Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVindiciae Gallicae, of Verdeediging van de Fransche Omwenteling en derzelver Bewonderaaren, tegen de Aanvallen van de Heeren Burke en De Calonne, door J. Mackintosh, Schildknaap. Naar den derden vermeerderden Druk, uit het Engelsch vertaald. Te Dordrecht by H. de Haas. Behalven de Voorreden, 305 bl. in gr. 8vo.Een vreemd verschynzel, in de daad, in onze Taale, eene tweede Wederlegging te zien van een Geschrift, 't welk daarin niet bestaat, schoon de Vertaaling van 't zelve aangekondigd zy. Naauwlyks heeft men zich kunnen verzadigen van het leezen der vuurig geschreevene Rechten van den Mensch, of den Aanval van den Heer burke op de Fransche Omwenteling, beantwoord door thomas payneGa naar voetnoot(*), of men krygt de Vindiciae Gallicae, thans voor ons liggende, in handen; en wy twyfelen geen oogenblik, of deeze Verdeediging zal met dezelfde greetigheid gezogt en geleezen worden. Althans hadt dezelve in Engeland, binnen 't verloop van vyf maanden, een derden Druk noodig. De Nederduitsche Vertaaler zegt 'er niet te veel van, als hy zyn vertaald Werk, met dat van payne vergelykende, zegt, ‘dat men 'er meer orde, schikking, bondiger bewyzen en redeneeringen, oorspronglyker aanmerkingen, belangryker bespiegelingen, en meer netheid van styl in zal ontdekken.’ 't Was | |
[pagina 417]
| |
den Vertaaler, gelyk hy schryft, naa de vryheid der Engelsche Drukpersse geroemd te hebben, die elk Engelschman als het Bolwerk zyner Vryheid aanziet, ‘met te doen om grondbeginzelen van Partyschap te verspreiden; onze eenigste beweegreden is: audi & alteram partem; de bepleiting van zulk een allergewigtigst Geding, door zulke bekwaame Advocaaten voor de Regtbank van 't verlicht Europa, kan niet anders dan allerleerzaamst zyn, en uit de strydigheid van hunne verschillende gevoelens moet meer lichts ontstaan dan uit de onwedersprooken theoretische Behandeling van diergelyke onderwerpen, door de bekwaamste Schryveren. De onpartydige (of al ware het eene partydige) redeneering van Gebeurtenissen, die vreemde Landen, en vreemde Regeeringen raaken, zyn voor ons slegts bespiegelingen, en kunnen dus ook niet als uit haatlyke oogmerken spruitende aangemerkt worden. Tot een blyk van deeze onze denkwyze, hebben wy zelfs eenige regelen, (het Hof van den Haag, bl. 299 betreffende,) die aanstoot zouden hebben kunnen geeven, agterwege gelaaten.’ De Schryver mackintosh, die, blykens eene aanmerking (bl. 287.) nog jong is, geeft, in een Voorberigt der derde Uitgave, deeze Verdeediging van zyn zedelyk Character: ‘Van Letterkundige berisping past het my niet de juistheid in twyfel te trekken; maar zedelyke berisping meen ik myzelven verschuldigd te zyn, niet ongemerkt voorby te laaten gaan. Het geschreeuw van het Gemeen, dat met zulke kwaadaartige kunstenaary tegen de Vrienden der Vryheid, als de Apostelen van Opschudding en Oproerigheid, is aangehitst, heeft zelfs mynen onaanzienlyken naam niet gespaard. In het oog van de geenen, voor welken ik vreemd ben, kan ik my zelven slegts verantwoorden door de Bewerkers van dat geschreeuw uit te daagen, om eene plaats in dit Werk te vinden, die niet, in den hoogsten graad voor Vrede en eene Bestendige Regeering pleit. Zy, by welken ik bekend ben, zouden, denk ik, niet haastig zyn om hevige gevoelens te wyten aan een Character, dat de partydigheid myner Vrienden moet bekennen traag, en dat de kwaadaartigheid myner Vyanden niet kan ontkennen zagt te syn. - Ik ben door agtingwaardige Vrienden beschuldigd, dat ik de rampen van het Koninglyk Huis van Frankryk | |
[pagina 418]
| |
