Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGedenkschriften en Reizen des Graaven van benyowsky, door hem zelven beschreeven, naar de Engelsche Vertaaling uit het oorspronglyk Handschrift overgezet. IIIde Deel. Te Haarlem by A. Loosjes Pz. 1792. In gr. 8vo. 155 bl.Leezers, wier nieuwsgierigheid dus verre te gast ging op wonderbaare lotgevallen, en uitgelokt werden om verder verzadigd te worden, vinden hier overvloed van voorraad. In 't slot des voorgaanden Deels, zagen zy den Graaf van eenyowsky het Water-Eiland verlaaten, om na Japan te stevenenGa naar voetnoot(*). - Met zyne Reize derwaards vangt dit IIIde Deel aan, vermeldt zyne aankomst, en 't vriendlyk onthaal hem daar aangedaan. Onder de gesprekken, die hy met een Bonze hieldt, betuigde hy: ‘Daar geland te zyn vol vrees: dewyl de Hollanders boosaartig uitstrooiden, dat de Japanners de Christenen om hals bragten. - Op deeze laatste woorden betuigde de Bonze, dat 'er in de daad een gebod des Keizers was, om geen Spaansch of Portugeesch Christen in het Land toe te laaten; doch dat dit besluit geene Christenen betrof van andere Volken, die nooit het Ryk eenig kwaad aangedaan hadden.’ - In een onderhoud met den Koning des Landschaps, vroeg deeze hem wegens de Hollanders? De Graaf moet geen gunstig berigt gegeeven hebben: dewyl, gelyk hy schryft, ‘de Koning hem bedankte voor het vermelden der waarheid: want hy zeide, zeer wel te weeten, dat de Hollanders een klein handeldryvend Volk waren, onderworpen aan een Prins, die geld van hun trok, tot belooning dat hy hun door | |
[pagina 263]
| |
zyn Krygsvolk verdeedigde.’ - De Graaf nam de vryheid, den Koning te vraagen, of hy dagt dat de Hollanders Christenen waren? Hy antwoordde: ‘Dat Kooplieden geen Godsdienst hadden: hun eenig Geloof bestaat in Geld te winnen, terwyl zy zich weinig bekreunen omtrent het Geloof in god!’ 's Graaven vraag gaf mogelyk gelegenheid, althans wy vinden dit vervolgens opgetekend, tot de vraag, die de Koning hem deedt; ‘of hy een Christen was, sterk genoeg om tot verdeediging van het Kruis te sterven?’ Hierop vinden wy deeze Geloofsbelydenis des Graaven, die hem uit alle ongelegenheid redde: ‘Ik antwoordde, dat ik geen eerbied voor het Kruis had, dan wat de waarde van de stoffe, waar uit het was zamengesteld, vorderde; dat ik zeker geen Volk dagt aan te treffen, dwaas genoeg om my ter dood te brengen, om dat ik met waarheid zeide, dat hout niet meer noch minder was dan hout. Hierop betuigde hy, dat ik hem niet begreepen had, hy wilde vraagen, of ik gereed was voor myn god te sterven? Ik zeide daarop, dat ik, voor myn god stervende, tevens voor den god der Japanneren zou sterven; dewyl ik één eenigen god beleed, den Schepper aller dingen. Dit antwoord voldeedt hem: want hy riep uit, Namandabar! en liet my zeggen, dat ik in 't stuk van den Godsdienst waarlyk een Japanner was, indien ik niets anders geloofde. Ik onderrigtte hem, dat ik geen ander Geloof had, dan in den éénigen god, den Voortbrenger aller dingen; en dat myn Godsdienst bestondt, in zo veel goeds te doen, aan myne medemenschen, als ik kon, en niemand te verongelyken. Naa deeze ontvouwing omhelsde my de Koning, zeggende: Sindaulla! Sindaulla! zo veel als zeer goed! zeer goed!’ - Wy hebben dit kortlyk willen aanstippen, om te toonen hoe men in Japan over onze Natie denkt, en met welk een Belydenis men volstaan kan in dat Gewest, ten welks opzigte zo veel verteld wordt wegens het Jesumi, daar afgevorderd, bestaande in het trappen eener schilderye van jesus en mariaGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 264]
| |
