worden de koleuren gevormt; dezelve verwydt of vernaauwt zich naar de Lichtstraalen veel of weinig zyn. De drie onderscheiden vogten, het wateragtige, het cristalline en het glasagtige, zyn als zo veele verschillende glazen, om de voorwerpen daardoor te beschouwen; en dan geschied het zien, wanneer de Lichtstraalen, van het verlichte voorwerp te rug gekaatst, door den oogappel heen schieten, en, door de vogten gebogen, tot het netvlies doorgaan; alwaar zy eene kleine, dog juiste, beeltenis vormen; die, door de aandoening der straalen, op het zeer gevoelig netvlies, aan de hersenen, en vervolgens aan de Ziel, vertegenwoordigd word. - Zie met zulke wonderen, en nog oneindig veel meer, is 's menschen gezigt voorzien! - Hier heeft men eene ryke bron van bespiegelingen, welke waarlyk onuitputtelyk word, wanneer men alle de leden en deelen, uit welke dat wonder kunststuk des menschen lichaams gevormd is, in overweeging neemt. - Maar, dit is nog het minste: de mensch munt, op eene nog sterker wyze, ver boven alle dieren uit, in voortreffelykheid en heerlykheid, door zyne zonderlinge Voorregten. - Hy is een redelyk Wezen, dat denkt en redeneert; dat denkbeelden zamenvoegt en van een scheid; dat daar uit gevolgen trekt, en kennis verkrygt van allerleie verschillende soorten van Voorwerpen. De mensch is met kennis, oordeel, verstand en weetenschap begaafd. Hoe veel hebben de menschen hier door te weeg gebragt in de dingen dezer Waereld; ter welker uitvoeringe het redeloos vee nimmer vatbaar kan worden. Stof kan niet denken. - Stof kan nimmer een vermogen van redeneeren verkrygen. Het Lam zal nooit bezeffen, dat het word heen gedreven om geslagt te worden, - en de Koe, welke ons haar sinaakelyk zuivel schenkt, zal nooit berekenen kunnen, dat zy ons nog met haar vleesch moet voeden - Waarom bezit de mensch alleen die kennis, welke hem boven alles doet uitmunten? - Het is, om dat God hem gevormd heeft tot eene hoogere bestemming, tot een edeler doel. - Hoe veel stof
van overpeinzing zal men hier vinden, wanneer men zyne aandagt met dit alles gaande houd! welk eene stoffe van bewondering! De mensch bezit iets verhevens, boven alle de Schepzelen die hem omringen; en vandaar is hy ook in staat, om over die Schepzelen, zelfs dezulken, wier lichaamlyke vermogens de zynen in sterkte verre te boven gaan, eene soort van heerschappy te voeren. Het moedig paard, dat niet bezest, waar toe het gevormd is, laat zich breidelen; het onderwerpt zich, niettegenstaande zyne grootere kragten, onder de veel mindere vermogens van den mensch! Ja, de allerwoestste dieren laaten zich allengskens door ons temmen! Dit werkt de verstandlyke bestiering onzer mindere vermogens uit; en hierdoor blyven de redenlooze Schepzelen aan ons onderworpen. - Overweeg dit, ô mensch! Ken uwe voortreffelykheid boven al het vee! Dan, bereken bovenal, tot wat einde, met welk eene bestemming, u alle deze voorregten geschonken zyn! -
C. v.d. G.