met onedelmoedige ligtveerdigheid behandeld heb. Zy zullen my, egter, niet bekwaam agten om met opzet het ontzag voor ongelukkigen, het zy in een Paleis, het zy in eene Hut, te schenden, en het zou my van harten leed doen, zo ik my hadde laaten vervoeren tot uitdrukkingen, welke in dien zin uitgelegd konden worden.’ Naa eene gepaste Inleiding, strekkende om den Heer burke, tegen wien hy zich aangordt, te doen kennen, is het Werk in zeven Afdeelingen gesplitst. De Iste Afdeeling voert ten opschrift: De Algemeene oorbaarheid en noodzaaklykheid van eene Omwenteling in 't Fransche Ryk. 't Geen hy van de Gebeurtenissen opgeeft, noemt hy, met regt, een vlugtige schets, en betuigt, ‘dat het zyn oogmerk niet zo zeer is de Gebeurtenissen te verhaalen, dan wel derzelver geest te vatten, en derzelver invloed op de staatkundige reeks van omstandigheden, waar uit de Omwenteling spruiten zoude, aan te stippen.’ In deeze Afdeeling handelt de Schryver over den Adel, het aanslaan der Kerklyke Goederen, en de Regterlyke Aristocratie der Parlementen. De IIde Afdeeling gaat over de Zamenstelling en het Character der Nationaale Vergadering. Heftig bestrydt hy hier de Aanmerkingen van burke, over de Onbevoegdheid der Leden, die dezelve uitmaakten, en wederlegt de oogmerken door dien Heer aan de Nationaale Vergadering toegeschreeven; wel inzonderheid stilstaande op de Geldmiddelen. In de IIIde Afdeeling, overweegt hy, met eene groote maate van Zede- en Menschkunde, de Buitenspoorigheden des Volks, die de Omwenteling vergezeld hebben. ‘Zo eenige van deeze Bewerkers,’ drukt hy zich uit ‘misdryven in de gedagten hadden tot bereiking van hun oogmerk, laat ik hun aan hunne welverdiende blaam, en aan de verfoeijing van alle braaven, over. Hy, die de Vryheid, op de puinhoopen der Zedeleer, wil oprigten, verstaat noch bemint eene van beiden.’ De IVde Afdeeling is geschikt ter Beschouwinge van de Nieuwe Constitutie in Frankryk. In deeze toont hy, hoe zeer dezelve over 't algemeen goedkeurende, dat hy alles niet pryst; maar op verscheide gewigtige stukken bondige tegenbedenkingen heeft. De Vde Afdeeling verdeedigt de Engelsche Bewonderaaren van de Fransche Omwenteling; en levert de VIde Afdeeling | |
[pagina 419]
| |
eene Bespiegeling op, over de waarschynlyke gevolgen van de Fransche Omwenteling in Europa. Niet ongemeen is het onder de Voorstanders der Fransche Omwenteling dezulken aan te treffen, die een bedaarder en langzaamer bewerking wenschten, Laaten wy, om een voorbeeld der schryfwyze van mackintosh, te neemen, hem op dit stuk hooren. ‘De drie Aristocratien, de Krygsmagtige, de Priesterlyke en de Rechterlyke, kunnen beschouwd worden als de Fransche Regeering te hebben uitgemaakt. Zy kwamen ons, voor zo verre wy haar beschouwd hebben, voor, als voor geene verbetering vatbaar zynde. Alle poogingen, om dezelve te hervormen, zouden weinig beter geweest zyn, dan (om de woorden van den Heer burke te gebruiken,) “eene slegte verbouwing van magtige puinhoopen;” zy waren niet bedorven door de toevallige slegtheid van haare leden; zy waren niet gedreven door een voorbygaande drift, welke nieuwe omstandigheden zouden uitroeijen, Het gebrek lag in het weezen der Instellingen zelve, die onmogelyk overeen te brengen waren met eene vrye Regeering. Maar, zegt men, deeze Instellingen zouden trapswyzeGa naar voetnoot(*) hervormd hebben kunnen worden. De geest van Vryheid zou in stilte daar by zyn ingesloopen. De steeds aangroeijende Wysheid eener verlichte Natie zou, met den tyd, derzelver gebreken zonder schokken verholpen hebben. Op dit bewys antwoord ik, met vertrouwen, dat deeze Instellingen de Vryheid vernield zouden hebben, eer de Vryheid derzelver geest zou verbeterd hebben. Magt groeit maar te weeliger, na dit ligt besnoeijen. Eene geringe hervorming streelt het oog van het volk, dat zy in slaap wiegt, 's volks geestdrift verkoelt, en het tydstip van kragtdaadige hervorming is onherroeplyk verlooren. Geene gewigtige staatkundige verbetering werd immer in eenen tyd van rust verkreegen. Het bedorven belang der Regeerers is zoo sterk, en de stem van het Volk zoo zwak, dat het ydel ware zulks te verwagten; zoo men de gisting in de gemoederen des volks laat voorby gaan, zonder 'er gebruik van te maaken, zoude het ongerymd zyn van kwyning te verwagten, dat geestdrift niet heeft uitgewerkt. Zoo 'er, op zulk een tydstip, | |
[pagina 420]
| |