Min gunstig was 's Graaven ontmoeting op een Eiland aan de Japansche kust, vervolgens door hem aangedaan; eene onaangenaamheid, verzoet door het neemen van een rykgelaaden Japansche Bark, welke zy, het Volk spaarende, naa de Laading overgenomen te hebben, lieten zinken. Wonderbaar waren benyowsky's ontmoetingen, naa het verlaaten van Japan, op Usmay Legon, een der Lequeis Eilanden, 't geen hy, veel Zeegevaars uitgestaan hebbende, bereikte. Hier vond de Graaf het geraaden anders dan op de Japansche kust te handelen, en den Brief eens Jesuitschen Zendelings, hem daar overgegeeven, met eerbied te kusschen, als mede een Getydeboek, van dien Geestlyken naagelaaten; hier beval hy een groot Christen Kruis, uit de Kerk van Bolska medegenomen, aan te brengen, en 't zelve aan de Eilanders te vertoonen. ‘'t Was,’ meldt hy, ‘met een Sluier overdekt, en zo ras deeze was weggenomen, vielen de Eilanders op hunne kniën, en, de handen ten hemel heffende, riepen zy, Hisos, Hisos, Christos, Christos; en dewyl ik zag, dat zy niet wilden opstaan, zo lang het Kruis voor hun was, liet ik het wegneemen: waarop de twee Hoofden, die het Breviarium van Vader ignatio salis gebragt hadden, opstonden, en my beurtelings te verstaan gaven, dat hunne vriendschap opregt was.’ Minzaam was het onthaal. Een Tonquinsch Overste, met Vader ignatio op deeze Eilanden gekomen, verhaalt de Geschiedenis diens Geestlyken, naa wiens overlyden hy Hoofd des Volks geworden was. Het Graf en de Overblyfzelen diens Zendelings bezogt benyowsky staatlyk. Men wilde, dat hy hier zyn vast verblyf vestigde; doch hy streelde hun met de hoop, dat dit naa twee jaaren zou kunnen geschieden, als hy wederkeerde. Het verblyf, hier, was een uitspanning voor zyn Scheepsvolk: en ging hy 'er een slag van Huwelyksverbintenis met een der Eilanderinnen aan; de Voorstelling, de Huwelyksïnzegening, en de Plegtigheden deezer Verbintenisse aan tinto volangta, welke op een Pantomine uitliep, is zeer aartig beschreeven. Met deeze Eilanderen ging hy een Verdrag aan tegen zyne wederkomst. Vyf zyner Scheeplingen bleeven, uit eigen verkiezing, en met toestemming, op dit Eiland. Weder in Zee gestooken, hadt hy eene ontmoeting met twee Hollandsche Schepen, waar hy den onvertzaagden speelde. Toen hy de Schepen van verre zag, gaf hy last, om alles tot een slag toe te rusten, en liet het eene ge- | |
[pagina 265]
| |
deelte der beste Schutteren in de marssen klimmen. Op een kanonschoot van elkander zynde, ontdekte hy dat het Hollandsche Schepen waren; het een achttien, het ander twaalf, stukken voerende. ‘Gereed ten stryde,’ dus vervolgt hy het verhaal, ‘kwam een der Schepen op een snaphaanschoot van ons; het deedt een schot, en riep ons toe by te draaijen, en onze Papieren te brengen. Dit gedrag van den Hollandschen Capitein verwonderde my zeer, en te meer, om dat ik, van Zeewetten geheel onkundig, niet wist wat hy door de gevorderde Papieren verstondt; hierom antwoordde ik met vier kanonschooten, en de Schutters in de marssen begonnen te vuuren, 't welk hem niet aanstondt. Hy wagtte zyn Makker, die tot zyn bystand kwam; doch zich vergenoegde met op een grooten afstand van ons te blyven. Ik haalde de vlag van de Republiek van Poolen by, en zette myn koers Zuidwaards voort. In 't eerst scheenen zy beiden my te willen volgen; doch, op het gezicht, dat ik my gereed maakte om hun te ontvangen, koozen zy voor zich de beste party in van ons af te laaten, en hun eigen koers te houden. Ik had vast beslooten een derzelven aan te klampen, en hun, 't geen zy gedaan hadden, duur betaald te zetten. Dit kleine gevegt, het eerste dat ik immer op Zee zag, kostte ons alleen eenige weinige schooten, en de moeite van het slagvaardig maaken; waarop het de Hollanders te staan kwam, is my nooit gebleeken.’ Mogt 's Graaven verblyf op Usmay Legon een Blyspel heeten, Formosa, de eerste plaats waar hy vervolgens landde, leverde een Treurspel op. Eerst werd hy 'er onvriendlyk ontvangen, vervolgens beter onthaald. Hier trof hy een Gelukzoeker, een Spanjaard, Don hieronymo pacheco, aan, die hem op Formosa grooten dienst deedt. Dan, zyn Boezemvriend panow werd met nog twee andere Tochtgenooten verraadlyk vermoord, over welken moord hy een wraakneemenden Oorlog voert, een Legerplaats oprigt, een Bezoek des Generaals van Prins huapo ontvangt, en van den Prins zelve; met welken Vorst hy eene Verbintenis aangaat, en met dien een vyand bestrydt, in dit alles door pacheco geholpen. Den vyandlyken nabuur overwonnen hebbende, ontving hy ryke Geschenken, die hy onder zyne Tochtgenooten uitdeelde. Zy wilden op Formosa blyven, van welk gevoelen hy hun afbrengt. - Dit gedeelte geeft ons een groot denkbeeld van benyowsky's Krygsbeleid, moed, en | |
