Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 293]
| |
De Crimineele Ordonnantien van Koning Philips van Spanje, laatsten Graaf van Holland, ten dienste van zyne Nederlanden uitgegeeven. Fransch en Nederduitsch, naar de oorspronglyke Drukken van den Jaare 1570. Verzeld van eene Verhandeling over het verstand van de Ordonnantie op den styl van procedeeren in Crimineele zaaken; mitsgaders van Aantekeningen, by verscheidene Artikelen van die Ordonnantie. Door Mr. bavius voorda, Lid van het Zeeuwsch Genootschap van Weetenschappen te Vlissingen. Te Leyden by Honcoop en van Tiffelen, 1792.Behalven het Voorbericht, 587 bl. in gr. 4to.Aan allen, die binnen den Lande van Holland en Westfriesland aan de uitoefening van het Crimineel Regtsgebied deel hebben, mitsgaders die Amptshalven met het beleiden en vervolgen van Regstzaaken belast zyn, schenkt de Heer b. voorda, voorheen Hoogleeraar in het Romeinsch en Hedendaagsch Regt aan 's Lands Hooge School te Leyden, een voor hun onontbeerelyk Werk, daarom met zeer veel gepastheids ook aan hun opgedraagen door den Hooggeleerden Schryver, die, thans Amptloos, in geene veragtlyke ledigheid weg kwynt. Alom bekend zyn de Crimineele Ordonnantien, in den Jaare MDLXX, door den Hertog van alva, op den naam van philips, Koning van Spanje, en Heer van de Nederlanden, uitgegeeven, om alhier voor een Wetboek te dienen; dit scheen een Nieuwe Uitgave overtollig te maaken; dan de Heer voorda, voorneemens zynde, om de Ordonnantie op den styl en manier van Procedeeren in Crimineele zaaken op te helderen, oordeelde eene Nieuwe Uitgave zo van den Franschen, als van den Nederduitschen, Text, naar den oorspronglyken Druk, beide van dat Jaar, te moeten laaten vooraf gaan; om dat in den Druk van Mr. simon van leeuwen, met zyne Aantekeningen verrykt, de Nederduitsche Text, op veele plaatzen, gebrekkig voorgesteld wordt. In het Groot Plakaat-Boek van cau en scmeltus, in het Utrechts Placaat-Boek, als mede in het Friesch Placaat- en Charter-Boek, wordt de Nederduitsche Text wel eenigzins naauwkeuriger, doch niet geheel zuiver, gevonden. Ook zyn die groote en kostbaare Werken niet in elks handen, en ge- | |
[pagina 294]
| |
heel ongeschikt om voor een dagelyks Handboek te dienen. Daarenboven vindt men den Franschen Text in geene van die Verzamelingen. Het meer algemeen maaken van deeze, die men bykans nooit te zien krygt, agtte de Schryver ten hoogsten noodzaaklyk, om de egte leezing van zommige Artykelen in den Nederduitschen Text, waaraan getwyfeld wordt, en de zin en meening van andere Artykelen, welker leezing vast gaat, op te helderen. Eene bedenking, die te meer klems krygt, wanneer men, met groote waarschynlykheid, vermoedt, gelyk de Hoogleeraar in het Voorberigt aantoont, dat de Ordonnantien allereerst in 't Fransch ontworpen zyn, om dat die Taal te Brussel, en ten Hove, meest in gebruik was, en dat gevolglyk de Nederduitsche, hoe zeer ook op publiek gezag in 't licht gekomen, en met de kragt van Wet begaafd, eigenlyk eene Vertaaling van de Fransche is. Van den Franschen Text, en haaren oorspronglyken Druk, om gemelde rede van zo veel belangs te agten, hadt de Heer voorda nooit meer dan één Exemplaar gezien, te vinden by den Heer Mr. jacob visser, in 's Haage, die de vriendlykheid hadt 't zelve den Schryver, zo lange en zo dikwyls hy het verkoos, ten gebruike by te zetten. - Van den oorspronglyken Nederduitschen Druk vindt men een Exemplaar in de keurige Boekenschat van 's Lands Universiteit. Naa deezen afgeschreeven en tegen het gedrukte letterlyk vergeleeken te hebben, ontdekte hy, dat de Heer Mr. cornelis jan de lange, Heer van