, wier grenzen zo na aan elkander liggen, dat derzelver beöefenaars, byna dagelyks, dezelve wederzyds overtreden: zo dat de Redenaar dikmaals het vernuft en den beeldryken styl des Dichters te baat neemt, om zyne Hoorders te overreeden; terwyl de Dichter meermaalen de redekundige Sieraaden der Welspreekenheid ontleent, om zyne Leezers te verrukken: zo dat men eindelyk veel werk heeft, om de waare eigenschappen van elk deezer Kunsten naauwkeurig genoeg te onderkennen, en als zodanig uit elkander te houden.
Dit moeilyk werk is, in de drie bekroonde Verhandelingen, op eene juiste wyze verricht; zynde de Heer kasteleyn vooräl in zyne onderneeming geslaagd, als de zaak boven anderen duidelyk gemaakt, en de stoffe naauwkeurig en bevallig uitgewerkt, hebbende. De verschillende Styl, in de Dichtkunst en Welspreekenheid, of, dat hetzelfde zegt: de vereischten en kenmerken van deeze beide Stylen, het doel der Vraage, en dus ook zyner Verhandeling, zynde, geeft hy eerst eene bepaaling, of Definitie, van den Styl; handelende verder over deszelfs onderscheidene aanwending, in 't algemeen. Ten tweeden, onderzoekt en ontvouwt hy, wat het eigenlyke wezen der Poëzy uitmaakt; ten derden, het wezenlyke der Welspreekenheid. Dit geeft hem vervolgens aanleiding, om, ten vierden, de Vereischten en Kenmerken van den Styl der Poëzy, in onderscheiding van dien der Welspreekenheid, uit het verhandelde af te leiden, en dezelven met elkander te vergelyken. Zettende eindelyk zyne beweerde Waarheden, door zommige plaatfen uit de Werken der Redenaars en Dichters, een nader en zeer gepast licht by.
Wat het eerste, of de bepaaling van den Styl, aanbelangt, brengt de Heer kasteleyn, (na de verscheidene gevoelens van blair, gottsched, batteux, sulser, macquet, enz. aangevoerd te hebben) dezelve tot deeze eenvoudige en algemeene verklaaring: dat de Styl de schryfwyze is, door welke men zyne denkbeelden voorstelt of uitdrukt: dat zy derhalven vervat de gansche wyze van voorstelling der denkbeelden, hoedanig wy dezelven in hunnen aart, in hunne schikking, in hunne opvolging en verbinding, gevoelen, beschouwen, en daar stellen.
Het Wezen der Poëzy, dat zo veele pennen heeft doen stomp schryven, is vervolgens het voorwerp van geregeld onderzoek; en ook hier in worden de denkbeelden van anderen naauwkeurig voorgedragen, en getoond: dat aristoteles dat
| |
| |
wezen meende te bestaan in de Naarvolging. Fraguier en vossius in de Naarvolging in Verzen. Scaliger in eene Naarvolging der Waarheid door Verdichting. Bacon in de verdichte Naarvolging, of in de Verbeelding. Gottsched in schilderende, welluidende, overeenstemmende Naarvolging, of in rykheid van denkbeelden. Breitinger in de Naarvolging der Natuur, waar by rym en versmaat toevallige Sieradiën zyn. Batteux en ramler, in de Naarvolging der schoone Natuur door verdichting en verfraaijing. Plutarchus in de Verdichting. Plato en racine in de Ingeeving. Casaubonus in de Versmaat; en voltaire in het Rym en de Versmaat beiden. Daar de verklaaringen van deeze mannen, in veele opzichten, elkander reeds wederleggen; en anderen, waar onder zelfs die van voltaire, geheel spoorloos en buiten den haak zyn; zo voldoet de bepaaling van baumgarten den Heer kasteleyn het beste, welke beweert: dat het Wezen der Dichtkunst bestaat in eene volkomen Zinlyke Reden Eene stelling, die curtius zeer sterk heeft aangedrongen; die door riedel, van alphen, van engelen en bilderdyk, zaakelyk wordt toegestemd; en die door de redenen van curtius, in deeze Verhandeling voorgedragen, zeer opgehelderd, en ten opzichte van het
Zinlyke alzins bevattelyk gemaakt, wordt.