[pagina 266]
| |
bekwaamheid om zyn Volk in zyne belangen over te haalen. Van het Eiland Formosa verschaft hy ons dit kort berigt: ‘Het Eiland Formosa draagt by de Chineesen den naam van Touai-ouai, en by de Inboorelingen heet het Paccachimber. 't Is een der schoonste en rykste Eilanden der Wereld. De grond brengt, op zeer veele plaatzen, jaarlyks twee Oogsten van Ryst en andere Graanen voort, met eene groote verscheidenheid van Boomen, Planten, en Vrugten; Rundvee, Schaapen, Geiten, en Gevogelte, is 'er in menigte. De veelvuldige Rivieren, Meiren, en mindere wateren, leveren overvloed van Visch. Het heeft veele gemaklyke Havens, Baaijen, en Inhammen, aan de kust. Uit het Gebergte haalt men Goud, Zilver, Vermillioen, rood en wit Koper, als mede Steenkoolen. In acht Vorstendommen is het Eiland Formosa verdeeld. Drie liggen 'er aan de Westzyde, en worden bestuurd door de Chineesen, en van 't zelfde Volk bevolkt. Alle jaaren komt 'er een Gezant uit China, om de Schatting op te haalen van deeze drie Landschappen, welke by wyze van Hoofdgeld geheeven wordt. De Keizer houdt vyfhonderd Schepen, om 's jaarlyks deeze Schatting over te voeren, welke bestaat in eene groote menigte Ryst, Graanen, ruuwe Zyde, Katoen, Goud, Zilver, en Kwik. De Bestuurders deezer Landschappen breiden steeds hunne Bezittingen uit, of door list, of door het aangaan van Verbintenissen, in zulker voege, dat zy verscheiden Steden en Landen van hunne Nabuuren verkregen hebben. De Inwoonders van dit Eiland zyn beschaafd, uitgenomen die aan de Oostkust leeven. Over 't algemeen verwyfd van aart, en moedeloos; overgegeeven aan luiheid; aan de zagtheid der Lugt- en Landstreek zyn ze hun bestaan verschuldigd; de grond levert alles met zeer weinig arbeids op. Als men de drie Chineesche Landschappen uitzondert, zyn de Mynen op dit Eiland overal onbearbeid. Zy vergenoegen zich met het Zand te wasschen, om 'er het Goud uit te haalen. Vinden zy Paarlen in de schulpen, het is enkel by toeval. Het gemeene Volk op Formosa gaat gekleed in blaauw Katoen. De Steden zyn altoos in de vlakten gebouwd, de Dorpen op 't gebergte. De Huizen van aanzienlyke Lieden zyn schoon en groot, maar eenvoudig; die des gemeenen Volks niet meer dan Hutten, en staat het hun niet vry, betere te bouwen: de | |
[pagina 267]
| |
meeste vindt men met stroo en riet gedekt, en ze staan met pallisaden van elkanderen afgezonderd. Het Huisraad is niet meer dan 't geen de nooddruft volstrekt vordert. In de huizen der voornaame Formosaanen zyn afzonderlyke vertrekken, waarin zy eeten, Vreemdelingen ontvangen, en zich verlustigen. De vertrekken der Vrouwen staan altoos op zichzelven, van het Huis gescheiden, schoon in denzelfden omtrek; het staat niemand vry daar in te treeden. Op dit Eiland zyn geene Herbergen voor Vreemdelingen; maar de Reizigers zetten zich neder in 't eerste Huis waar zy komen; de Eigenaar ontvangt hun vriendlyk, onthaalt ze op Ryst, Vleesch, Tabak, en Thee. De eenige Handel, dien de Inwoonders van Formosa dryven, is met zommige Japansche Barken, die hier aankomen, en met de Chineesen. In elk Landschap zyn vyf of zes Steden, die inrigtingen hebben, om de Jeugd leezen en schryven te leeren. Hunne schryf- en cyfferletters zyn zo moeilyk als die der Chineesen. Hun uitspraak is nu eens schielyk en schel, dan weder langzaam en grof. Zy krygen hunne boeken uit China. Men vindt 'er Tovenaars en Gelukzeggers, die eenen grooten invloed