Wyngaarden en Ruygbroek, desgelyks een oorspronglyk Exemplaar van de Nederduitsche Ordonnantien bezat, die het hem ten gebruike toestondt; aan 't welk hy den voorrang gaf boven dat van 's Lands Universiteit, als zynde een andere Druk, van 't zelfde Jaar; doch, ten teken van egtheid, voorzien met eene Acte van Collatie en Authentizatie van den Heer bartol ernst, in den Jaare MDLXX Griffier van het Hof van Holland. Dit noodzaakte hem, uit hoofde van eenige verscheidenheden, schoon van geen groot belang, het Nederduitsch andermaal af te schryven, en zich de moeilyke bezigheid eener letterlyke en spellende vergelyking te getroosten, die hy andermaal in het naazien der Proefbladen, zo van het Fransch als van het Nederduitsch, op zich nam, om de Drukfeilen onmiddelyk daar uit te verbeteren. Voor welken onaangenaamen arbeid hy het genoegen heeft van den Leezer byna te | |
[pagina 295]
| |
durven verzekeren, dat 'er tusschen deezen Druk, zo der Duitsche als der Fransche Ordonnantien, en de oorspronglyke, geen onderscheid is, uitgenomen, dat gelykheid der Nederduitsche Characters, op eene enkele plaats, ff en ff, mitsgaders u en n, by ongeluk, verwisseld zyn. Achter deeze met zo veel moeite welnageziene Drukken, vindt men eene lyst van de Drukfeilen in den oorspronglyken Druk, zo van Fransch als van Duitsch, met voordagt in deezen niet verbeterd. Verder onderrigt ons de Heer voorda, dat in den oorspronglyken Druk van de Crimineele Ordonnantie van den 5 July MDLXX, beide in 't Fransch en 't Nederduitsch, boven ieder Artykel geplaatst, en dus in den Text zelve ingelascht, is, een Opschrift; en dus van den Wetgeever afkomstig. Maar de Ordonnantie op den styl van Procedeeren, van den 9 July, daar aan volgende, is in het oorspronglyke, in beide de taalen, zonder zodanige Opschriften gedrukt. Dit heeft hy zo naagevolgd; doch, ten gemak van den gebruiker deezes Werks, ook hier toe Opschristen vervaardigd; maar, om dat ze niet van den Wetgeever zyn, op den kant geplaatst. Voorts is het Fransch en Duitsch zodanig tegen over elkander gedrukt, dat men beide de Texten gereed met elkander kunne vergelyken. - Eene zo keurige uitvoering, en het in 't licht brengen dier Stukken, verdient aller Letterlievenden en Rechtsgeleerden dank. Dezelve beslaan met elkander 74 bladz. Dan, nog grooter dank is men den Oud-Hoogleeraar verschuldigd. Te regt merkt hy met den aanvange zyner Inleidinge tot de Verhandeling over het verstand der Ordonnantie op den styl der Crimineele Proceduuren van Koning philips op: ‘Indien ik het by de bloote Uitgave, volgens derzelver oorspronglyken Druk, liet berusten, zou ik zeer weinig aan myn voornaam oogmerk voldoen. Myn oogmerk is, om allen, die, in de Provincie van Holland en Westfriesland, met de handhaaving der Crimineele Justitie, en met het beleid van Crimineele Regtszaaken, amptshalven, gemoeid zyn, te doen zien, dat in dat bestuur, en met naame in de zogenaamde extraordinarisse Proceduure, zeer aanmerklyke en gewigtige verbeteringen kunnen gemaakt worden, en wel zonder de tusschenkomst der Wetgeevende Magt; dat het daadlyk invoeren van die verbeteringen van het goedvinden der Regtbanken zelve afhangt; dat hun ge- | |
[pagina 296]
| |