geene grondige hervorming wordt te wege gebragt, worden in de stilte, die 'er op volgt, alle gedeeltlyke veranderingen ligtlyk ontdooken en te leur gesteld. De trapswyze hervorming uit het hoofdbeginzel, in de schoonschynende Theorie van den Heer burke ten toon gesteld, spruitende, wordt door de ondervinding van alle eeuwen wedersprooken. Al wat men uitmuntends, al wat men wys in de Regeeringsvormen ontdekken kan, is dezelven door den schok eener omwenteling ingegooten, en derzelver voortgang is naderhand slegts de opeenstapeling van misbruiken geweest. Hier van daan dat de verlichtste Staatkundigen de noodzaaklykheid erkend hebben, van de Regeeringen dikwyls tot haar eerste beginzelen te rug te roepen; eene waarheid, die het doordringend verstand van machiavel even zeer aan de hand gegeeven is, door zyne ondervinding van de Florentynsche Democratie, en door zyne naspeuringen in de Geschiedenis der oude Gemeenebesten. - Al dat goed is moet nagejaagd worden, op het oogenblik dat het verkrygbaar is. De Volksstem, onwederstaanbaar in eenen tyd van onrust, wordt straffeloos veracht, als zy door die slaaperigheid wordt aangezet, waar in de Natiën gewiegd worden door den stillen loop haarer gewoone zaaken. De drift tot hervorming kwynt in ongerugsteunde verveeling. Zy sterft in eenen onmagtigen stryd, met vyanden, die dag aan dag met nieuwe kragten versterkt worden. Men kan (laaten wy het nog eens herhaalen,) geene hoop op groote Staatkundige verbetering uit vreedzaame tyden scheppenGa naar voetnoot(*): want zy hebben natuurlyk die uitwerking, dat zy alle die geenen versterken, die belang hebben om de misbruiken te doen voortduuren. De Nationaale Vergadering nam het juiste tydstip waar, om het bederf en de misbruiken, met welke haar Land bezogt was, uit te roeijen. Derzelver hervorming geschiedde tot in den grond, op dat zy geëvenredigd zou zyn aan het kwaad, en daar werd niets van uitgesteld, om dat een misbruik op zulk | |
[pagina 421]
| |
een tydstip te spaaren, even zoo veel was als het zelve te wettigen, om dat de geestdrift, die volkeren tot zulke onderneemingen vervoert, van korten duur is, en de gelegenheid tot hervorming, eens verzuimd, onwederroepelyk zou kunnen verlooren zyn.’ Naa het wederleggen eener andere beschuldiging, dat de Nationaale Vergadering de lessen der Ondervinding verworpen, en zich verlaaten heeft op de beguichelingen van afgetrokkene bespiegelingen, en groot en verkrygbaar goed aan de pragtige droomen van volmaaktheid heeft opgeofferd, zegt mackintosh: ‘Eene Regeeringsvorm van Kunst (want volgens hem zyn alle Regeeringsvormen, die in de Wereld bestaan, uitgezonderd die der Vereenigde Staaten van America, by toeval gevormd,) het werk van wetgeevend verstand, op den onbeweeglyken grondslag van natuurlyk regt en algemeen geluk gevestigd, die alle de uitneemendheden in zich zou vereenigen, en alle de gebreken zouden missen van de verschillende Regeeringen, welke het geval over de Wereld gestrooid heeft, in plaats van door de volmaaktheid van eenige deezer Regeeringsvormen te worden uitgeslooten, wierd luid ingeroepen door de onregtveerdigheid en ongerymdheid van die alle. Het was tyd, dat de menschen leeren zouden niets ouds te dulden, het geen de rede niet eerbiedigt; en voor geene nieuwigheid te schrikken, tot welke de rede aanleiding mag geeven. Het was tyd, dat de menschlyke vermogens, zo lang door min gewigtige voorwerpen en mindere kunsten bezig gehouden, het begin van een nieuw Tydperk in de Geschiedenis zouden tekenen, door de kunst te doen gebooren worden van de Regeering te verbeteren, en het burgerlyk geluk van den mensch te vermeerderen. Het was tyd, gelyk men wyslyk en welspreekend gezegd heeft, dat Wetgeevers in plaats van dien bekrompen en benaauwden Kustvaart, die nooit waagen durft, gebruiken, en voorige handelwyzen uit het gezigt te verliezen door de Poolstar der Rede geleid, eenen stouteren scheepvaart waagden, en, in onbevaaren Werelddeelen, den schat van 't algemeen geluk gingen ontdekken.’ Schoon de Vertaaler op den Tytel niet gesteld hebbe, met Aanmerkingen vermeerderd, vinden wy ze nogthans van zyne hand; en zommige zeer gepaste. Wy kunnen niet nalaaten 'er een over te neemen. De Heer mackintosh, in de laatste Afdeeling gezegd hebbende, ‘het tegenwoordig tydstip gelykt, in de daad, met | |
[pagina 422]
