Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1793
(1793)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVaderlandsche Historie, vervattende de Geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der Noord-Americaansche Onlusten en den daar uit gevolgden Oorlog tusschen Engeland en deezen Staat, tot den tegenwoordigen tyd. Uit de Geloofwaardigste Schryvers en egte Gedenkstukken zamengesteld. Met Plaaten. Ten Vervolge van Wagenaar'sVaderlandsche Historie. Achtste Deel. Te Amsterdam by J. Allart, 1792. bebalven het Register, 375 bl. in gr. 8vo.Een zelfde Aanmerking als wy, by de Aankondiging des Zevenden Deels, van dit Vaderlandsch Geschiedwerk maakten,Ga naar voetnoot(*) past ook op dit Achtste, waarin de Geschiedenis onzes Tyds, in den Jaare MDCCLXXXIV, wordt voortgezet. Slegts twee Boeken vervat dit Deel. Het een-en-twintigste, waar mede 't zelve aanvangt, schetst ons den inwendigen Staat der Bondgenootschaplyke Gewesten, blykbaar uit Aanmerkingen van zyne Hoogheid en den Raad van Staaten, by het overleveren der Petitie en den Staat van Oorlog, voor den Jaare MDCCLXXXIV; en de Bedenkingen van een en ander Gewest, hier over, en wel byzonder van Holland; als welk Gewest alleen, op alle onderscheidene Petitien tot de Extraordinaris Equipagie ter Zee, en tot den aanbouw van Schepen van Oorsog, met en zedert den Jaare MDCCLXVIII tot in 't midden van Slachtmaand des afgeloopen Jaars MDCCLXXXIII, weinig minder dan drie en twintig Millioenen Guldens waren opgebragt, daar de | |
[pagina 71]
| |
toebrenging door de andere Gewesten zamen, geduurende dien zelfden tyd, geen dertien Millioenen beliep. In 't voorleden Jaar hadt Holland weinig minder dan zeven Millioenen aan het Zeeweezen besteed, terwyl alle de andere Bondgenooten te zamen niet meer dan ruim vier en twintig Tonnen Gouds verstrekten. Deeze agterlykheid, en het onlangs by zommige Gewesten ingevoerde Systema van Ongehoudenheid, om een gedraagen Consent op de eene of de andere Petitien, door reëele Fournissementen gestand te doen, vóór en aleer die Petitien, met gemeene bewilliging van alle de Bondgenooten, tot Conclusie gebragt waren, bewoog Staaten van Holland, tot het herhaalen van eene verklaaring ‘dat Hoogstdezelve zich genoodzaakt zouden vinden, om, by aldien bevonden mogt worden, dat de Bondgenooten, of wel het meerendeel van dezelve, by continuatie zich zouden onttrekken, om de noodige Lasten tot Herstelling en Conservatie van 's Lands Navale magt te helpen draagen, serieuse Deliberatien in den haaren aan te leggen, om Hoogstderzelver Finantien van minder noodzaaklyke Artykelen te dechargeeren; ten einde in staat te blyven, om in de Conservatie van 's Lands Zeemagt te kunnen voorzien.’ Het tydstip om aan deeze verklaaring een daadlyk bestaan te geeven, zagen zy met groote schreden naderen. Voorts ontvouwt dit Boek de gesteldheid van 's Lands Vloote, en wat bestellingen omtrent het Zeeweezen plaats vondt; niet vergeetende het Jaargeld van 2400 Guldens aan den Zeeheld zoutman. ‘Aangroeijen des Gevaars doet menigwerf Tweedragt wyken, althans voor een tyd ophouden, wanneer het om 't algemeen belang der Tweedragtigen te doen is; deeze doorgaans gegronde aanmerking ging hier te lande,’ zegt de Schryver ‘niet door, by het meer en meer dreigen des Keizerlyken Oorlogs. Byzondere Regeerings-leden, Genootschappen, Steden en Gewesten, betoonden openlyk hun misnoegen, en schreeuwden om herstel.’ Ten blyke hiervan worden de spreekendste voorbeelden opgehaald, als het Voorstel van f.g. blok in de Leydsche Vroedschap; de Prysvraagen en de Schriften over de Grondwettige Herstelling; het Voorstel van Zeeland tot het beleggen eener Algemeene vergadering; de rondgaande Brief des Stadhouders aan de Gewesten, en wat deswegen voorviel. | |
[pagina 72]
| |