zag ten eenemaal toereikende is, wel niet om alles, het geen verbetering behoeft, te hervormen, maar om nogthans van stonden aan een groot getal gebreken en misbruiken te weeren, en eene menigte van verkeerde begrippen te laaten vaaren, die de vrugtbaare moeders zyn van abuizen, van kwellingen, van ongeregeldheden, en van meer en meer toeneemende belemmeringen. Konden de Crimineele Regtbanken zo hooge als laage van zich verkrygen, om die hervorming, ieder in de haaren, in te voeren, en de Crimineele Regtspleeging in de geheele Provincie te brengen op een egaalen voet, volgens het rigtsnoer, 't welk hun in deeze Verhandeling zal aangeweezen worden, zo houde ik my verzekerd, dat de extraordinaare, zo geheeten, Proces-orde, die thans by kundigen en onkundigen het voorwerp van berisping is, en waartegen ik meer heb in te brengen dan my zelven aangenaam is, in beteren reuk by het publiek zal komen, dat de Regters zelve, en inzonderheid de Graaflykheids-Officieren, in het waarneemen van hunne ampten, die uit haaren aart niet van de aangenaamste zyn, eene merkelyke verligting zullen gevoelen. Ja, ik houde my verzekerd, dat de Souverain zelve daar door ontheven zal worden van klagten, die nu dagelyks ter tafel van Haar Ed. Groot Mog. komen, en van een netelig onderzoek op (veelvuldige) klagten.’ Opgehaald hebbende, hoe men, zints eene Eeuw, reeds by Hun Ed. Gr. Mog. bedagt geweest is, op het weeren van ongelykheid en wanorde in het stuk der Crimineele Regtspleeging, en hoe men een zeker Ontwerp eener nieuwe Ordonnantie op den styl van Procedeeren in Crimineele zaaken ingediend heeft, betuigt hy het ‘ten eenemaal buiten zyn bestek te zyn, dat Ontwerp van stuk tot stuk ter onderzoek te brengen, en daar over zyne gedagten te uiten, hoe zeer hy ook in den loop der volgende Verhandeling, gelyk mede in de Noten, by zommige Artykelen van de Ordonnantie van Koning philips gevoegd, niet heeft kunnen vermyden van eenige punten te verhandelen, die inloopen in dat Ontwerp, waar uit derhalven de Leezer zal kunnen zien, in hoe verre hy het, zo veel die punten aangaat, eens of oneens is.’ Tot zo lang de vrugten van dien Staatsärbeid niet tot rypheid gebragt zyn, oordeelt de Heer voorda, dat zyn | |
[pagina 297]
| |
arbeid dienstig weezen kan aan hun, wien de Oppermagt het werk der herziening heeft toevertrouwd; het de welmeening van hun Ed. Gr. Mog. zynde, dat in de Ordonnantie van philips het kwaade en onnutte worde uitgezift, en het goede en bruikbaare behouden. Zich geheel niet begeerende te mengen in het werk van die Staatscommissie, om na te gaan, welke verbeteringen en noodige voorzieningen, voor het toekomende, dienen vastgesteld te worden, zal hy zich stiptlyk houden aan het reeds vastgestelde Regt. Waar op hy vervolgt: ‘En als vastgesteld Regt, 't welk nog heden ten dage in Holland en West-Friesland eene verbindende kragt voor alle Wethouders heeft, beschouw ik de Crimineele Ordonnantien, door Koning philips, als Graave van Holland, in den Jaare 1570, gegeeven, met naame de Ordonnantie op den styl van Procedeeren in Crimineele zaaken, uitgenomen nogthans het 48ste en 60ste ArtykelGa naar voetnoot(*), die niets ter wereld raaken aan den styl van Procedeeren, en zaaken onderstellen, waar in men niet verpligt was den Graave te gehoorzaamen; doch om welke Artykelen even weinig, de geheele Ordonnantie verworpen mag worden, als het geoorlofd is om een geheel Testament, dat voor 't overige wel in den haak is, te verwerpen, om dat 'er één of meer buitenspoorige verordeningen in staan.’ Met deeze uitzondering, en dat hy het veel beter keurt, ter bespaaringe eener menigte van valsche Eeden, de Gevangen zonder Eed te verhooren, 't welk philips by het zesde Artykel uitdruklyk gebiedt, houdt hy, naa alle zwaarigheden, die hy zelf heeft kunnen uitdenken, of die hem door des kundigen zyn aangeschaft, en waar over men deeze Inleiding zelve moet inzien, de Ordonnantie op den styl van Procedeeren nog heden ten dage voor een verbindende Wet in Holland, en het eenig Rigtsnoer, waar volgens, zo in hooge als laagere Crimineele Regtbanken van Holland en West-Friesland, alle zaaken beleid en behandeld moeten worden, ten tyd toe, dat hun Ed. Gr. Mog. een ander | |
