Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve, over de veranderingen des barometers.(Uit het Engelsch van den Heer richard kirwan.)
Onder de veelvuldige Naaspeuringen, die, zints eene Eeuw, de aandagt der Natuurkundigen bepaald en hun geest geoefend hebben, is 'er geene, welke meer aan den voortgang der Natuurkennisse toegebragt, en aan het Menschdom uitgestrekter en onmiddelyker voordeelen bezorgd, heeft, dan die de Natuur en de Eigenschappen des Dampkrings zich ter voorwerpe stelden. Om niets te zeggen van de diepzinnige Opspeuringen van scheele, van cavendish en van priestley, die zo gelukkig de verborgenste boedanigheden deezer Vloeistofse ontwikkeld hebben, is het aan de ontdekking van derzelver algemeener en merkbaarder eigenschappen, ik wil zeggen haare Zwaarte en Veerkragt, dat de Werktuigkunde en Starrekunde haare volmaaking hebben dank te weeten. De Barometer is het werktuig, 't welk de Natuurkundigen eerst opgeleid heeft om te veronderstellen, en vervolgens volkomen te bevestigen en te bepaalen, de uitgestrekt- | |
[pagina 16]
| |
heid en grenspaalen dier eigenschappen. Aan den Barometer zyn wy verschuldigd de oplossing van een vraagstuk, 't welk, vóór deszelfs uitvinding, buiten het bereik van 's menschen verstand scheen; naamlyk, de naauwkeurige kennis van het gewigt des geheelen Dampkrings, die onzen Aardbol omringt. - 't Is dit Werktuig, 't geen in de handen van otto guerike, en van onzen onsterflyken Landsgenoot boyle, aanleiding gaf tot de ontdekking en verbetering van den Lugtpomp; eene ontdekking, die op zichzelve ontelbaare andere heeft doen gebooren worden. - Het is de Barometer, die ons kennis heeft doen krygen van de veerkragt, de verdikking en verdunning der Lugt; eigenschappen van welken men zo gelukkige toepassingen gemaakt heeft op de Werktuigkunde, het zamenstellen van Waterwerktuigen en het meeten van Hoogten. - Aan denzelven zyn wy nog verschuldigd eene veel juister kennis van de wetten der schommelingen des Slingers, en van de straalbreeking des Lichts; eene kundigheid, van welke de Starrekunde, en bygevolge de Zeevaardkunde, de grootste voordeelen getrokken heeft. Men mag teffens met waarheid beweeren, dat de hedendaagsche Natuurkunde aan dit Werktuig haar bestaan verschuldigd is. Hoe uitgestrekt, hoe veelvuldig, de voordeelen ook mogen weezen, welke het Menschdom uit het bezit deezes Werktuigs ontleend hebbe, het wagt 'er nog een veel grooter van, de Weêrvoorspelling. Deeze verwagting is niet geheel bedrieglyk, inzonderheid, in omstandigheden, waar in die voorspelling van de meeste aangelegenheid is. Indien wy ons vervoegen tot verscheide agtbaare Mannen, tot Dr. halleyGa naar voetnoot(*), tot Capitein middletonGa naar voetnoot(†), tot Lord mulgraveGa naar voetnoot(‡), en een groot getal Fransche Zeelieden,Ga naar voetnoot(§), mist de Zee-barometer nooit een' Storm, veele uuree vóór dat dezelve begint te woeden, aan te kondigen. Men moet, ondertusschen, toestemmen, dat haare aankondigingen, wat mindere Weêrsveranderingen betreft, niet even vast gaan, schoon zy, met eenige bepaalingen, ons aauleidingen verschaffen, die tot groudslagen van waarschynlyke gissingen kunnen dienen. De reden van dit verschil is, gelyk wy in 't vervolg zullen aantoonen, dat de | |
[pagina 17]
| |