| |
wonderbaarlyke naauwkeurigheid naar de wetgeevends Eeuw van Griekenland. De menigte heeft kennis genoeg verkreegen, om de meerderheid van verlichte Mannen op haare waarde te schatten, en zy heeft bewustheid genoeg van haare eigene onkunde, om haar te beletten zich tegen derzelver inrigtingen te verzetten. Dit is juist de toestand, waar in 's menschen geest, en door verstand en door buigzaamheid, voor de wetgeeving ryp is.’ Dit is de tegenwoordige staat van Europa, merkt de Vertaaler op. ‘Wanneer men dit denkbeeld ontleed, en op de geheele uitgestrektheid van Europa toepast, bevindt men, naar 't my toeschynt, dat het nog verre af is, dat gansch Europa in dien toestand zyn zoude. Ik maak geene zwaarigheid te stellen, dat 'er Natiën zyn, die andere meer dan eene eeuw in verlichting en kundigheden vooruit zyn. Ik behoef haar niet te noemen, by welke de bygeloovigheid, het priesterbedrog, op domine onkunde gegrond, nog even zo sterk hunne rol speelen als in de voorige eeuw. Daar is dan nog eerst eene grootere verbreiding van kundigheden en verlichting noodig, eer men zeggen kan, dat geheel Europa ryp is, om die hervorming te ontvangen, welke de zugt voor het geluk van het menschdom menschlievende Wysgeeren doet hoopen, dat voor 't zelve uit de Fransche Omwenteling zal voortvloeijen. Men moet zich dan ook geenzins verbeelden, gelyk veele Enthusiastische Vryheids-Vrienden, vooral in Frankryk, doen, dat de geestdrift der Vryheid zich eensklaps, als een elektrieke schok, over Europa zal verspreiden, om alle geesten met de brandende drift tot het uitroeijen van allen dwang te elektriseeren; want de ondervinding leert, dat het niet waar is, hoe waarschynlyk het ook voorkome, dat baarblyklyke zedelyke waarheden slegts behoeven gehoord te worden, om algemeen aangenomen te zyn. De uitwerking der Omwenteling in Frankryk zal, zoo de Vryheid in Frankryk in haare jeugd niet verstikt wordt, of in binnenlandsche partyschappen omkomt, wel zeker, maar langzaam, zyn. Daar was by de Hervorming gezond verstand genoeg in Europa, om die te doen ontstaan, en egter was zy slegts gedeeltlyk, naauwlyks tot de helft van Europa, bepaald. Bleef niet het overig gedeelte midden in de straal licht, die zich begon te verspreiden, in de oude dwaalingen en bygeloovigheden verzonken? Zoo dit niet geschied ware, zou de Hervorming ook niet ten halve geweest zyn; maar | |
[pagina 423]
| |
men moest toen niet te verre gaan om nog dat te behouden, dat men gewonnen hadt. Zal dit ook niet het geval met de Staatkundige Hervorming van Europa zyn?’ In zyne Voorreden, de Fransche Omwenteling een Proeve genoemd hebbende, ‘of een Volk door de inrigting zyns Regeeringsvorms eene grootere maate van Vryheid met Vrede en Bestendigheid genieten konne, dan ooit door eene Staatkundige Inrigting vergund is, merkt hy op: Ware de Constitutie in haare inrigting proefondervindelyk niet goed, dan zou van deeze twee een moeten gebeuren, of zy zou zich niet staande houden, en het Ryk zou weder onder de oude despotike Regeering vervallen; of zy zou, indien wyze maatregelen de overhand boven dwaaze of kwaadwillige hadden, langzaamerhand verbeterd, en tot die volkomenheid gebragt worden, waar toe zy, zonder gevaar van omstorting, vatbaar zou zyn. Nu, daar de Vorsten zich openlyk tegen de Fransche Vryheid verbonden hebben, zal Frankryk en de Constitutie tegen een ander kwaad te kampen hebben, namelyk tegen het geweld van gewapende Volkeren; zo het voor dat geweld moet bukken, en de wet van de Overwinnaaren ontvangen, is de Proefneeming verlooren, ten kosten van duizendmaal meer bloeds, van duizendmaal meer verwoesting en onoverzienlyke rampen, dan wanneer de Constitutie door haare eigene onvolkomenheid ten gronde ginge. Doch de Theorie blyft, als een pragtig Gedenkstuk, voor de Naakomelingschap staan, dat dan, in volgende Eeuwen, als geheel Europa meer ryp is voor de Vryheid dan nu, misschien nog eens tot eene baak zal dienen; dan is het - Monumentum aere perennius
Regalique situ pyramidum altius,
dat door geene Soldaaten kan omverre gerukt, door geen Dwingelanden vernietigd worden.’ |
|