hebben op het Volk. Hun Godsdienst bestaat in het aanbidden van éénen god, en het volvoeren der gezellige pligten. De onoverheerde Landschappen worden bestuurd door Prinsen en Koningen, die een volstrekt Oppergezag oefenen over hunne Onderdaanen. Geen deezer laatsten, den grootsten niet uitgezonderd, heeft eenigen Landeigendom. Zy trekken hunne voordeelen van de Landen, aan het goeddunken van den Vorst onderworpen, en van de verdiensten hunner Slaaven. Eenigen der voornaamsten hebben duizend, ja twee duizend, Slaaven. De Raad der Prinsen bestaat altoos uit hunne eerste Krygsbevelhebberen; zy houden bestendig hun Krygsvolk in dienst, verdeeld in vier, vyf, of zes, Smaldeelen, die geduurig op de grenzen blyven. De Lyfwagt der Souverainen bestaat uit vyf of zes honderd Jongelingen; gesprooten uit de Huizen hunner aanzienlykste Onderdaanen. De oude Soldaaten worden gebruikt tot het Bevelhebberschap der Steden en Dorpen: want 'er is geen Dorp op Formosa, of het staat onder een Krygsman, die 's jaarlyks aan zyn Opperbevelhebber eene lyst moet opgeeven van het Volk in zyn Regtsgebied. Formosa, door de Zee omringd zynde, onderhouden | |
[pagina 268]
| |
deeze Prinsen bestendig een zeker getal van Vaartuigen, met twee masten en vier en twintig riemen. Zy gebruiken geen kanon, maar veel kunstvuurwerken.’ - Een plan ter oprigting eener Volkplanting op dit Eiland, geeft de Graaf aan de hand. Dit Eiland verlaaten hebbende, bereikte hy de Chineesche kust, en ontmoette te Tanasoa een vriendlyk onthaal. Macao verschafte hun een dergelyke bejegening. Hier treffen wy Juffrouw aphanasia, de Dogter des Gouverneurs in Kamtschatka, op de reis als vergeeten, weder aan; doch alleen met vermelding van haar dood, ‘die my,’ schryft benyowsky, ‘zeer trof; byzonder dewyl dezelve my beroofde van de voldoening om haare verknogtheid aan my te vergelden, door het Huwelyk met den jongen popow, Zoon van den Archimandrit, aan wien ik den bynaam myner Familie gegeeven had.’ - Op deeze plaats overleeden drie en twintig zyner Tochtgenooten. - Veelvuldig, doch vergeefsch, waren de aanzoeken zo der Engelschen als der Hollanderen, om den Graaf tot zich te trekken, ‘mits hy zich verbondt om zyne Papieren aan de Engelsche of Hollandsche Compagnie ter hand te stellen, in derzelver dienst te treeden, en geen zyner Ontdekkingen aan anderen mede te deelen,’ dan hy was met de Fransche reeds in Onderhandeling getreeden. Eene gedugte Zamenzweering van stephanow en wynblath ontkwam hy, als mede het gevaar eener zwaare Ziekte, en de laage om hem als een Zeeschuimer by de Chineesen te verklaagen. Met de Franschen een Verdrag gemaakt hebbende, verliet hy Macao, waar hy zich ontsloeg van den hem steeds verraadenden stephanow, dien hy vier duizend Piasters gaf, met vryheid, om te gaan waar 't hem behaagde. Deeze vervoegde zich by de Hollanders, en werd na Batavia gezondenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 269]
| |
Voorts behelst het laatste Hoofdstuk, deezes Deels, zyne Reis van Macao na Isle de France, en van daar na Frankryk. In dit Ryk werd hy heusch ontvangen, door den Hertog d'aguiller. Deeze stelde hem voor, in den dienst des Konings te treeden, met aanbod van een Regiment Infantery: dit nam hy aan, onder beding, dat het zyne Majesteit behaagen zou zich van hem te bedienen, om Vastigheden aan geene zyde van de Kaap aan te leggen. Hy trof 'er een Oom aan, met een Bevelhebberschap en een Ridderorde beschonken. Door diens bystand, en 's Konings goedheid, vondt hy zich in staat een Postbode na Hungaryen te zenden, om onderzoek te doen na zyne Huisvrouw en Kind. Die eerlang by hem kwam; doch kort te vooren haar Zoon verlooren hadt. - De Staatsdienaar stelde benyowsky, die zo vol ontwerpen was, de begeerte zyns harten voor, tot het opregten eener Vastigheid op het Eiland Madagascar; hy volgde bereidvaardig dien wenk, en zal een volgend Deel ons den uitslag leeren. |
|