hoogte van de Kwik, geen onmiddelyk en noodwendig verband heeft, met den Regen of schoon Weêr. Het lydt geen twyfel, of de veranderingen in de hoogte van de Kwik zyn een onmiddelyk gevolg van de veranderingen in de drukking des Dampkrings: maar de oorzaaken van die veranderingen, in de drukking, zyn tot nog toe niet volkomen bepaald. Men heeft 'er, 't is waar, veele aangeweezen; maar geene strekt zich uit zo verre de verschynzels reiken. De weinig gelukkige uitslag der geenen, die my voorgegaan zyn in deeze Naaspeuringen, geeft my regt om verdere in deeze zaak te doen, en zal my teffens ter verschooninge dienen, wanneer myne poogingen vrugtloos mogten asloopen. Om myn Onderwerp met orde te behandelen, zal ik, in de eerste plaats, de voornaamste Waarneemingen, wegens de veranderingen van den Barometer gedaan, opgeeven. Vervolgens de voornaamste oorzaaken overweegen, aan welke men die veranderingen heeft toegekend. - Hier by zal ik eenige aan merkingen voegen om de onvoldoenendheid aan te wyzen, en besluiten met myn eigen gevoelen voor te draagen. Eerste waarneeming. De grootste Veranderingen, in het daalen en ryzen van de kwik, kunnen voorvallen op plaatzen zeer wyd van een gelegen, in zeer korten tusschentyd. Dit is waargenomen door den Eerw. derham, in den Jaare MDCXCIX, tusschen de hoogte van de kwik te Upminster in Essex, en te Torrutey in Lancashire, en vervolgens door den Heer maraldi, tusschen de veranderingen te Parys en te GenuaGa naar voetnoot(*), op een afstand van omtrent 4o Breedte. De Heer derham merkte dezelfde overeenkomst op te Berlyn op 53o, en te Pithau op 65o BreedteGa naar voetnoot(†). Asclepi deedt dezelfde waarneemingen te Rome op 42o, en te Padua op 45o BreedteGa naar voetnoot(‡). Maar ik merk op, dat dezelfde overeenstemming geen stand grypt op Plaatzen die zeer in Lengte verschillen. De Heer halley heeft waargenomen, dat te Londen en te Padua de veranderingen menigmaal tegen elkander overstaanGa naar voetnoot(§). Dit valt gewoonlyk voor te Ponoi op 67o Breedte en 47o Lengte O, en te Petersburg 60o Breedte en 30o Lengte O: | |
[pagina 18]
| |
en dit verschil van veranderingen is nog grooter tusschen Petersburg en Jatkutsky, 62o Breedte 129o Lengte OGa naar voetnoot(*). De Heer maraldi heeft elders waargenomen, dar 'er verschillende Winden te Parys en te Genua waaiden, geduurende de overeenkomst der veranderingen in den Barometer. Daarenboven heeft men groote verschillendheden ontdekt in de hoogte van de Kwik, op zeer naby elkander liggende Plaatzen; als by voorbeeld Franeker en Leeuwarden, gelyk ons de Hoogleeraar van swinden verzekertGa naar voetnoot(†). Tweede waarneeming. De Afwykingen der Kwik, van de gemiddelde hoogte, zyn veel menigvuldiger en veel uitgestrekter naby de Poolen, dan by de Middaglyn. Te Petersburg zag de Heer cousset, in den Jaare MDCCXXV, eens den Barometer op de verbaazende hoogte van 31,59 duimen, en vervolgens tot 28,14 daalen. In de Noordlykste gedeelten van Frankryk zyn de veranderingen veel grooter dan in de ZuidlykeGa naar voetnoot(‡). Te Napels verschillen ze naauwlyks éénen duimGa naar voetnoot(§). In Peru ander de Middaglyn, en op gelyke hoogte met de Zee, bedraagen zy slegts twee of drie tiende deelen van een duim; maar op andere Plaatzen, eenige Graaden van de Linie verwyderd, doet de aannadering van Regen of Onweer den Barometer één duim en meer zakkenGa naar voetnoot(**). Derde waarneeming. Buiten de Keerkringen zyn de Barometer-veranderingen veel grooter en veelvuldiger in den Winter dan in den ZomerGa naar voetnoot(††). Vierde waarneeming. De Barometer-veranderingen zyn veel minder op zeer groote Hoogten, dan op gelyken grond met de Zee. In de daad de Heer bouguer merkte op, dat, daar op de Kusten van Peru de Barometer-veranderingen zich uitstrekten tot een vierde van een duim, dezelve te Quito, 9374 voeten boven 't waterpas der Zee gelegen, niet verder gingen dan tot 0,083 duim. De Hoogleeraar saussure heeft dergelyke Waar- | |