Een vry omstandig verslag treffen wy aan, wegens den Brief des Konings van Pruissen over het ongelyk den Stadhouder aangedaan, en de bemoeijingen zyns Afgezants thulemeyer deswegen met eenige Staatsleden, die tot eene vry groote hoogte liepen, en tusschen beiden een berigt van mandrillon's schryven aan den Pensionaris van berckel, over eene Bemiddeling door den Koning van Pruissen mogelyk te bewerken. Al het voorgevallene omtrent de berugte Acte van ConsulentschapGa naar voetnoot(*), tusschen zyne Hoogheid en den Hertog van brunswyk, wordt in een helder licht gesteld, en beslooten met het Ontslag 't welk die Prins nam, en het verlaaten van der Staaten grondgebied. In het voorbygaan, hadt de Schryver, nu en dan, voorheen gesprooken van eene neiging tot het aangaan eener Beschermende Verbintenis met Frankryk by de tegen Engeland hoogstverbitterde Party; thans oordeelt hy de tyd gebooren om dit stuk in 't rechte licht zetten, alles hooger op te haalen, de aanleidende en bewerkende oorzaaken te vermelden, waarom hy tot het Jaar MDCCLXXXIII te rug treed, en de geheele afloop deezer gewigtige Gebeurtenisse daar by voegt, schoon de sluiting tot in 't volgend Jaar MDCCLXXXV verwylde. De stoffe van het andere, of het XXII, Boek deezes Deels, wordt kortlyk dus opgegeeven. ‘Die zelfde Vaderlandsche Gewesten, waarin wy voorheen het misnoegen zagen heerschen; waarin Maatregelen, tot weeringe van 't zelve, genomen werden; waarin Wapenhandel doordrong, en het Oproer de schroomlykste tooneelen aanrigtte, moeten wy wederom doorwandelen, en het merkwaardigste ten dien opzigte aantekenen.’ - Gelderland is het eerste 't welk hy in treedt, en de Beweegenissen in de Steden Zutphen, Arnhem, Thiel, | |
[pagina 73]
| |
als mede in de kleine Steden Deutichem en Lochem, beschryft. - In Holland, beschouwt hy de uitbreiding des wapenhandels te Dordrecht; hoe Haarlem daar in agterlyk, doch 'er niet geheel van ontbloot, was; welke ongenoegens in Delft deswegens reezen. Byzonder was daar de invoering der Bardezaan, waaromtrent wy het volgende aantreffen. Om door iets uiterlyks den Delftschen Burger op het herstel der Schuttery te doen denken, en een schets van derzelver voorigen invloed en luister te geeven, werden de Bestuurders des Genootschaps te raade, den BardezaanGa naar voetnoot(*) in te voeren, 't welk in Oogstmaand, met veel staatlykheids, op het Exercitieveld geschiedde, met eene aanspraak, waarin van dit oud Krygstuig, onder anderen, betuigd wordt: ‘Deeze Bardezaan in de handen, van den Burger Hopman, zegt meer dan willekeurige ooren verdraagen kunnen. Hy is een stomme pleiter voor 't aloud Schutterlyk Regt. Hy is de verdeediger van die Burgerlyke Glorie, welke de Glorie der trotschen doof schynt. De vuist, die lange vóór deezen moedloozen tyd, deezen gedugten Bardezaan omvatte, streed voor het Vaderland, met eene onvergelyklyke trouwe; maar zy liet zich ook geen Regten ontfutzelen, voor welken Hopman en Schutter hun goed, bloed en leeven, stelden. 'Er ligt een glans op, van die oude beminnelyke deftigheid, die nimmer eene veragtlyke, eene ongeoorloosde en onverdraaglyke tusschenruimte gedoogde, tusschen den Burger en zyn Representant, die de Overheid nimmer den verschuldigden Eerbied onthieldt, maar die ook nimmer in het stof kroop voor Burgerlyke Dwingelanden, die steeds vergeeten hebben, dat, in Nederland, het Volk niet is om de Hoofden, maar de Hoofden om het Volk zyn; die vergeeten hebben, dat zy al hun Gezag, al hun Glorie, ontleenen van het Volk, dat hun tot Representanten heeft aangesteld. De punt van deezen Bardezaan was altoos na het hart van den Volkstyran gerigt; | |
[pagina 74]
| |
