Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 445]
| |||||||||
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.J.D. Michaëlis, Nieuwe Overzetting des Ouden Testaments; met Aanmerkingen voor Ongeleerden. In het Nederduitsch overgebragt. Xde Deel. Te Dordrecht by A. Blussé en Zoon en de Leeuw en Krap, 1791. In gr. octavo, 205 bladz.Uit het Bericht, voor dit Deel geplaetst, vernemen wy, dat de Heer w.e. de perponcher, met het eerste Boek van samuël, verkoozen heeft zynen arbeid aen dit Werk te staken; en dat de Heer y. van hamelsveld de verdere vertaling van het zelve op zich genomen heeft: die ons, wegens de verandering van het Plan, ten opzichte der Aanmerkingen, het volgende meld. - ‘De Heer de perponcher hadt, bij de voorgaande Deelen van dit Werk, de vrijheid genomen, om ook zijne eigen Aantekeningen op den Bijbel-Tekst te plaatzen, en van de Aantekeningen van den Heer michaëlis slechts zoo veel over te nemen, en zoodanig gebruik te maaken, als hij noodig oordeelde. - De Aantekeningen van den Heer de perponcher zal de Nederduitsche Lezer derhalven verder missen, maar daar tegen worden hem nu, die van den Heer michaëlis geheel, zoo als zij zijn, geleverd, het welk veelen ook niet onaangenaam wezen kan. Wanneer mij ondertusschen in de Oostersche Bibliotheek, in de Supplementa ad Lex. Hebr. of in andere Schriften van den Autheur, iet mogt voorkomen, waar door hij dit Werk opgehelderd, verbeterd of veranderd mogt hebben, zal ik daar van op de nodige plaatzen gebruik maken.’ - Nademael men nu op genoegzame gronden verzekerd is, dat de Heer van hamelsveld zeer wel geschikt zy, ter volvoeringe van de in dezen door hem opgenomen taek, heeft men te over reden, om te verwachten, dat deze Nederduitsche Vertaling van dit hoog geachte Werk een gunstigen voortgang zal hebben. En hier van levert ons dit Deel, behelzende het tweede Boek van Samuël, reeds ene voldingende proeve, waer uit wy den Lezer onder 't oog | |||||||||
[pagina 446]
| |||||||||
zullen brengen, den aenleg der zamenzweeringe van Absalom, tegen zynen Vader David, aengetekend 2 Sam. XV: 7-12, welk verhael aldus luidt.
Vs. 7. Na vier jaaren.] te weten van de te rugkomst in zijn Vaderland af te rekenen. In de gedrukte uitgaven staat na veertig jaaren, en dit verstaat men gemeenlijk van het veertigste leevensjaar van Absalom. Als dan moest Absaloms opstand, en Davids vlucht voor hem, tot het laatste leevensjaar van David behooren, want in het eerste jaar van zijne veertig en eene halfjaarige regeering is Absalom geboren. Dit is in de daad onmogelijk. Men leze slechts het eerste Hoofdstuk van het eerste Boek der Koningen; hoe verzwakt is David daar in zijnen ouderdom? en nooit vindt men hem zoo rustig, en zoo Soldaat, als in den oorlog met Absalom. Hij gaat te voet uit Jerusalem, doet door zeer ruwe wegen een sterken marsch, legert zich onder den blooten hemel, maar breekt nog in den nacht op, en zet met zijn leger over den Jordaan: overal neemt hij, met eene ongelooflijke tegenwoordigheid van geest, de schielijkste besluiten, verschijnt wezenlijk in dezen veldtogt grooter, dan in een der voorgaanden; is tevens Dichter, vuurig Dichter, en zijne schoonste Psalmen, bij voorbeeld de XLIIste, vallen in dezen tijd. Kan dit dus de 1 Kon. I: 1-21, beschreeven zeventigjaarige David, naauwlijks meer eene schaduwe eens Konings, wezen? Het geen Hoofdst. XX: 3. verhaald wordt, zou bijna belachlijk luiden. - Ik heb daarom de reeds van anderen bevestigde leeswijze van vier, in plaats van veertig, aangenomen; en dus valt de Geschiedenis omtrent in het 55 of 56 jaar van David, juist den besten tijd van eenen grooten Veldheer. - De Psalmen, bij gelegenheid van Absaloms opstand gemaakt, zijn, zoo als ik geloove, de III. IV. XXIII. XLI. XLII. XLIII. LV. LXI. LXIII. LXXIste. Na Hebron.] Dus werdt toenmaals ook te Hebron geofferd. Eigenlijk was dit tegen de wet van Moses; want naar dezelve zou 'er slechts eene eenige plaats van offeren zijn: maar deze wet was in onbruik geraakt, en dewijl Hebron langen tijd de wooning van Abraham geweest was, daar hij geofferd, en Godlijke verschijningen gehad | |||||||||
[pagina 447]
| |||||||||
hadt, werdt het als eene heilige plaats aangezien, Meer hiervan in het Mos. Recht. IV. D. §. 188.