[pagina 19]
| |
neemingen in Savoye, en de Heer lambert in Zwitzerland, gedaanGa naar voetnoot(*). Vyfde waarneeming. De gemeene hoogte van den Barometer is op plaatzen, waterpas met de Zee gelegen, in bykans alle de Gewesten des Aardryks tot nu bezogt, omtrent 30 duimen. De Heer bouguer nam dezelve onder de Linie waar op 29,908 duimen: maar dewyl zyne Barometer niet van Lugt gezuiverd was door het vuur, is het waarschynlyk dat dezelve laager bleef dan behoorde. De Heer george schuckburgh stelt, naa eene groote menigte van waarneemingen op de Kusten van Italie en Engeland genomen, de gemiddelde hoogte op 30,04. In de nabyheid der Poolen verschillen de jaarlyksche gemiddelde hoogten veel meer van dit punt, dan in de Zuidlyker deelen van ons Halfrond. Wat het verband betreft tusschen de Barometer-veranderingen met de wisselingen van het Weêr, dunken my de vier volgende Waarneemingen van Dr. halley, in Engeland gedaan, de over 't algemeen gegrondste, en zy zyn zodanig gevonden door den Heer melander op de Breedte van 39oGa naar voetnoot(†), door den Heer de luc op de Breedte van 46oGa naar voetnoot(‡). Zesde waarneeming. ‘By bedaard Weer als de Lugt zich tot Regen schikt, is de Barometer doorgaans laag. Zevende waarneeming. ‘Wanneer 'er sterke Winden waaijen, schoon niet vergezeld van Regen, valt de Kwik zeer laag, volgens den hoek uit welken de Wind komt. Achtste waarneeming. ‘Als het Weêr bestendig en helder is, staat de Kwik gemeenlyk hoog; desgelyks by stil en koud Weêr. Negende waarneeming. ‘Men heeft opgemerkt, dat de Kwik hoogst klimt by Ooste en Noord-Ooste Winden. lk voeg 'er by, dat dezelve doorgaans by een Zuiden Wind laagst staat.’ De oorzaaken, aan welken men deeze Verschynzels heeft toegeschreeven, zyn, voor eerst, de Veranderingen van de Lugtsgesteltenis. - Ten tweeden, de Snelheid en | |
[pagina 20]
| |
andere hoedanigheden der onderscheide Winden. - Ten derden, de werking der Dampen. | |
Over den invloed van 't verschil der Lugtsgesteltenisse.Men weet, dat de Lugt door de Warmte verdund en door de Koude verdikt wordt: men weet desgelyks dat de dikke Lugt zwaarder is dan de verdunde, welke ook de gesteldheid des Dampkrings moge weezen, en by de soortlyke zwaarte der Lugt is het noodig, om verandering in den Barometer te wege te brengen, dat de hoeveelheid der Lugt, die op den Barometer weegt, ongelyk zy; want deeze dezelfde zynde, zal ook de hoogte van den Barometer een zelfde blyven. Indien, derhalven, eene verandering van Lugtsgesteltenisse de hoogte van den Barometer doet veranderen, geschiedt zulks ingevolge van de vermeerdering of vermindering der grootte des Dampkrings. - Maar de Waarneeming wyst uit, dat eene verandering van Lugtsgesteltenisse niet noodzaaklyk eene verandering in de grootte des Dampkrings te wege brengt: want de Kwik staat dikwyls op dezelfde hoogte in verschillende Jaargetyden, en op onderscheide Plaatzen in 't zelfde Jaargetyde, als, by voorbeeld, in den Winter te Londen en te Petersburg, waar de Barometer-hoogten zomtyds dezelfde zyn, hoe veel ook de Lugtsgesteltenisse verschille; en zelfs wanneer de hoogte des Barometers gelyktydig met de Lugtsgesteltenisse verandert, is die verandering dikwyls rechtstreeks overgesteld tegen die, welke de verandering der Lugtsgesteltenisse zou hebben moeten doen verwagten. In de daad den 9den van January MDCCLXXVII stondt te Londen, 's morgens ten acht uuren, met een Noorden Wind, de Thermometer op 19o, en de Barometer op 29,69: en naa den middag, ten twee uuren, toen de Wind Zuid-Oost geloopen was, rees de Thermometer tot 31,5o, en de Barometer op 29,7, in stede van te daalen gelyk men zou hebben moeten verwagten, uit de vermeerdering van 12,5o Warmte. Daarenboven hebben de grootste veranderingen in de Lugtsgesteltenisse alleen plaats in het benedenste gedeelte van den Dampkring: ze zyn zeer gering in veel hoogere. Nu is de vermeerdering of de vermindering van de hoeveelheid Lugts van dit laage gedeelte des Dampkrings, die toegeschreeven kan worden aan de verandering der Lugtsgesteltenisse, te klein om eenige aanmerkelyke veran- | |
