| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Aardrykskunde des Bybels, door Ysbrand van Hamelsveld.Tweede Deel. Te Amsterdam by J. Allart, 1790. In gr. 8vo. 410 bl.
Eén enkel Hoofdstuk, namenlyk het twaalfde, vult dit geheele tweede Deel der Bybelsche Aardrykskunde; dan de inhoud van dat Hoofdstuk is ook niets minder dan de beschryving der voornaamste Steden van Paloestina, welken van ouds af den Jooden toebehoorden: beginnende met derzelver Hoofdstad Jerusalem, wier beschryving alleen 220 bl. beslaat. De Schryver gaat daarin zodanig te werk, dat hy eerst de naamen dier Stad, als Salem, Zedek, Jebus, en den meer gewoonen naam Jerusalem, in derzelver waarschynlykste oorsprongen, beschryft. Vervolgens toont hy den stand of ligging der Stad aan, derzelver platte grond en grondtekening, waartoe van veel dienst is, eene bygevoegde Landkaart, welke Jerusalem met deszelfs omliggende Bergen en Dalen verbeeldt, met aanwyzing van de onderscheiden grootte en beloop der muuren, in verschillende tydperken. Verder beschryft hy de byzondere deelen, plaatsen en voornaamste gebouwen der Stad, als daar zyn de heuvelen, Zion, Moria, Akra en Bezetha, de hoogte Ophel, de burgt Zion, de sterkte Millo, de muuren, poorten en toorens, der Stad, derzelver grootte, volkrykheid, en voorrechten; daar op volgen beschryvingen van de voornaamste gebouwen, als van den Tempel, het slot Antonia, het Raadhuis en Rechthuis; Hystus, en Lithrostrootos; de huizen van annas en kaïaphas; de Paleizen van herodes agrippa, en van helena; Golgotha, de berg Gihou, Akeldama, Kedron, het dal Hinnon, de gemeene
begraafplaatsen, en die der Israëlitische Koningen; de fontein Siloa, de bron Gihou, de draake- en andere fonteinen, benevens de vyvers en waterleidingen; het badwater Bethesda, en eindelyk een Tafreel van het hedendaagsch Jerusalem, en eene opgave van derzelver Lotgevallen en Geschiedenissen. De overige 190 bl. besteed de Heer van
| |
| |
hamelsveld tot het beschryven der Steden Bethfags en Bethanien; de Stad Bethlehem, zo in derzelver naam, ligging, tegenwoordige gesteldheid, als de naby gelegen sontein Etham, de vyver van salomo, en deszelfs besloten hof. Verder Acco of Ptolomeus, Hebron, Zericho, Joppe, Kapernaum, Nazareth, Rama, Ramla, Samaria, Safat, Scythopolis, en Sichem, waar onder Moreh, benevens Jacobsveld en Jacobsfontein behooren; sluitende dit deel met Siloh en Tiberias. Alle deeze beschryvingen zyn op de nieuwste berichten en waarneemingen der geloofwaardigste Reizigers gegrond; zo als men aan de volgende, wegens de hedendaagsche gesteldheid van Bethlehem, genoeg zal kunnen opmaaken.
‘Bethlehem is thans een open vlek of groot Dorp, en ligt op eene hoogte, die rotsächtig en omringd is van dalen en heuvelen, welke Koorn, Wyn, Olyf- Vyge- en andere uitmuntende Boomen hebben, maar ook gedeeltelyk onbebouwd liggen. Eenige jaaren vóór dat hasselquist zich daar bevondt, waren de beste Olyfboomen, in eenen binnenlandschen oorlog der Bethlehemmeren jegens elkanderen, verdelgd geworden. Het Dorp is redelyk volkryk; hebbende, volgens sommigen, omtrent 100 steenen huisjes, volgens anderen echter niet meer dan 30. Korte meent, dat de Inwooners omtrent 200 huisgezinnen kunnen uitmaaken. De huizen zyn verwoest, en de Inwooners zyn zeer armoedige menschen; bestaande deels uit Grieksche, Armenische, en eenige Latynsche, Christenen, ten deele uit Muhammedaanen, en ten deele uit Arabische boeren. Deze menschen leven als zonder tucht of wet; en in 't gemeen beschryven de Reizigers de tegenwoordige bewooners van Bethlehem, als zeer onrustige en boosäartige menschen; en dat zo wel de zogenaamde Christenen, als de Muhammedaanen. Bethlehem, zegt hasselquist, is, by erfmaaking, aan Mekka onderworpen geworden, en dit is de reden, dat niet de Stedehouder van Jerusalem, maar de gezaghebber van Jaffa, welke Stad, volgens zyn bericht, mede aan Mekka behoort, aldaar het bewind in handen heeft. Dit, vervolgt hy, geeft zekerlyk ook aanleiding tot het eigendunkelyk en losbandig leven der Bethlehemiten, welk tot zulk eene hoogte van buitenspoorigheid gerezen is, dat naauwlyks weêrgaâ daarvan onder eenig volk te vinden is. Zy leeven in geduurige twisten en geschillen met die van Jerusalem,
of met de Inwooners van Hebron, of met an- | |
| |
dere nabuurige Dorpelingen. Ook ligt dit volk geduurig onder elkanderen overhoop; niet uit hoofde juist van den Godsdienst, die van Bethlehem zyn zoo naauw niet van geweten. De Christenen en Muhammedaanen leeven hier onder elkanderen, zonder ooit over de Religie te twisten, of 'er zich om te bekommeren. 't Zyn andere redenen, welke hen doen kibbelen, twisten en vechten; by voorbeeld, over het recht om de Pelgrims voort te helpen, en om den kaffar, of het hoofdgeld, van de reizenden in te vorderen.
