Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe opkomst der letterkunde en kunsten, in Klein Asie, naagespoord.Ontleend uit a View of Ancient History, including the Progress of the Literature and the Fine Arts. By william rutherford, D.D. Master of the Academie at Uxbridge, Vol. II; ten deezen Jaare uitgekomen.
Letterkunde, Smaak en Weetenschap, in Klein Asie oorspronglyk, werden allengskens, uit dat Gewest, | |
[pagina 287]
| |
over Griekenland, Italie en Sicilie verspreid. - 't Is een onderwerp der naavorschinge waardig, de oorsprongen op te speuren, die mede gewrogt hebben tot den open voortgang der Letterkunde en Kunsten in Jonia. Eene leevendige aandoenlykheid voor de Werken der Natuure is het eerste vereischte in het Character van den Dichter of den Schilder. De verschillende Ryken der Aarde zyn door de Natuur onderscheiden door eene byzondere gesteltenisse, eene stoutheid van trekken of eene zagtheid van uitdrukking. De Westkust des vasten lands van Asie wordt algemeen erkend voor een der vermaaklykste Landstreeken in de wyde Waereld; opmerkenswaardig van wegen de vrugtbaarheid des Gronds, en Griekenland overtreffende in 't geluk der aangenaame Lugtstreeke, niet min behaagelyk voor de zinnen dan verleevendigend voor de verbeelding. Het vrolyk en lachend voorkomen van een schilderachtig Gewest, onder een onbewolkten Hemel, verdeeld in heuvels en dalen, doorsneeden van rivieren, gebrooken door baaijen en voorgebergten, en vercierd met natuurlyke schoonheden en verrukkende gezigten, verwekt die aandoeningen, welke de geboorte geeven aan de Dichtkunst. Alleen met de Natuur in haare begunstigde plaatzen en vermaaklyke schuilhoeken, voelen de Menschen met nadruk, en geeven lugt aan hunne aandoeningen door eene bezielde spraak, die men gelooft uit inblaazing te ontstaan. Het beroep van een Bard, 't welk van zo veel aangelegenheids is in alle barbaarsche Tydperken, trok omtrent den tyd van den Trojaanschen Oorlog, en daarnaa, byzondere aandagt, en wekte eerbied. In deeze Eeuwen was de Godsdienst een der eerste beginzelen van het Staatsbestuur, en Dapperheid was de voornaamste Deugd die bewondering verwekte. Maar de Barden bragten het meeste toe tot het ondersteunen van het Godsdienststelzel, door hunne Theogonien, of Geslachtlysten en Geschiedenissen der Goden, en preezen de betragting ten sterksten aan door de schoone Gezangen, waar mede zy de heilige Plegtigheden vercierden. Terwyl zy de Menschen tot Godsdienst aanspoorden door den lof der Goden op te heffen, bezielden zy hun met Dapperheid, door den roem der afgestorvene Helden te zingen. Beide deeze hunne bedryven waren wonder wel geschikt om den bygeloovigen aart en hoogvliegende verbeelding, de heerschende Charactertrekken der Grieksche Stammen in vroege Eeuwen, te treffen. | |
[pagina 288]
| |
Vóór de uitvinding der Letteren en de vermenigvuldiging der Boeken, verkreegen de Menschen hunne kundigheden, gelyk ulysses, ‘door veele Steden te bezoeken, en met veele Menschen te verkeeren.’ De hoogagting en eerbied aan het Character van een Bard gehegt, verzekerde dien rang van Menschen een welkom onthaal op alle Godsdienst-Feesten, en by openbaare Plegtigheden. De Characters en Gebeurtenissen van een ruwe en onbeschaafde Eeuw, waarin de Menschelyke Natuur vry en wild werkt, en de Geschiedenis veel van een Roman heeft, zyn zeer gunstig voor het Helden-dicht. De Trojaansche Oorlog, in welken geheel Griekenland zich tegen Asie vereenigd hadt, het lot des Gezins van priamus, en de val van zyn oude Koningryk, de omzwervingen en lotgevallen der Trojaansche en Grieksche Helden, naa het inneemen van Troye, openden een ruim veld voor dichterlyk verhaal en beschryving, en boodt voorwerpen aan, geschikt voor de waardigheid der Zanggodinne van het Heldendicht. Homerus was zeker niet de eerste, schoon de gelukkigste, Bard, die dit werk ter hand sloeg. De bewondering zyner Landgenooten, die hem, in verheevene en geheel bezielde toonen, de Heldendaaden der Oudheid hoorden ophaalen, is gestaafd en bekragtigd door de goedkeuring van alle volgende Tyden. Wanneer een Dichtwerk overgeleverd wordt by monde, leeren volgende Dichters de verzen hunner Voorgangeren ophaalen. De dus overgeleverde Dichtkunst ontvangt, even als overgeleverde kennis, veranderingen en verbeteringen van tyd tot tyd. Naa veelvuldige herhaalingen verwerpt het oor het wantoonige, de smaak het wansmaaklyke, de gelyksoortige verbeelding verschaft bykomende verfraaijingen, en de vroege Dichtstukken der Volken ontvangen de uiterste beschaaving. Op deeze wyze hebben de Iliade en de Odysse allengskens de gedaante aangenomen, onder welke zy thans voorkomen. Homerus leefde vóór de wederkomst der Heracliden in GriekenlandGa naar voetnoot(*). Naa die gebeurtenis bewerkten de groote AEolische en Jonische Uittochten eene volslaagene omwenteling in den staat van Klein Asie, en vervulde 't zelve bykans geheel met nieuwe Inwoonderen. | |