[pagina 21]
| |
dering in de hoogte van den Barometer te veroorzaaken: want in den Winter gaat de hoogte, tot welke men kan veronderstellen, dat eenige aanmerkelyke verandering der Lugtsgesteltenisse zich uitstrekt, naauwlyks 5000 voeten te boven, gelyk wy des onderrigt worden door het getuigenis der Lugtreizigers, en door de hoogte der Wolken; en, in de daad, de Winden, welken op de oppervlakte der Aarde waaijen, en de voornaamste bewerkers zyn van de verandering der Lugtsgesteltenisse, bereiken zelden die hoogte, en komen 'er zeker niet in de Noordlyk gelegene Gewesten. Maar te Parys, toen 'er, den 1 October MDCCLXXXIII, een Zuide Wind beneden waaide, hadt men een Noorden Wind op de hoogte van 1280 voetenGa naar voetnoot(*), en men heeft dezelfde tegenoverstelling in den Lugtstroom te Besançon, in January MDCCLXXXIV, waargenomen. Dikwyls zag men, te Ponoi, de Wolken onbeweeglyk stil blyven, geduurende een geweldigen StormGa naar voetnoot(†); en den 21 December MDCCLXXIX, de Thermometer in de open lugt op 49o staande met een Zuid-Zuid-Oosten Wind, was de Barometer 28,91 duim; 's anderen daags, wanneer de Wind Noord-Noord-Oost liep, daalde de Thermometer tot 30o, en de Barometer klom tot 29,89. Hier hebben wy een verschil in de Lugtsgesteltenisse van 19o, en de verandering van den Barometer is omtrent 9/10 duims. Laaten wy onderzoeken hoe men dit kan verklaaren, op de veronderstelling, dat de digtheid des Dampkrings in het benedenste gedeelte vermeerderd wordt, in evenredigheid der verdikking van zyne uitgestrektheid. Vooreerst kan men zeggen, dat de warmte in haaren voortgang, van beneden na boven in de onderscheide Lugtlaagen, bykans in eene Arithmetische Evenredigheid afneemt. De wyze, om de hoogte der Bergen, door behulp van den Barometer, te meeten, is grootendeels op deeze veronderstelling uitgevonden; en daar de misslagen van deeze wyze van meeten geen twee of drie voeten, en zelfs zelden één voet op duizend, bedraagen, kunnen wy dezelve, als genoegzaam naauwkeurig, aanmerken, en gevolglyk ook als zodanig de veronderstelling, op welke zy gebouwd is. Naa een groot aantal Waarneemingen van deeze soort onderzogt te hebben, bevond ik dat de ver- | |
[pagina 22]
| |
schillen van Warmte, op onderscheidene hoogten tot de verschillen der Logarithmus der hoogte van de Kwik op die zelfde hoogten staan omtrent als 160 tot 1; en het verschil der Logarithmus laat zich vinden by nadering, als men door 60,000 verdeelt de hoogte, aangeweezen door het getal der voeten. Indien, derhalven, in het even bygebragte voorbeeld, de Zuide Wind gekomen is op de hoogte van 5,000 voeten, dan zal het verschil der Logarithmus zyn 5000/60000 = 0,083333, die vermenigvuldigd door 160,13o,33, geeven voor het verschil der Lugtsgesteltenisse aan de Oppervlakte der Aarde, en op de hoogte van 5,000 voeten; maar de Lugtsgesteltenisse aan 's Aardryks Oppervlakte 49o zynde, zal de Lugtsgesteltenisse op 5,000 voeten 35o,67 weezen, en gevolglyk de gemiddelde Lugtsgesteltenisse 42o,33, en de Lugtstroom, die van 't Zuiden komt, zal de laatstgemelde Graad van Warmte hebben. - Van den anderen kant, verondersteld zynde, dat de Noorde Wind tot