De Christenen hebben hier meest hun bestaan van het maaken van Roozenkranssen of Paternosters en Kruisbeelden, en afbeeldingen van het heilige Graf, van de Kerk te Bethlehem en van de heilige Spelonk, welke hier gewyd worden; meest van Olyf- en Terpentyn-boomenhout; zy snyden dezelve alleen met een mes van dit hout, maar weten dit zoo net te doen, als een bekwaame Draaijer zou kunnen.
Omtrent 200 schreden buiten het Dorp, naa de oostzyde, is de Kerk, welke boven de Spelonk gesticht is, waar christus zou geboren zyn. Deze Kerk is, volgens hasselquist, een net gebouw, welker modél men wil, dat in de St. Paulus-Kerk te Rome zou naargevolgd zyn. Zy wordt ondersteund door vier ryën roode Marmersteenen Pilaaren, die samen een getal van 44, volgens sommigen, van 48 of 50 volgens anderen, uitmaaken, en elk van één stuk zyn. Het muurwerk en het verwulfsel zyn kunstig op eenen goudgrond beschilderd, en zy ontvangt haar licht door verscheiden groote Vensters. Zy is van boven met Cederenhout bedekt; het welk met lood overtrokken is. De Keizerin helena bouwde hier haar eerste Kerk, die zy in het H. Land stichtte; doch de tegenwoordige Kerk is gebouwd van Keizer justiniaan, en volgens een geschrift is het gemelde Mosaïk-werk, daar zy van binnen mede versierd is, in het jaar 1278 voltooid, door den Kunstenaar efrem. Welëer behoorde deze Kerk aan de Grieksche Christenen, doch naderhand hebben de Roomsch-Katholyke of Latynsche Christenen, voornaamlyk door voorspraak van den Franschen Gezant te Konstantinopel, middel gevonden, om in het bezit van dezelve te komen.
Onder het koor dezer Kerk wyst men een hol of spelonk, eenige treden onder den grond, in welke de plaatzen zouden zyn, waar christus geboren, en waar
| |
| |
hy in de kribbe gelegd is. Van deze kribbe draagt de Kerk den naam van St. Maria de Presepio. De plaats aan de linkehand zal de plaats van christus geboorte zyn, en deze de herberg wezen, Luc. II: 7. Ongerymd genoeg, doch meest alles wat vermaard is, door byzondere gebeurtenissen, wordt in holen of spelonken onder den grond aangewezen. Aan de rechtehand is de plaats, daar de kribbe zou gestaan hebben, in welke maria haaren zoon nederlegde, om dat 'er voor hun lieden geene plaats was in de herberg. In de spelonk ligt een Marmersteenen Tafelblad, op welks midden zich een gestraalde zilveren kring vertoont als eene Star, met dit omschrift: Hic, de virgine Maria, Jesus Christus natus est. “Alhier is jesus christus uit de maagd maria geboren.” Deze steen wordt eerbiedig door de Christenen gekuscht, en zelfs by de Muhammedaanen in achting gehouden. - De spelonk heeft de gedaante van eene Kapél, in welke twee Altaaren zyn, die altyd met het licht van 30 brandende Lampen verlicht worden.
Men vertoont ook nog, in dezelfde Kerk, de plaats, waar jesus ten agtsten dage zou besneden zyn; die, daar de Oostersche Wyzen hem begroetten, enz. Deze Kerk werdt in het jaar 1110, toen Bethlehem, op verzoek van loudewyn I, Koning van Jerusalem, door Paus paschalis II, tot een Bisdom verheven werdt, de Kathedraale Kerk van den Bisschop, die onmidlyk onder den Patriarch van Jerusalem stondt.