[pagina 289]
| |
De AEolische Uittocht volgde onmiddelyk op de vermeestering van Peloponnesus, door de Afstammelingen van hercules. Penthilus, een der Zoonen van orestes, vergezeld van veelen zyner Landgenooten, vormde eene Volkplanting in Euboea. Malaus en clenes, uit agamemnon voortgesproten, verzamelden een aantal Peloponnesische Vlugtelingen in Locris, en vandaar overtrekkende in Klein Asie, bouwden zy de Stad Gima. Dus werd de geheele Zeekust van Cynicus aan de Propontis tot de Rivier Hermus, als mede het Eiland Lesbos, vervuld met uitgeweekenen uit Baeotia en Peloponnesus, en kreeg den naam van AEolie. De groote Jonische Uittocht greep plaats in een laater tydperk, en werd begeleid door neleus en androclus, de jonger Zoonen van codrus, by de opvolging van medon tot het Archontschap. Dezelve bestondt uit eene groote menigte Gelukzoekers, veele Atheners, en meest alle de Jonische en Messaedische Familien, die, van wegen den Dorischen inval, de wyk na Athene genomen hadden. Zy namen bezit van Klein Asie van de Rivier Hermus zuidwaards tot het voorgebergte van Posideion, te gader met de ryke Eilanden Chios en Samos; en zich vereenigende met alle de Grieksche Inwoonderen, bouwden zy twaalf Steden, die in rykdom en magt aanwieschen: naamlyk Miletus, Ephesus, Myus, Lebedos, Priene, Colophon, Teos, Erythrea, Phocaea, Clazomenae, Chios en Samos, waar Smirna naderhand aan werd toegevoegd, van de AEoliërs verkreegen. - Deeze Steden, schoon afzonderlyk bestuurd door haare eigene Magistraaten, hadden eene Staatkundige verbintenis met elkander, en hielden, by voorkomende gelegenheden, eene algemeene Vergadering, waarin zy over de belangen des Bondgenootschaps raadpleegden. Het Grondgebied in deezer voege verkreegen, op de vaste Kust van Asie, strekte zich naauwlyks op eenige plaats tot veertig mylen van de Zeekust uit, doch bykans vierhonderd in de lengte van het Noorden van AEolis tot het Zuiden van Jonia. Zuidwaards van deeze Landstreeke, en in dien hoek van Asie, welke den naam behieldt van Caria, grondvestten de Troebeniaanen Halicarnassus, welke Stad schielyk de Moederstad overtrof. Het naby gelegen Eiland Rhodes werd vroegtydig bevolkt door een Griekschen Stam, en is beroemd door homerus, van wegen zyn voorspoed en magt. Door eene gelukkige Regeeringsvorm, en eene ge- | |
[pagina 290]
| |
zegende bevlytiging op den Koophandel, bloeiden de Rhodiërs vroeg in Kunsten en Wapenen, en breidden hun gezag uit over een groot gedeelte van het nabuurig Vasteland. Halicarnassus en Rhodes waren de twee voornaamste Grieksche Staaten in Asie, welk Volk den naam van Doriërs aannam. De Volkplantingen die na Jonia van Athene verhuisden, naa den dood van codrus, en de afschaffing der Koninglyke Waardigheid, bragten met zich de beginzels van Vryheid, die, ten deezen tyde, de Atheners kentekende, en algemeen werd in Griekenland. Terwyl zy hetzelfde vernuft, dezelfde geestdrift, en 't zelfde dichterlyk en behaagend Stelzel behielden, 't geen zy van hunne Europische Voorouderen ontleenden, bezaten zy voordeelen, byzonder aan hun eigen. Afgemat door inwendige verdeeldheden, en van een gescheurd, door het dingen der strydende Partyen, om de oppermagt, bleef Athene arm en barbaarsch tot den tyd van solon; doch haare Volkplantingen in 't Oosten genooten diepen Vrede, en verkreegen schielyken voorspoed. Door hunne nabygelegenheid aan Phrygia en Lydia, de best aangekweekte en rykste Gewesten van Klein Asie, leerden zy de kunsten van vlytbetoon en schranderheid, Wol te verwen, de Goud-Mynen te bearbeiden; zy wendden hunne aandagt op buitenlandschen Koophandel, door de Phrygiërs en Lydiërs verwaarloosd. De monden der groote Rivieren in hunne magt