terwyl zy zich eerbiedig vernederde voor die waarlyk groote en beminnenswaardige Volksbestuurderen, wier naamen en gedagtenis gezegend zullen blyven by Ons, en de laatste Naakomelingschap.’ Het ryk aandeel 't geen Leyden in oproerige beweegingen hadt, als mede welke kragtdaadige middelen men daar tegen te werk stelde, en het voorgevallene met den berugten Bakker trago, wordt ons in 't breede beschreeven, als mede de toedragt en afloop der zaake van de door haaren Koetzier beschuldigde catharina taan. Van alle de Steden in Holland, stondt geen voor de woelingen der Muitzugt meer bloot dan Rotterdam; de herhaalde beledigingen den zodanigen aangedaan, die de rust poogden te bewaaren, en zich des lyfsgevaars getroostten. ‘Deeze aanhoudende rustverstoorende beweegingen,’ luidt de taal onzes Geschiedboekers, ‘die nu een groot Jaar in Rotterdam gewoeld, en de Ingezetenen, by den ontzettendsten schrik, met de kommerlykste uitzigten vervuld hadden, bewogen thans een aantal van omtrent honderd der aanzienlyke Kooplieden, om een Smeekschrift by Staaten van Holland in te leveren. Zy vermeenden, lange geaarzeld hebbende tot het doen van zodanig een beklag; dewyl het altoos kon aangemerkt worden, (hoe zeer men zulks niet mogt bedoelen) als eene zydelingsche, zo geene rechtstreeksche, beschuldiging, dat de Magistraat niet genoeg zorgde voor de rust en veiligheid der Ingezetenen - dat zy in de tegenwoordige omstandigheden, het aan zich zelven, aan hunne Familien, aan hunne vreedzaame Ingezetenen, ja zelfs, als aan hun Ed. Groot Mogenden, als hunne Souverain, niet zouden kunnen verantwoorden, indien zy langer stil zaten, en voor hun Ed. Groot Mog. verborgen, hoe in Rotterdam, de rust, de veiligheid en goede Orde, ten eenemaal verdweenen waren. - Naa eene korte opgave van de jongste Oproerigheden, en wel byzonder van de laatste, waar by de Ingezetenen ondervonden hadden, dat die gewapende Schuttery zelve, welke zy als het bolwerk der veiligheid moesten beschouwen, in zich de werktuigen bevatte, die de openbaare rust verstoorden, en het vuur van Oproer ontstaken, verzogten zy aan den eenen kant om eene zo spoedige als kragtdaadige voorziening, tegen alles wat de rust en veiligheid in Rotterdam kon stoo. ren; ten einde de goede Ingezetenen niet langer blootgesteld mogten blyven aan schrik en ontrusting; maar | |
[pagina 75]
| |
een ieder daar en tegen, voor zyn Persoon en Goederen, die bescherming genieten, welke hy met billykheid kon vorderen. - Aan den anderen kant baden zy niet min ernstig (dewyl zy moesten veronderstellen, dat alle die beweegingen den oorsprong verschuldigd waren aan geheime Aanblaazing,) dat het hun Ed. Groot Mogenden mogt behaagen, de bron van alle deeze onrust te doen naspeuren: terwyl zy verstonden, dat die naspeuring met weinig moeite zou kunnen geschieden, en teffens met dat gewenscht gevolg, dat, zo haast de Aanvoerders en Opstookers ontdekt waren, daar door de rust der Stad niet alleen spoedig zou hersteld zyn; maar teffens ook het ongeluk van veele onnozele en onkundige Menschen, die anderzins nog ligt tot oproerigheden zouden te verleiden weezen, voorgekomen wordenGa naar voetnoot(*).’ Hoe euvel de Rotterdamsche Regeering dien stap der Ingezetenen opname, hoe zeer zy zich deswegen by Staaten van Holland beklaagden, kreeg dit Verzoekschrift der Burgeren steun door een van den Heer j.j. elzevier, en twee nadere Verzoekschriften der Burgeren. Dit hadt ten gevolge den Raadslag om eenige Heeren Commissarissen van wegen hun Ed. Groot Mog. te benoemen, om zich na Rotterdam te begeeven, ten einde op het gebeurde aldaar, zo met betrekking tot den inhoud van het berigt en de klagten der Requestranten, als ook byzonder ten aanziene van de Sources, uit welke het voorgevallene in Rotterdam, en daar subsisteerend ongenoegen en wantrouwen, was veroorzaakt, eene naauwkeurige en volledige Informatie te neemen. Hoe veel de Rotterdamsche Regeering ook deedt om die Commissie af te wenden, werd dezelve benoemd, om het in den Raadslag voorgestelde te verrigten, en daar benevens ‘de rust, en het vertrouwen, weder te herstellen, en daartoe met de Stads Regeering de bekwaamste middelen te helpen beraamen, en ten uitvoer brengen. Tot voorkoming van allen verkeerden uitleg, wegens dit toevoegen van Commissarissen aan de Magistraat, verklaarden de Staaten, dat hun oogmerk daar mede geen ander was, ‘dan om zich alleen op eene Politique wyze omtrent de subsisteerende on- | |