By deze Kerk staat nog eene andere, die aan de heilige katharina is toegewyd, en daarby een Klooster, door Franciskaaner Munniken bewoond, in het welk de Pelgrims, zoo lang zy te Bethlehem zyn, hunnen intrek hebben. - Dit Klooster is groot en welgebouwd, met een sterken muur omringd, en in drie byzondere Kloosters verdeeld, zynde twee gedeelten geschikt voor Grieksche en Armenische Munniken. Van het dak van dit Klooster heest men een fraai uitzicht over bergen en dalen, naa den Jordaan en de Doode Zee. Men vertoont binnen dit Klooster de Kapél, waar in de H. hiëronymus, toen hy te Bethlehem was, gewoond zou hebben; ook wordt binnen den omtrek van hetzelfde Klooster zyne grafstede aangewezen, als mede de grafsteden van eusebius, en van paula, eene voornaame Roomsche Vrouwe, eene Weduwe, en van haare Dogter
| |
| |
eustochium, van welke hiëronymus in zyne Schriften meermaalen gewag maakt.
Ondertusschen dwaalt deze Kerkvader zeer, wanneer hy zegt, dat te Bethlehem ook te zien was het graf van isaï, davids Vader, en van david zelven. Wat 'er zy van isaï's graf, van david weeten wy zeker, dat hy in Jerusalem, en wel in den Burgt Zion, of de Stad davids, begraven is. - Te Bethlehem is begraven de Rechter ebzan, Richt. XII: 8, 12, en asahel, 2 Sam. XXIII: 32.’
Vervolgens geeft de Heer van hamelsveld bericht van de voornaamste merkwaardigheden, welke op de wegen van Bethlehem naar Jerusalem aangetroffen worden, van welke Rachels Graf, een zogenaamden Erwten Akker, op welke ronde keisteentjes groeijen, en het Dorp der Herderen, het belangrykste zyn. By dit Dorp toont men het veld, alwaar de Herders de blymare van jesus geboorte zouden gehoord hebben. Hier digt by was het oude Migdal - Eder, Gen. XXXV: 21, by welk jacob zich legerde, na het overlyden van zyne beminde rachel. De naam betekent een Kudde of Veetooren, waarom onze Overzetters ook Mich. IV: 8, vertaald hebben, Schaapstooren. Men versta daar door een' Wachttooren, die men in de vlakte op eene hoogte oprechtte, om de wacht te houden, of 'er ook roofdieren of vyanden en roovers naderden, om de kudde, of naaste Steden of Dorpen, te overvallen. De aangehaalde plaats, Mich. IV: 8, is merkwaardig: ‘gy Schaapstooren, (daar de Herders te Bethlehem de wacht houden) gy moogt genoemd worden het Ofel der Dochter Siöns; (van Ofel, een oord in Jerusalem, daar de Nethinim woonden;) tot u zal komen, ja daar zal komen de voorige heerschappy, het Koningryk der Dochter Jerusalems.’ En dan zal deze Voorzegging naar de letter vervuld zyn, door de geboorte van jesus te Bethlehem (vergel. Mich. V: 1.) en derzelver aankondiging aan de Herders in de landstreek aldaar. - Uit deze enkele plaats ziet men reeds, hoe veel licht de Aardrykskunde, ook aan sommige Bybelplaatsen, kan toebrengen.
Wy hebben met genoegen, in de beschryving van Jerusalem, en eenige omliggende plaatsen, gezien, dat de Heer van hamelsveld de twyfelingen van jonas korte, ten opzichte van den Berg Kalvarie, en de plaatse van waar christus ten Hemel is gevaaren, enz. mede
| |
| |
in aanmerking heeft genomen, het zy om dezelve tegen te spreeken, of te versterken. Het is aanmerkelyk, dat een onnozel man, een gewezen Schoolmeester en Boekverkooper, wiens schryfstyl alle de kenmerken van eenvoudigheid heeft, zo veel meer heeft kunnen opmerken, dan alle zyne voorgangers; schoon zyne gedachten aan die van anderen onderwerpende; dat zelfs de Schryver dezer Aardrykskunde, op zyn spoor, zegt: ‘Ik beken, dat, hoe verder ik in de behandeling van dit myn Werk kom, de geloofwaardigheid van alle soortgelyke overleveringen, in het aanwyzen van merkwaardige plaatzen, by my eer vermindert, dan toeneemt.’ Hy die weet op welk een prys men sommige overleveringen in zyn Vaderland moet stellen, zal deze bekendtenisse, ten opzichte van een afgelegen land, waar, na zeventien Eeuwen, en veele Oorlogen, het Bygeloof en Ongeloof merktekens van de vroegste gebeurtenissen aanwyzen, zeer gepast vinden. |
|