[pagina 298]
| |
Rigtsnoer zullen gelieven voor te schryven. Waar op hy vervolgt: ‘Het bezef, derhalven, van gehoorzaamheid, aan die Ordonnantie nog heden ten dage verschuldigd, heeft my aangespoord om in de volgende Verhandeling, gelyk mede in de Noten op de byzondere Artykelen, aan die Ordonnantie zo veel Juridiek licht by te zetten, als my mogelyk was. Ik heb dit werk met zo veel te meer genoegen ondernomen en doorgezet, om dat, hoe meer ik daar in vorderde, en hoe meer ik den styl van philips, zo in zyn geheel als in zyne byzondere deelen, overwoog, zo veel te meer overreed ben geworden, dat deeze styl van Procedeeren, mitsgaders de groote Crimineele Ordonnantie, die vier dagen te vooren was vastgesteld, beide meesterstukken van wysheid, van voorzigtigheid, ja van gemaatigdheid, zyn: waar in eene doorwrochte Regtskunde, gevoegd by eene ongemeene ervaarenheid in het behandelen van crimineele zaaken en persoonen, mitsgaders eene naauwkeurige kennis van alles, het welk in de Nederlanden, met naame in Holland, schoon buiten de Regtbanken omgaande, nogthans (helaas!) maar al te veel invloed op de Regtspleeging, en op de gemoederen der Wethouderen, heeft, om stryd uitblinken.’ Naa vermelding, hoe de President viglius van zuichem van aytta, die voor den Hoofdopsteller van die Ordonnantien doorgaans gehouden wordt, klaagt, dat 'er, door toedoen van vargas, en andere Lieden van den Raad der Beroerten, verscheide Artykelen, strydig met der Landen Privilegien en Gewoonten, tegen zyn zin waren ingelascht: welke viglius zeer wel begreep, dat het onregtmaatig en onvoorzigtig was, dit in de Ordonnantien te plaatzen; naardemaal de haat tegen alva hier door op nieuws stondt gaande gemaakt te worden, en daar door deeze Ordonnantien, die voor 't overige veel meer ingerigt zyn tegen de misbruiken der toen aanweezende Officiers en Justiciers, dan tegen de Ingezetenen, en in tegendeel ter hunner verligting dienden, in kwaade reuk by de Gemeente te brengen, ‘keurt hy het zeer dwaas en belachlyk, dat men, om die Artykelen, by welken de Roomsch-Catholyke Godsdienst ondersteld wordt te zullen blyven de openbaare Godsdienst van het Land, de geheele Ordonnantien, en den styl van Procedeeren daarby voorgeschreeven, heden ten dage zou willen verwerpen. In den Jaare 1570 en vervol- | |
[pagina 299]
| |
gens, tot op den tyd dat philips van de Heerschappy over deeze Landen vervallen verklaard is, kon het onder de staatkundige streeken geteld worden, dat 'er niets goeds moest komen van den kant der Spaansche Regeering, maar alles, wat van dien kant kwam, met haatlyke verwen afgemaald, ten einde weeke en twyfelagtige gemoederen niet te doen agteruit deinzen, als 't op de voltooijing van het groote werk, de afzweering, zou aankomen. Maar zedert de afzweering is 'er geen reden, om dat blind vooroordeel langer te voeden, en naa verloop van twee eeuwen is het meer dan tyd om hetzelve geheel af te leggen. Ik ten minsten zal het my geheel niet bekreunen, zo men my tegenwoordig voor Spaanschgezind wil uitkryten, om dat ik de Crimineele Ordonnantien van philips aanpryze, en aller betragting waardig keure. Ook blyft 'er overvloedige stoffe overig, om de afzweering zelve te billyken, al is het dat wy in onzen toenmaaligen vyand nu ter tyd iets goeds erkennen; want alle bezwaaren, die, in het Placaat van afzweering, op rekening van philips gezet zyn, behouden haare volle kragt.’ Geene blinde vooringenomenheid beheerscht ondertusschen den Schryver. Hy heeft tegen de Crimineele Ordonnantien van philips, en inzonderheid tegen die van den styl, in te brengen, dat zy veel te kunst-kundig is opgesteld, en zulk eene maate van Regtskunde, om ze naauwkeurig te kunnen nakomen, onderstelt, die de meeste Crimineele Regters en Officieren niet bezitten, en die ook van hun, welker beroep en andere omstandigheden verhinderen, om hun tyd aan de Regtsgeleerdheid te besteeden, niet gevergd kan worden. En als men in aanmerking neemt, dat de taal en styl, tegenwoordig, ouderwets is; dat zy niet alleen met Kunstwoorden, maar met bastaard Latynsche of Fransche woorden, die men hadt kunnen vermyden, is opgevuld, zo is het geen wonder, dat niet slegts Huisluiden ten Platten Lande, als Crimineele Regters zittende, maar zelfs Schepenen en Officieren van Steden, met het stuk niet weeten om te gaan, noch hoe zy 't werk, dat hun een gevangen of in persoon gedagvaarde verschaft, moeten aanvatten en bestieren. In welk geval zy niet altoos by zich hebben de Practisyns en Consulenten, om hun te onderrigten hoe en wat zy moeten doen, volgens een Ordonnantie, die voor hun onverstaanbaar is. Hy beklaagt hun, indien zy, | |
[pagina 300]
| |
als dan, in geen beter handen vallen, dan in die van Mr. simon van leeuwen, die de Ordonnantien van philips met zyne Noten verrykt heeft; en dat, diens voetspoor gevolgd wordende, de administratie der Crimineele Justitie, by verre het grootste getal der Regtbanken, in een bejammerenswaardigen toestand is. Voorts met de stukken aantoonende, hoe zeer het te wenschen ware, dat van leeuwen, dien hy den lof van arbeidzaamheid, als mede van kennis in de Historien en Oudheden van Holland, geenzins wil betwisten, aan de Regtsgeleerdheid, en met naame aan de Ordonnantien van philips, nimmer de hand geslaagen hadt. Met hoe veel regts vaart de Oud-Hoogleeraar uit tegen dit eenig Handboek van zo veelen! de tastbaarste blyken aanvoerende, dat hy aan de Ordonnantie op den styl van Procedeeren eene geheel andere gedaante en uitlegging geeft, dan de Wetgeever en de Opstellers gemeend hebben. Hy schryft dit toe aan mangel van de vereischte Regtskunde, en gemis van smaak aan de Verbeterkunde (Ars Critica) 't geen hem gelegenheid verschaft om de verhevener Letterkunde, en de beoefening van het Romeinsche Regt, den zodanigen aan te pryzen, die het Vaderlandsche Regt van weezenlyken dienst willen zyn, en aan 't zelve eer en luister byzetten. Gegrond is des Heeren voorda's vooruitzigt; ‘zonder twyfel zullen myne uitleggingen en gevoelens, nopens de behandeling van Crimineele Persoonen en Zaaken, veelen nieuw en vreemd voorkomen.’ ‘Dan,’ voegt hy 'er met evenveel gronds nevens, ‘ik houde my verzekerd, dat, by aldien men ze gelieft te vergelyken met de Ordonnantie op den styl zelve, en met de verdere Placaaten en gemeene Regtsgronden, waar van ik my zal moeten bedienen, dezelve bevonden zullen worden in de Wetten, ja in de gezonde Reden, gegrond, en dus zo oud als die Wetten zelve, te zyn. Naardemaal ik nogthans voorzie, dat ik, om myne gevoelens, daar het behoort, ingang te doen vinden, veel meer zal moeten worstelen met ingewortelde vooroordeelen, nopens onredelyke gewoonten, en met herssenschimmige denkbeelden van grootheid en onafhangelykheid van Regtsgebied, dan met Regtskundige tegenwerpingen, zo is | |
[pagina 301]
| |
Myn vriendelyk verzoek, aan al wat Rechter heet,
En die mag zyn met Ampt-mans waardigheid bekleed,
Dat zy in 't onderzoek 't hart geeven aan de Reeden,
Van heersch- van winzugt los; van aangewende Zeeden:
Want alle dit gedrocht, door muitende gewoel,
Het reed'lyk oordeel stoot uit zynen Rechterstoel.