dezelfde hoogte kwam als de gemelde Zuide Wind, de Lugtsgesteltenisse beneden 30o zynde, dan zal dezelve op de hoogte van 5,000 voeten 16o,67 weezen, en de gemiddelde Lugtsgesteltenisse 23o,33. Dus zal, de gebrooken getallen agterwege gelaaten, de gemiddelde Lugtsgesteltenisse door den Zuiden Wind voortgebragt 42o, en die van den Noorden Wind 23o, en het verschil tusschen die twee Lugtsgesteltenissen 19o zyn. Maar 5000 voeten = 60000 duimen; en daar, volgens de Proeven van den Generaal royGa naar voetnoot(*), bekend is, dat 1000 deelen Lugts, in eene Lugtsgesteltenisse van 42o, omtrent 40 van derzelver uitgebreidheid verliezen, door eene Koude van 19o, zo volgt dat 60000 deelen 2400 zouden verliezen. Maar in dit geval de hoogte van de Lugtkolom verondersteld zynde dezelfde te weezen vóór en naa de verdikking, moet haare hoeveelheid zeer veel vermeerderen door de byvoeging van 2400 duimen; dus, wanneer de Barometer op 29,89 staat, en de Thermometer op 23o, 76236 Greinen weegen; en dewyl 1/10 van een duim Kwik, zelfs in eene Lugtsgesteltenisse van 62o, 34432 Greinen weegt, volgt dat de vermeerdering van zwaarte, waarover wy hier handelen, gelyk staat aan eene drukking van een weinig meer dan 2/10 duims Kwik, en dat dezelve, by gevolge, kan voortbrengen eene Barometer-verandering van omtrent 2/10 duims, en niet van 9/10 duims, 't welk de verandering is, | |
[pagina 23]
| |
welke voorvalt in de omstandigheden, die wy bezig zyn te verklaaren. - Deeze oorzaak, derhalven, schoon dezelve niet volstrekt niets is, op de veronderstelling, dat de geheele hoeveelheid van de Lugtkolom, welke aan den Barometer beantwoordt, vermeerderd zy door de toevoeging van eene nieuwe hoeveelheid Lugts in evenredigheid der verdikking, is nogthans onvoldoende, om reden te geeven van het voortgebragte uitwerkzel. | |
Over den invloed der Winden.De Winden, welker invloed op de veranderingen van den Barometer ik nu gaa onderzoeken, zyn die, welke in de laagste deelen van den Dampkring heerschen, en ook voornaamlyk in aanmerking komen by de Natuurkundigen, die toevlugt genomen hebben tot derzelver werking. I. Dr. halley schryft het klimmen van den Barometer, boven de middelbaare hoogte, toe, aan de opeenstapeling der Lugt ter plaatze der Waarneeminge: en deeze opeenstapeling kent hy toe aan twee strydige Winden, die na deeze plaats waaijen; maar indien dit de oorzaak ware van het klimmen des Barometers, zouden wy altoos stil Weêr hebben, wanneer de Kwik het hoogst staat. Want die opeenstapeling zou geen plaats vinden, dan wanneer de twee strydige Winden met eene gelyke kragt waaiden; dewyl, de een de overhand op den anderen hebbende, deeze den zwaksten zou voortdryven, en de Lugt niet dan door eene gelyke werking dier Winden kon opgehoopt worden. Nu weet men dat de grootste hoogten van den Barometer vergezeld gaan van een Oosten of Noorden Wind, gelyk Dr. halley ze zelve heeft waargenomen; en kan men op deeze veronderstelling niet verklaaren die gelykheid van hoogte des Barometers, welke wy in onze Eerste Waarneeming gezien hebben, dat plaats grypt in zeer wyd van elkander liggende Landen, waar zeer onderscheide Winden waaijen. Allersterkst wordt zulks wedersprooken, door de Waarneeming van den Heer forth, die bevondt, dat, op een tyd wanneer door gansch Engeland de Barometer zeer laag stondt, de Wind Noord-Oost was in het Noordlykst deel des Eilands, en Zuid-Oost in het ZuidlykstGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 24]
| |