Na het Wezen der Welspreekenheid in eene volkomen Overreedende Reden gevonden te hebben, gaat de Heer kasteleyn tot het vergelyken van de vereischten en kenmerken in den Styl der voorgedragene Kunsten over; stellende dezelve, op volgende bevattelyke wyze, naast en tegens elkander:
de |
de |
DICHTKUNST |
WELSPREEKENHEID |
Schildert werkende beelden, handelingen, en zinlyke begrippen. |
Redeneert, door duidelyke regelmaatige denkbeelden. |
Vertoont zich in gebonden schryfwyze. |
Vertoont zich in ongebonden schryfwyze. |
Is geheel welluidend, ten einde ook door de zinlykheid des gehoors op de verbeelding te werken. |
Is in zo verre welluidend, als noodig is, om de overreeding te ondersteunen. |
Stelt de schoone natuur voor. |
Stelt de waare natuur voor. |
Heeft een verdichtend en scheppend vermogen. |
Schept noch verdicht. |
Spreekt tot de Verbeelding. |
Spreekt tot het Verstand. |
Vermaakt. |
Overreedt. |
Treft en roert. |
Verklaart en bewyst. |
| |
| |
Bevat alles, waar en valsch, stoffelyk en onstoffelyk, mogelyk en onmogelyk, natuurlyk en wonderbaar, geschiedenis en verdichting, onder haar gebied. |
Vervat alle voorwerpen onder haar gebied, die tot onderwerpen der overreeding kunnen gebragt worden. |
Deeze zyn, naar het oordeel van den Schryver, de strikte en eigenäartige hoedanigheden en eigenschappen der Poëzy en Welspreekenheid; wordende 'er nog bygevoegd:
Dat |
Dat |
De poëzy ook alle deelen der Welspreekenheid zich kan toeëigenen, dat heet, dat zy ook tot het verstand kan spreeken, enz. doch dit alles verschynt by haar onder de gedaante der bevalligheid; dat is, alles wordt schildery; alles vermaakt; en alles is dus Poëtisch. |
De welspreekenheid een bescheiden gebruik kan maaken van de sieraden, zelfs van wezenlyke deelen der Poëzy; edoch niet verder dan dit noodig zy, om haare reden dien graad van zinlykheid te geeven, die de Redenaar in zommige gevallen noodig heeft, om ook, door middel der verbeelding en der roering, de overreeding te bevorderen. Echter blyven zodanige invlechtingen dichterlyk. |
Uit het aangevoerde volgt van agteren weder, dat
Een Dichtstuk eene volkomen Zinlyke Reden is:
en dat
Een Stuk der Welspreekenheid eene volkomen Overreedende Reden is.
Zo voortreflyk het verschil in den Styl, tusschen Dichtkunst en Welspreekenheid, in voorenstaande vergelyking aangetoond is, zo uitmuntend is de ontledende beschouwing, welke de Heer kasteleyn, van eenige plaatsen uit de Werken der Dichters en Redenaars, met betrekking tot het verschillend gebruik der redekunstige Figuuren, vervolgens voordraagt: van welken wy de volgende, raakende de Apostrophe of Aanspraak, nog als eene Proeve voor allen zullen mededeelen. Dus zegt hy, ten opzichte der Welspreekenheid:
| |
| |
‘Zeker ongenoemd voortreflyk Schryver, over Verlichting handelende, spreekt Pruissen aldus aan:
Pruissen! gy blinkt als eene Zon voor de waereld; uw Koning was de schrik der Volken, gelyk hy de afgod zynes Volks was. - Uwe Staatsdienaars, die de rechten der Volken woogen, die geenzins trotsch de verdiensten van den goeden en wyzen Medeburger, onder laager standen, miskenden, waren rechtvaardig en verlicht. Uw Volk was onder zynen Koning het vryste Volk der aarde; want elk verstandige, verlichte en onverlichte, kon denken en handelen gelyk hy wilde, wanneer hy de rechten der menschheid niet krenkte. - Gy zyt het spreekendste bewys, dat verlichting dien Staat gelukkig maakt, in welken zy woont! ô! dat nooit priesterlist en domheid haare zwarte helsche vleugelen over u verspreide; en bygeloof nooit uwen grooten naam, uwe eere, verduistere, en de hemelsche kroon der algemeene verdraagzaamheid, u, verheven Pruissen, van het hoofd bonze!’
‘Dit is schoon, maar zinlyk, ten grootsten deele, en alzoo Poëzy. Nu hoore men demosthenes tot de Atheniensen, in den waaren Styl der Welspreekenheid:
Maar wanneer, myne dierbaare Medeburgers! wanneer wilt gy de noodige maatregels by de hand neemen? Wilt gy wachten, tot ergens een treurig voorval ontstaat, of tot de nood 'er u toe dwinge? En hoedanig is dan uwe tegenwoordige omstandigheid? Ik ten minsten moet gelooven, dat 'er, voor vryë menschen, geene dringender noodwendigheid zyn kunne, dan de schande, die verkeerde maatregelen over ons brengt: of wilt gy het hier by laaten berusten, in de stad om te zwerven, en elkanderen te vraagen: welk nieuws 'er zy? Kan 'er wel een zeldzaamer nieuws wezen, dan dat een Macedoniër de Athenienseren onder 't juk brengt, en gansch Griekenland de Wet geeft?’
‘Men vergelyke deeze beide Voorbeelden: de eerste schildert; de andere redeneert; de eerste vermaakt, trest en roert; de andere overreedt, verklaart en bewyst, enz. Wy willen ook het eerste den Redenaar veröorloven, indien hy dan erkenne, Dichterlyke Redenaar te zyn.’
De Heeren rochussen en erkelens, welke beiden op deeze stoffe eene zilveren Medaille verkreegen hebben, beschouwen dezelve mede in dien trant; doch hebben die minder uitgewerkt, of uit den grond opgehaald. Eigenschappen, die de Verhandeling van den Heere kasteleyn zeker den voorrang hebben doen verkrygen, en dezelve wezenlyk tot een meesterstuk maaken. De Beöordeeling van den Heere Mr. w. bilderdyk is van den Jaare 1776, en bewyst, dat de bedoelde Herderszang, in de Dichtlievende Tydkortingen voorkomende, in
| |
| |
plaatse van eigen vinding te zyn, waar voor men denzelven, zonder onderzoek, zoude aanzien, alleen eene Vertaaling naar het Latyn van broukhusius is. - Het Genootschap belooft, in een volgend Deel, twee Verhandelingen over het Herderdicht te zullen mededeelen, opgesteld door de Heeren j. kantelaar en a. vereul: beiden met roem aan onze Landgenooten bekend. |
|