Vindt dit zyn verzoek, uit het begin des vierden Boeks van huig de groot's Bewys voor den waaren Godsdienst ontleend, en met eene kleine verandering op zyne stoffe gepast, by zommigen, al te zeer aan ingekankerde gebruiken en zeden verslaafd, geen ingang; deezen wyst hy na het vermaan van justinianus: Dat men over het beste, en wat het echte zy, niet moet oordeelen, noch 't zelve afmeeten naar het getal der Schryveren, zulk een gevoelen toegedaan: want dat het zomtyds gebeurt, dat een enkel Regtsgeleerde, schoon op verre na niet van den eersten rang, nogthans, ten aanzien van eene byzondere stoffe, het wint van anderen, die over 't algemeen hem verre overtreffen. ‘Dit zeggen,’ vervolgt hy, ‘vertrouw ik, zal my insgelyks dekken tegen het vermoeden van verwaandheid, als of ik, de tegenwoordige manier van extraordinaar Procedeeren in Crimineele Zaaken bestrydende, en eene betere uit de Wetten zelve opdelvende, my begeere te verheffen, niet alleen boven al wat den naam van Regtsgeleerde in Holland voert, maar zelfs boven alle Regters en Vierschaaren, daar onder zelfs de aanzienlykste, de Hoven van Justitie. Ik worde dagelyks gewaar, hoe veel my, naa een veertig jaarigen arbeid, te rekenen van den tyd af, dat my het Meesterschap in de Regten is opgedraagen, in de beschouwende en in de werkdaadige Regtskunde, nog ontbreekt; en bezeffe ten vollen, hoe ligt ik my, in het verhandelen deezer stoffe, iets kan laaten ontvallen, 't welk lieden, die dagelyks de Crimineele Practyk oefenen, bestuuren of bywoonen, met reden zullen afkeuren, of, dat ik zelve, onaangezien het verlaaten van alle verkeerde begrippen, en ondeugende gewoonten, onuitvoerlyk agtte. - Ten blyke, derhalven, dat ik gaarne onderregt wil worden, en dat het my geenzins te doen is, om in alles gelyk te hebben, maar om, als Regtsgeleerde, aan de Regtspleeging zo veel verbetering, zonder tusschenkomst van de Wetgeevende Magt, als my mogelyk is, te bezorgen, terwyl ik de eer der | |
[pagina 302]
| |
uitvindinge gaarne aan anderen overlaate, zo noodige ik elk, die meent, dat ik hier of daar mistaste, om my zyne gedagten mede te deelen, zo over de Uitlegging, die ik aan de Ordonnantie op den styl geeve, als over het Gebruik, dat, naar myn inzien, van nu af aan, zonder na eene nieuwe Wet te wagten, kan en behoort te worden gemaakt. Doch men gelieve wel in agt te neemen, dat ik my bepaale binnen mynen kring als Regtsgeleerde, en dus my stiptlyk binde aan dat geen, 't welk ik, naa ryp overleg, houde voor het tot deezen tyd toe in Holland vastgesteld Regt. Meent iemand, dat ik dit, hier of daar, niet wel heb getroffen, hy deele my by openbaar geschrift zyne gedagten mede. Vind ik, dat hy gelyk heeft, zo zal ik hem, in 't openbaar, met dankbetuiging toevallen; doch kan hy my niet overreeden, dan zal ik het met stilzwygen beantwoorden, naardemaal ik geen lust tot penne- stryd hebbe. Voor 't overige dient, dat aanmerkingen niet over het Jus Constitutum, maar die het Jus Constituendum raaken, op 't geen ik te berde brenge, geheel niet zouden sluiten.’ In de Verhandeling houdt de Heer voorda deeze orde, dat hy, in de eerste plaats, opgeeft de extraordinaris manier van Procedeeren, naar de beschryvinge van Mr. simon van leeuwen, en met zyn eigen woorden; in de tweede plaats, die zelfde manier van Procedeeren, naar de beschryving die men vindt in Mr. pieter bort's Tractaat van Crimineele Zaaken; want bort komt niet in alles met van leeuwen overeen: het welk gedeeltlyk daar aan toe te schryven is, om dat bort de Crimineele manier van Procedeeren, voor het Hof van Holland plaats hebbende, beschryft; doch van leeuwen, die van het Platte Land en de Steden van Holland. Vervolgens brengt hy beider Stellingen, zo wel de geene, waar in zy overeenkomen, als die geene, die aan één van beiden byzonder eigen zyn, ter toetze van het Regt, en van de gezonde Reden, met oplossinge van die Regtsgeleerde gronden en andere zwaarigheden, die doorgaans ter verdediginge van verkeerde handelwyzen en onredelyke gewoonten worden bygebragt. Dit is de stoffe van het eerste Hoofdstuk. - In het tweede stelt hy de Ordonnantie van Koming philips op den styl en manier van Procedeeren in Crimineele Zaaken in haaren zamenhang voor, en wyst byzonder uit de orde en aaneenscha- | |