II. Volgens deeze veronderstelling wordt het daalen van den Barometer, beneden de middelbaare hoogte, toegeschreven aan de verdunning der Lugt boven de plaats der Waarneeminge: eene verdunning veroorzaakt door twee tegen elkander strydige Winden, by voorbeeld, over Engeland als een Ooste Wind over de Noord-Zee waait, en een Weste over de Iersche Zee. Maar, in die omstandigheden, schynt het my onmogelyk dit als de oorzaak der verdunning aan te merken: want, die twee strydige Winden veronderstellende, zal de Lugt, uit het Noorden en Zuiden komende, het evenwigt in dezelfde evenredigheid herstellen; of wel, vier strydige Winden laatende werken, zou die bovenlugt nederdaalen, en eene vermindering van Warmte veroorzaaken; die men zeldzaam in Engeland waarneemt, wanneer de Barometer laag staat: in tegendeel heeft men doorgaans een warmen Zuiden Wind, aan welke Lugtsgesteltenisse men nogthans de verdunning der Lugt, gelyk wy reeds gezien hebben, niet kan toeschryven. III. Zie hier hoe Dr. halley de groote daaling van de Kwik, by zwaare Stormwinden, verklaart: ‘het gewest, waar zich deeze Winden loslaaten, zich niet rondsom den Aardkloot uitstrekkende, blyft de Lugt daar agter stil, en kan zich aan de zyden met geene genoegzaame snelheid uitzetten, om de ruimte, door een zo snellen Lugtstroom veroorzaakt, te vullen; waaruit ontstaat dat de Lugt verdund moet worden, overal, waar deeze Winden blyven waaijen. Daar en boven heeft de horizontaale beweeging zo veel snelheid, dat de Lugt zeer wel een gedeelte van de rechtstandige drukking konne verliezen.’ - Deeze laatste reden schynt eenige maate van versterking te krygen door eene Proeve van den Heer hawksby: deeze vernuftige Natuurkundige een Lugtstroom in een doos gemaakt hebbende, in welke hy het kortste gedeelte van een Barometer stak, merkte op, dat de Kwik daalde, wanneer de Lugtstroom door de doos ging. Hy merkte hetzelfde op in een anderen Barometer, die gemeenschap hadt met de doos, maar door welke de Lugtstroom niet heen ging. Zelfs dit alles toegestaan zynde, zal het verschynzel, daar het hier op aankomt, onverklaard blyven; want, niet alleen geduurende den Storm, maar eenige uuren | |
[pagina 25]
| |
ja zomtyds eenige dagen van te vooren, gelyk halley zelve getuigt, (en allen die den Barometer op Zee aanpryzen,) daalt de Kwik op eene aanmerkelyke wyze, en anderzins zou dezelve den Zeeman van geen dienst weezen. De Heer caswel schryft, dat, twee dagen vóór den zwaaren Storm, in January des Jaars MDCCXXXIV, de Kwik 1/10 van een duim beneden 28 duim daaldeGa naar voetnoot(*). Maar wanneer de daaling alleen een gezellinne was van den Storm, zouden de redenen van halley derzelver verband niet bewyzen. Want zal een Lichaam zich in de Lugt met genoegzaame snelheid beweegen, om eene ruimte agter zich te laaten, dan moet het 11 of 1200 voeten in een seconde voortgaan, gelyk de Heer robins beweezen heeft. Nu blykt het, uit de Waarneemingen van den Heer brice en veele anderen, dat de snelste Winden niet meer dan 92 of 93 voeten in een seconde afleggenGa naar voetnoot(†). De Heer de luc heeft duidelyk de ongenoegzaamheid aangetoond, van de tweede reden door Dr. halley bygebragt. Wat de Proeve van den Heer hawksby aanbelangt, deeze is althans niet beslissende; dewyl het blykt, dat het gedeelte Lugts, eerst in de doos beslooten, verdreeven is door een geblaas der Lugt. En, om geen twyfel altoos over te laaten, wegens de ongenoegzaamheid deezer verklaaringe, heb ik alleen noodig de Waarneeming te herinneren van Dr. derham, die opgemerkt heeft, dat in het hevigst woeden van een Stormwind, de Kwik, in stede van te zakken, reesGa naar voetnoot(‡). En heb ik te Londen, in den Jaare MDCCLXXXV, den 28 Feb. het zelfde waargenomen.
(Het vervolg by eene nadere gelegenheid.) |
|