| |
Aanleiding tot eene onverstandige Opvoeding der Kinderen, door C.G. Saltzmann. Volgens den tweeden Hoogd. Druk overgezet. Te Amsterdam by Kuyper en van Vliet, 1791. Behalven het Voorwerk 239 bladz. in octavo.
Gemeenlyk dienen de Schriften over de Opvoeding der Kinderen, om hun, aan wien dat gewigtige werk is aanbevoolen, raadgeevingen en bestierregels mede te deelen, die hen opleiden, om het welzyn der Kinderen te bevorderen, en 't geen denzelven nadeelig kan zyn, zo veel mogelyk is, af te wenden en tegen te gaan. In dien smaak heeft ook de Heer saltzmann voorheen dit stuk behandeld; maar 't heeft hem goed gedagt, zyne overdenkingen deswegens eens in een anderen vorm te gieten; en
| |
| |
eene Aanleiding tot eene onverstandige Opvoeding der Kinderen te schryven; om den Leezeren onder 't oog te brengen, wat hun te doen staat, indien zy hunne Kinderen willen bederven, en ongelukkig maaken; 't geen veele Ouders, door hunne wyze van opvoeding, als men dezelve in de gevolgen, die 'er natuurlyk uit voort moeten vloeien, nagaat, schynen te bedoelen. - De Autheur heeft dit op eene geestige wyze uitgevoerd: onder het voorschryven van middelen, waar door men de Jeugd vroegtydig eene slegte Zielsgesteldheid kan eigen maaken; hun een haatlyk slordig charakter doen verkrygen; en te wege brengen, dat ze, zo al niet in den anders natuurlyken bloei hunnes leevens sterven, door hun geheele leeven, een zwak en zieklyk Lichaamsgestel omdraagen. Hy bedient zig in dit Werk doorgaans van eene schertzende schryfwyze, waar mede de maar al te gewoone gebreken der Opvoedinge, oordeelkundig, ten scherpste gegispt worden: 't welk mogelyk eenigen nuttigen invloed kan hebben, op zodanigen, die, terwyl ernstige en bedaarde redeneeringen voor hun als verspild worden, nog vatbaar zyn voor het min of meer grappige, waardoor hun gedrag als belachlyk ten toon gesteld wordt. - De opmerkzaame saltzmann is gemeenlyk hierin zeer wel geslaagd, en zyne boertende voordragt geeft meermaals aanleiding tot ernstige overdenking. Tot eene proeve hiervan slaa men het oog op zyne twee aangepreezen middelen, om in Kinderen een tegenzin in menschen van eene andere Religie te verwekken.’
| |
1. Maak hen diets, dat God alle de zulken haat, welke van hun Geloof niet zyn.
Vrouw elizabeth was den Lutherschen Godsdienst zeer toegedaan, wenschte daarom, dat ook deze Godsdienstyver op haare Kinderen mogte overërven. Dit oogmerk geloofde zy niet beter te kunnen bereiken, dan wanneer ze den lieven God gestadig als een eigenzinnigen voorstelde, die onder alle menschen niemand konde lyden dan de Lutherschen.
‘Dit was de rede, dat zy, haare Kinderen in den Godsdienst onderwyzende, het niet goed vond, om hen, naar Jesus voorbeeld, God als een Vader aller menschen be- | |
| |
kend te maaken; maar tragtte ze te overreeden, dat die slegts een Vader der Lutherschen was, en gaf allen, die de Luthersche geloofsbelydenis niet aannamen, aan den Duivel over, op dat die hen voor eeuwig pynigde.
In het begin bespeurde zy by haare Kinderen, tot haare groote droefheid, veele hardigheid des harte. Wilhelmina, haare oudste Dochter, wierp haar eens tegen: zy kende zo veele goede en braave menschen onder de Gereformeerden, Remonstranten, Doopsgezinden, Roomschgezinden, Herrenhutters, ja zelfs onder de Jooden, welke rondom haar woonden; hoe het dus mogelyk ware, dat alle die regtschape menschen, welke, hoe verschillende ook in Godsdienstgevoelens, nogthans deugdzaam leefden, van God verdoemd konden worden. Maar de Moeder wist haar met verscheide Schriftuurplaatzen te bewyzen, dat het Luthersche geloof alleen het waare was; dat alle menschen, zo ze slegts wilden, Luthersch konden worden, en zy daarom geene reden hadden van te klaagen, dat God hen deswegens verdoemde, wanneer zy van deze vryheid geen gebruik maakten. - Haar Zoon, frans, was zelfs eens zo vermetel, haar in haar aangezigt te zeggen, hoe evenwel, uit Matth. XXV, ware op te maaken, dat Jesus, ten dage des oordeels, niet zal vraagen, of iemand Luthersch, Gereformeerd, Remonstrantsch, Doopsgezind, Roomschgezind, Herrenhutsch, ja zelfs Joodsch, geweest zy, maar, of hy zynen evenmensch liefde en barmhartigheid beweezen hebbe? Maar wegens deze laatdunkendheid kreeg hy ook een heldere oorvyg, welke die werking deed, dat hy haar, vervolgens, met dergelyke tegenwerpingen niet meer lastig viel.