[pagina 303]
| |
keling der Artykelen, aan, wat eigenlyk het extraordinaar Crimineel Proces is, in de Ordonnantie bedoeld, en van welks gebruik, zyns bedunkens, geen Crimineel Regter zich mag verschoonen, of zich daar aan onttrekken. Tot byzonderheden in deeze meesterlyk geschreeven Verhandeling, welker oogmerk wy door het breed verslag der Inleidinge genoegzaam ontvouwd agten, kunnen wy ons niet inlaaten; desgelyks niet om iets, schoon 'er veel, zeer veel, des waardigs in voorkome, te ontleenen uit de Aantekeningen by verscheiden Artykelen van de Ordonnantie op den styl; wy zeggen 'er niet te veel van, als wy betuigen een schat van Vaderlandsche Geschied- en Regtskunde daar in ontdekt te hebben. Noodig vinden wy 't nog aan te tekenen, dat de Hooggeleerde Schryver, en de Verhandeling en de Aantekeningen, vooraf, aan eenige Vrienden te leezen gegeeven heeft, die hem hunne gedagten en bedenkingen over verscheide punten mededeelden. Schoon hy hunne gedagten in alles niet heeft kunnen volgen, maakte hy van hunne aanmerkingen vry wat gebruik ter verbetering, opheldering en uitbreiding, zyns Werks; tot welk laatste verscheide Staatsstukken, het Justitieweezen raakende, hem verschaft, eene byna al te over vloedige stoffe opleverden. Aan die Vrienden hadt hy ook te danken, dat hy op den weg geraakte om de Fransche manier van Procedeeren te onderzoeken; waar uit, toen alles zo goed als afgewerkt was, een Aanhangzel gebooren is. In de Fransche Werken van de Heeren jousse en serpillon, vondt hy zo veel ter opheldering van het Hollandsch Regt, en ter staaving zyner genite gevoelens, dat hy een uitgewerkt Aanhangzel vervaardigde. Welks slot een voegelyk einde zal maaken aan deeze onze Aankondiging, en teffens ten staale dienen van de vrye en rondborstige schryswyze des Oud-Hoogleeraars, die bekend staat voor een Man van onbezweeken moed. ‘Ik sluit, naa overweeging van al het bygebragte, dit Aanhangzel, en dit geheele Werk, met de woorden van philips in de Voorreden van de Ordonnantien op den styl, die ik gaarn de myne maak, dat deeze styl in zich vervat al 't geen by de forme en maniere van Procedeeren van herwaards over bevonden is, het allerbeste, practicabelste en de rechtveerdiglykste te zyn. Met nadruk beyver ik my, om haar ook practicabel te noemen, zonder de minste vreeze, dat de aanpryzing van de stipte naako- | |
[pagina 304]
| |
ming van deezen styl, in de Punten en Artykelen, door my aangeweezen, te houden zouden zyn voor eene enkele schaduwe van herssenschimmige en onbestaanbaare volmaaktheid: want alleen voor dezulken, die, verslaafd aan vooroordeelen, schroomen te onderzoeken, of die by de misbruiken best hunne rekening vinden, is niets, dat na verbetering smaakt, uitvoerelyk. Voor de eerstgemelden doen 'er zich altoos honderd zwaarigheden op: en de laatstgemelden zyn vindingryk in voorwendzels, waarom men by 't oude moet blyven. Doch ik heb betere gedagten, zo wel van onze Justiciers en Officiers, als van hun, by wien zy ten advyfe gaan. Ook zal 'er, naa de verbanning van alle door my aangeweezen misbruiken en gebreken, nog gebrekkigs genoeg, zigtbaar en onzigtbaar, overblyven, 't welk onzen afstand van het volmaakte meer dan al te wyd zal bepaalen.’ |
|