hebbende, en welgelegene Havens bezittende, maakten zy schielyk zulke groote vorderingen in Zee- en Binnenlandschen Handel, dat verscheide hunner Steden, inzonderheid Miletus, Colophon en Phocoea, in Weelde en Rykdom toenamenGa naar voetnoot(*). - In de achtste Eeuw vóór christus, hadden zy gemeenschap met Egypte, en voor een geruimen tyd den Handel op dat Ryk alleen in hunne magt. In deezer voege gezegend met de voordeelen der Natuure, en verrykt door het geen de Kunst daar aan toevoegde, voelden zy eene begeerte tot meuwe en verfynder vermaaken; zy begonnen de fraaije Kunsten en Vermaaken aan te kweeken, die uit gemak voortvloeijen, en der Weelde ten dienste staan. Fraaiheid, vrolykheid, tederheid, en zomtyds deftigheid, kenmerktekenen de Jonische Zanggodin. De driftige en tedere sappho ademde de aan- | |
[pagina 291]
| |
doenlykheid en vuurigheid der Liefde; terwyl haar Minnaar alcaeus, schoon hy voornaamlyk zich toelag op 't vrolyke en lustige, een vernuft bezat, geschikt tot onderwerpen van ernsthaftiger aartGa naar voetnoot(*). Dartele vrolykheid, de vermaaken der liefde, en van den wyn, zyn alleen de stoffen, door anacreon bezongen, gelyk ze ook de voorwerpen waren, die hy in zyn leeven zogt. Het character van een fraaijen Wellusteling straalt algemeen door in zyne werken, en zyn styl onderscheidt zich door een oorsprongelyke eenvoudigheid, zuiverheid en zagtheid. De tedere simonides vierde bot aan de klaagende toonen van het Treurdicht, en deedt het hart in droefheid smelten. Stesichorus sloeg hooger toonen, en zong van Veldslagen en Helden. Maar van deeze Dichters, by de Grieken beroemd, en naagevolgd door de Romeinen, zyn slegts eenige brokken overgebleeven, genoegzaam om ons te doen klaagen en bejammeren het verlies, door de vernielende hand des tyds geleeden. De Schilder, en Beeldhouwkunde, zo wel als de Dichtkunde, kwamen te voorschyn onder de vermaaklyke en bezielende Lugtstreek van Jonia. De Godsdienst der Grieken, zo gunstig voor de Dichtkunde, was niet min bevorderlyk aan het voortzetten der andere Kunsten van naavolging. Wanneer rykdom en beschaafdheid onder een Volk ingevoerd zyn, haakt hetzelve na Tempels hunner Godheden waardig, en Standbeelden die derzelver volmaaktheden vertoonen, en schynen weezenlyk te maaken. De Volksgodsdienst was gelukkig geschikt voor den Schilder en Beeldhouwer. Afgetrokken Weezens, en bovennatuurkundige Kragten, kende men niet in de Grieksche Godgeleerdheid. Naardemaal men geloofde, dat de Godheden van Griekenland menschlyke Gedaanten bezaten, schoon veel volmaakter en verhevener, kon de Kunstenaar, door de fraaije gedaanten, die de Natuur opleverde, te vergelyken en uit te kiezen, en zyne begrippen tot denkbeeldige uitmuntenheid op te voeren, zonder de waarschynlykheid te kwetzen, eene bovennatuurlyke schoonheid aan zyne werkstukken byzetten. De gelukkige Lugtstreek van Jonia daarenboven, de menschlyke gestalte in de allerjuistste evenredigheid voortbrengende, verschafte die leevende en weezenlyke schoonheid, welke, in min door de Natuur begunstigde Gewesten, het werk is van Verbeelding. | |
[pagina 292]
| |
In de zevende Eeuw vóór onze Jaartelling vercierden de fraaije Kunsten en Voortbrengzels der Joniëren de ryke Hoofdstad der Lydische Koningen, en werden dezelve verspreid in de heerschappyen der Europische Grieken. Ontrust door de invallen der Cimmersche Horde, vertrokken veele der Jonische Kunstenaaren na de welvaarende Steden Sicyon en Corinthus, waar zy bescherming en aanmoediging vonden. Bathycles, een Inbooreling van Magnesia, beroemd van wegen de Schilders daar gekweekt, nam zyn verblyf te Sparta. Op last van den Raad vervaardigde hy den Throon van den Amycleschen Apollo, de Standbeelden van Diana Leucophryne, de Gratien en de Horae, en alle de andere cieraaden, waarmede die Tempel praalde. In de volgende Eeuw verrykten scillis en dipemus, Inboorelingen van Creta, veele Steden, zo in Europa als in Asie, met hunne Meesterstukken, en kort daarop schonken anthermus en bupalus aan de Waereld die Kunststukken, welke tot bewondering gestrekt hebben van de verlichtste Eeuwen van Griekenland en Rome. De Ring van polycrates, de Tyran van Samos, gemaakt door polydorus, en waarvan pliniusGa naar voetnoot(*) met zo veel ophefs spreekt, was desgelyks het werk dier Eeuwe. |
|