Om hun Geweeten nog beter onder haar bedwang te houden, lag zy zig toe om een Onderwyzer te krygen. In het begin wierd haar een zeer liefderyk, geschikt, man voorgeslagen, welke reeds twee jaaren, in een zeker huis, de Kinderen op de beste wyze opgekweekt, en ze in verscheide weetenschappen zeer verre gebragt had. Zy was ook werklyk genegen, om dien haare Kinderen toe te betrouwen, als zy, tot haar groot geluk, naar zy zig verbeeldde, vernam, wat het voor een slag van een mensch was, - te weeten dat hy in de Gereformeerde Kerk ging. Zy dankte den lieven God hartlyk, in haar avondgebed, dat Hy het groot ongeluk geweerd hadde, het welk boven de hoofden haarer arme Kinderen had gehangen. - Den volgenden dag stelde zy den Heer marcol- | |
| |
phus tot Opkweeker en Leermeester haarer Kinderen aan. In zyne zeden is die wel wat onbeschaafd, in zyne houding lomp, en veel verstand bezit hy mede niet, - maar wat is 'er aan verbeurd; hy is evenwel regtzinnig Luthersch, en haar Geweeten is tog, nopens het welzyn van de zielen haarer Kinderen, gerust gesteld. Eenige Nieuwlingen hebben haar wel willen bepraaten, dat het heil der ziele bestond in een goed verstand en de opregtheid des harte; maar zy heeft zig, door dergelyke spitsvondigheden, van den regten weg niet laaten brengen, dat het welzyn der ziele eigenlyk bestaat in het Luthersche geloof.
Zy ondervindt de groote vreugde, uit haar geloof ontstaande, dat haare poogingen gezegend zyn. Haare Kinderen haaten alles, wat niet egt Luthersch is; en, toen de Gereformeerden, in het voorgaande jaar, by de Magistraat de vryheid tragtten te bewerken, om in eene Luthersche Kerk het Avondmaal te mogen houden, zo was haar Zoon die geen, welke zulks inzonderheid belettede. Daar voor zegende zy hem ook op haar doodbed, ziende het gelukkig oogenblik te gemoet, dat zy alle haar niet Luthersche Buuren zien zal, in den poel, die brandt van vuur en sulfer.
| |
2. Gaa uwen Kinderen, in dit opzigt, met een goed voorbeeld voor.
‘Heer van goedberg kwam te sterven, en liet veel geld, maar geene Kinderen, na. Op dat dit geld nu wel mogt gebruikt worden, zo had hy allerleie schikkingen gemaakt. Onder anderen had hy belast, dat de jaarlyksche intresten van 60000 guldens besteed zouden worden, tot ondersteuning van zulke persoonen, die buiten hun toedoen arm waren geworden: maar beging daar by de fout, dat hy niet bepaalde, welke Christenen van onderscheiden Gezindten, eigenlyk, dien onderstand mogten trekken. Een geluk was het, dat de verdeeling dezer weldaaden den Heer krabbelkop wierd toebetrouwd, welke zeer waakzaam was, dat niemand, dan egte Gereformeerden, eenigen onderstand zoude trekken. Menigmaal kwamen by hem Vrouwen, die hunne Mannen verlooren, en van hen niets dan Kinderen geërfd hadden, Voogden van vaderen moederlooze Weezen, of Huisvaders, welke door on- | |
| |
gevallen uit hun Goed geraakt waren; maar wierden, om dat ze niet van den Gereformeerden Godsdienst waren, afgeweezen, onder het voorwendzel, dat 'er thans geen geld voorhanden was. Verzogt daarentegen een ondeugend vrouwmensch, of een agteloos huishouder, die zyne goederen had doorgebragt, om onderstand, dan kreegen zy dezen zonder eenige weigering, zo ze maar Gereformeerden waren.
Dit nu geschiedde altoos in het byzyn zyner Kinderen, welken hy ook, gemeenlyk, de reden plagt te zeggen, waarom men niemand dan Gereformeerden lief moest hebben. - Dit fraai voorbeeld had de gewenschte gevolgen. De Kinders beoordeelden des menschen Waarde niet naar zyne naarstigheid, zyn verstand, en zyne regtschapenheid, maar - naar zyne verkleefdheid aan den Gereformeerden Godsdienst.
Lovisje, zyne oudste Dochter, had een Vryer, welke by allen bekend was, als de gezondste, fraaiste, verstandigste, werkzaamste, opregtste Man. Zy beminde hem, zo dra als zy hem zag; haar hart wenschte geen anderen Echtgenoot, dan den Heer braaf. Maar, om dat hy Luthersch was, en niet konde besluiten van Godsdienst te veranderen, zo bezat zy moeds genoeg, om hem haare hand te weigeren, en die te geeven aan een uitgemergelden Gereformeerden Wellustigen, welke haar, in de eerste weeken naa het trouwen, eene ziekte aanzettede, die haar het Leeven kostte. Zy stierf, in de hoope, dat God in den Hemel het haar zou vergelden, dat ze een slegten Gereformeerden den voorrang had gegeeven boven een braaven Lutherschen.’ |
|