Vs. 8. Na Gesur in Syrië.] Hier wordt nog klaarer, het geen ik over Hoofdst. Ill: 3. slechts vermoedde, dat die Koning van Gesur, wiens dochter David ter vrouw had, geen Kanaäniter geweest is. Van het Kanaänitisch Gesur, wordt dit Gesur hier duidlijk genoeg onderscheiden, dat het Gesur in Syrië heet, want nooit verwisselt het Oude Testament Arameërs en Syriërs met elkanderen; maar ziet ze altijd, zoo als zij ook waren, als twee verschillende Volken aan. Nadien Gesur in het Hebreeuwsch eene Brug heet, zoo kunnen, gelijk bij ons, meer steden den naam van Brug of Brugge gehad hebben; en dit Syrische Gesur lag misschien aan den Orontes, of zelfs aan den Eufraat. Nu is het begrijpelijker, hoe Absalom, na den moord van Ammon daarheen vluchten, en voor David veilig zijn kon, het welk men moeilijk verstaan kan, indien Gesur een klein, geheel met Davids landen omringd, Koningrijk geweest ware. Vs. 10. Om dit te verstaan, moet men weten, dat in het Israëlitisch land hier en ginds, op hoogten van wijd uitzicht, wachters gesteld waren, die de trompet steeken moesten, wanneer zij eenen anderen wachter hoorden trompetten. Dit was wel, hoofdzaaklijk, in oorlogstijd, ten einde, bij eenen vijandlijken inval, het gantsche land te waarschuwen, of op te ontbieden, dus ingericht; maar men kon door dit middel ook andere tijdingen, (bij voorb, van eene overwinning,) met ongelooflijke snelheid door het gantsche land verbreiden. Denklijk was er in de wijze van trompetten iet, dat zijne betekenis hadt, en vrolijke tijdingen onderscheidde van alarm, wegens den inval van een vijand. Als nu te Hebron de trompet gestoken werdt, ging dit, zonder dat de wachters wisten, wat het bete- | |||||||||
[pagina 448]
| |||||||||
kende, in min dan 24 uuren door het gantsche land: en nu zeiden de zendelingen van Absalom in elke stad, dat dit het teken was, dat de zoo gewenschte Absalom te Hebron de kroon had aangenomen. Elk gelooft, dat alle overige steden en stammen reeds eenstemmig waren, en dus werdt het gantsche volk, de jegens David best gezinden zelfs niet uitgezonderd, in den opstand door bedrog of geweld ingewikkeld. Vs. 11. Ook dit was ongemeen listig aangevangen. Twee honderd der voornaamsten uit Jerusalem, want gemeene lieden zal de Kroonprins toch niet aan zijne tafel nodigen, waren bij Absalom. Te Jerusalem kon men niet anders denken, of zij wisten mede van de zamenzwering, en dit bragt de gantsche stad in schrik, zoo dat zij de zaak, even gelijk David in het eerst zelf, verlooren gaf; te gelijk waren deze 200 lieden in Absaloms geweld, en, om zoo te spreeken, gijzelaars voor het gedrag van hunne bloedvrienden te Jerusalem, indien dezen het met David hadden willen houden, en de stad verdedigen. Uit andere stammen schijnen ook veelen, veele duizenden zou ik liever zeggen, inzonderheid die voor Absalom wel gezind waren, tot het offer genodigd geweest te zijn. Zie de aanmerking op Hoofdst. XVII: 1.Ga naar voetnoot[(*). Dit alles, het geen wij van het begin van ons Hoofdstuk gehad hebben, schijnt een geheel Engelen-verstand, gepaard met een recht helsch-boos hart, aan te duiden: en echter ziet 'er Absalom daar na, wanneer Husai hem eenen verderflijken raad geeft, (Hoofdst. XVII: 7-14.) zoo heel onnoozel uit, en alles, wat daarop volgt, schijnt niets meer dan misslag op misslag te zijn. Zoo veel is uit het verhaal klaar. Absalom hadt, bij een zeer schoon lichaam, ook veel inneemends; vlijen kon hij in een hoogen graad, | |||||||||
[pagina 449]
| |||||||||
en wel behaaglijk vlijen; hij was ten uitersten boosaartig en verwaand; hij hadt zijn wezen volkomen in zijn geweld, eene gevaarlijke gave, die het waarlijk groot verstand heel zelden heeft, dewijl geen groote geest zonder levendige hartstogten is, die zelfs tegen wil en dank iet in het gezicht plegen uit te drukken. Deze gevaarlijke hoedanigheden afgetrokken, was hij zeer
middelmatig; doch dat er bij het begin van den opstand zoo ongemeen veel schranderheid doorblinkt, mag niet zoo zeer aan hem, als wel aan Achitofel toe te schrijven zijn, die hem deze raadslagen gaf. Absalom zelf was slechts eene machiene, maar eene zeer buigzame, die alles doen kon, wat Achitofel voorschreef. Wat dezen ten uitersten boozen mensch mag bewogen hebben, zoo ontrouw omtrent David te handelen, die niet alleen zijn Koning, maar ook zijn Vriend, was, en om den Zoon tegen den Vader op te hitzen, zegt ons de geschiedenis niet, dewijl hij zulks aan niemand gezegd heeft, en hij, vóór de ontwikkeling van den knoop, vroeg door den strop afscheid van de wereld genomen heeft. Bijna zou men denken, dat hij den Zoon even zoo min toegedaan was als den Vader, en wel ten oogmerk had, om eindlijk zelf Koning te wordenGa naar voetnoot[(*). Vs. 12. Gillo.] Eene stad in het bergachtige deel van Juda's stam, die niet ver van Hebron lag. Jos. XV: 51, 54. Achitofel speelt hier eene zeer bedekte rol, die hem, indien David te Jerusalem stand gehouden hadt, den weg | |||||||||
[pagina 450]
| |||||||||
tot verzoening baande. Hij gaat niet met Absalom van Jerusalem na Hebron, ook is hij niet mede onder de eerste genoodigden: hij is thans juist, geheel zonder vermoeden, in zijne Vaderstad, wordt, nadien dezelve bij Hebron ligt, van daar genodigd en komt. Aanhang onder het volk.] Dit samenvloeijend gemeen, of wat het was, moest de aanzienlijken, zelfs de 200, die uit Jerusalem mede gekomen waren, door zijne menigte en schrik dwingen, om te doen, het geen menig een niet voorhadt te doen. Louter list, zoo als men in een moordenaars hol, of in de hel, zoeken mogt.’ |
|