[pagina 76]
| |
eenigheden te doen informeeren, om vervolgens daarop nader te kunnen delibereeren, en zodanige Orders te stellen, en Voorzieningen te doen, als naar de gelegenheid der zaaken zou mogen geoordeeld worden te behooren, zonder daar mede in 't oog te hebben, om hier door eenige kleinagting aan de Regeering der Stad Rotterdam toe te brengen, of zich in eenige hunner huisnoudelyke zaaken of bestuur te willen immisceeren, veel min door het neemen der voorschreevene Resolutie aan de welherbragte Privilegien, Vry en Geregtigheden van de Respective Steden en Leden van hun Ed. Groot Mog. Vergadering, en in 't byzonder van de Stad Rotterdam, eenige attentie of prejuditie toe te brengen.’ Ook vondt men goed, ‘dat, zo ter verzekering van de rust binnen Rotterdam, als tot noodigen bystand der Heeren Commissarissen, en Burgemeesteren, een voegelyk getal Troupen derwaards zoude trekken, die in handen van Burgemeesteren een byzonderen Eed moesten afleggen.’ Hoe veel wederspraaks dit Besluit ook vondt, het werd volvoerd. De klagten der Rotterdamsche Regeering, over deeze wel staatlyk ontvangene Bezending by de Staaten, wrogten niets uit. En de zwaarigheden, welke de Bezending ontmoette, deedt haar uitgebreider Magt verzoeken. 't Geen gewigtige Staatsonderhandelingen ten gevolge hadt, die hier, met het geheele beloop der zaake zo verre het dit jaar ging, ontvouwd worden; alles opgemaakt uit de egtste Gedenkstukken dier zo zeldzaame als gewigtige gebeurtenis. Op welke geheel Nederland het oog gevestigd hieldt. Verder behelst dit Boek het voorgevallene in de andere Steden van Holland, zo omtrent de Regeeringsbestelling als Wapenoefening. Meest steekt uit, de verbintenis der Leden van het Vrycorps te Schiedam, ter bescherming van het Vaderland. Zy werden, luidt het verhaal, uitgenoodigd, ‘om, daar het door Keizer josephus bedreigd werd, zich genegen en bereid te toonen, by tyden van dringenden nood, ter Stad uit te trekken, de ledige Plaatzen, Passen en Forten, te bezetten, en met goed en bloed te beschermen, zo verre de paalen van dit Gewest zich uitstrekten, wanneer andere Genootschappen van Wapenhandel daartoe even bereidvaardig gevonden en opgeroepen werden; mits dat zulk een gebruik hunner Persoonen en Wapenen niet ten laste hunner Huisgezinnen, maar ten redelyken koste | |
[pagina 77]
| |
van den Lande gemaakt, en zy, op eene behoorelyke wyze, vergoed, schadeloos gesteld, en onderhouden zouden worden. - Om ten deezen opzigte, met eene gepaste zekerheid, te werk te gaan, werden zy verzogt, by gedeelten, zich in een vertrek van den Doelen te vervoegen, en hun woord van getrouwheid, door handtekening, te bekragtigen; hun nogthans de gelegenheid geevende, om, indien zy naderhand verkiezen mogten zich daar aan te onttrekken, op een bestemden tyd, ter zelfder plaatze te komen, en hunne Naamen even vrywillig uit te ritzen, als zy dezelven geschreeven hadden. - Voorgegaan door hunne Officieren, geschiedde deeze schriftlyke Verbintenis tot bescherming van 't gedreigde Vaderland.’ Het gebeurde met kaat mossel, in 's Haage, vindt hier plaats, als de geestgesteltenis deezer dagen kenschetzende. Als mede hoe men, ondanks de Publicatie der Staaten tegen Oproerigheid en Leuzen, met dit bedryf voortsloeg. |
|