| |
| |
| |
Geschiedenis van den Veldtogt der Pruissen, in Holland in 1787; gevolgd naar het Werk van den Heer T.P. van Pfau, Generaal- Majoor in Koninglyk-Pruissischen dienst, enz. enz. Twee Deelen. Met Plans en Kaarten verrykt. Te Amsterdam by W. Holtrop, 1792. In 4to. 186 bladz.
De Veldtogt der Pruissen in Holland, schoon aan duizenden in ons Vaderland bekend, en nog genoeg in geheugen zynde, is echter zulk eene aanmerkelyke gebeurtenis, zo door zich zelven, als ten opzichte van de voorgaande en de agtervolgende gebeurtenissen; dat men het elke onpartydige pen dank moet weeten, die deeze Geschiedenis duidelyk en naar waarheid te boek stelt, en aan het nageslachte overlevert. De Heer van pfau, die veldtogt geheel bygewoond hebbende, heeft zich daar toe verledigt, en, als in veele opzichten, ooggetuige geweest zynde, alles beknopt in dit geschrift voorgedragen. Wel is waar, van een Generaal-Majoor in Koninglyk Pruissischen dienst, zullen veelen de naauwste onpartydigheid niet verwagten. Zommige uitdrukkingen, in dit Werk voorkomende, bevestigen dit ongunstig vooroordeel; by voorb. D. II. bladz. 51, alwaar van de te Amstelveen gevangen gemaakte Patriotten gezegd wordt: dat men hen, door hen te eeten te geeven, hunne wonden te verbinden, enz. met alle de menschlykheid behandelde, die zy niet verdiend hadden, enz. Intusschen schryft hy anders, over 't geheel genomen, zeer bescheiden en onpartydig: verkleint de magt en tegenweer der Patriotten, op veele plaatzen, niet. Mispryst overal de plunderingen en verwoestingen, die men, onder den schyn van het huis van Oranje dienst te doen, heeft aangericht: verklaart zelf, D. II. bladz. 4. dat persoonen, die de plunderingen hadden behooren te beletten, 't gemeen onder de hand tot het plunderen aanmoedigden: terwyl de President van den Raad van Heusden den Pruissen onbewimpeld toeduwde, toen de laatste zich tegen het plunderen wilde verzetten: ‘Wat kan het scheelen, al worden de Patriotten geruïneerd? 't Is billyk dat men hen straffe voor de onderdrukkinge, onder welke zy zo veele onschuldigen zo lang hebben deen
zuchten.’
De Schryver begint zyne Geschiedenis, met de voorbereidingen tot het openen van den Veldtogt, zynde alles
| |
| |
wat van 6 tot 20 July 1787, ten deezen opzichte, is voorgevallen, benevens eene opgave der Troepen, die tot deezen Veldtogt bestemd waren.’ De Hertog van Brunswyk kwam den 6den Aug. te Wezel, en den 7den op den Verjaardag van H.K.H., Mevrouw de Princesse van Oranje, te Nymegen. Hier onderzoek doende naar den staat der zaaken, verzekerde men hem, dat de Patriotten niets verwaarloosden om tot hun doelwit te komen; dat zy meester waren van alle de sterke plaatzen van de Provintie van Holland, dat zy Utrecht versterkt hadden, en dat zy, meesters van de sluizen, den vyand aan drie onderscheiden overstroomingen konden bloot stellen. Om niets te verwaarloozen, vervoegde zich de Hertog noch by andere persoonen van 't Hof, tot den Generaal du moulin, wien eene lange ervaaring eene volkomene kennisse gegeeven hadt van de Provintiën en haare Fortisicatiën, - tot verscheide Officieren, tot edellui, wier goederen grensden aan 't tooneel des opstands, en die de gesteldheid van 't land, de wegen, de sluizen en de sterkten, kenden, enz. Alle verzekerden zy hem, dat de Patriotten alle voorzorgen gebruikten, en dat zy beslooten hadden zich halstarrig te verdedigen. Zy hadden, zeide men, bekwaame hoofden; de Rhyngraaf van salm hadt hun gansche vertrouwen, de Commissie van Woerden hielp hen met al haar vermogen; men deelde 't geld mildelyk uit, 't getal der gewapende Burgers vermeerderde alle dagen; de Rhyngraaf hadt reguliere Bataillons geheeven, aangevoerd door bekwaame Officieren, en van welke men een' moedigen weder stand kon verwagten; Frankryk hadt desgelyks goede Ingenieurs, Kanoniers, Artillery-Officieren, verzorgd, en deed 't noch; der sterke plaatzen ontbrak het noch aan Geschut, noch Krygs- noch Mondbehoeften; eindelyk, men kon die sterkten niet naderen, dan langs enge wegen, bezet met manschap, op
verscheiden plaatzen doorsneeden, en onbruikbaar gemaakt.
‘Toen de Hertog vroeg naar den staat van de Stadhouderlyke party, verzekerde men hem van alle kanten, dat het onmogelyk was, in de Provintiën van Holland en Utrecht, 't getal van haare aanhangers te bepaalen, en 'er staat op te maaken, 't scheen dat hunne getrouwheid afhing, of van 't voordeel of van 't gevaar, 't geen zy zagen in 't kiezen van een party; gevolglyk was 'er niet veel staat op te maaken. Daarenboven was de geheele uitvoerende magt in handen der Patriotten, en de Stadhouders- | |
| |
gezinden, door hen onderdrukt, durfden niet handelen naar hunne gevoelens, of ze openbaaren. Te vergeefs hadt de Hertog gehoopt, dat de Troupen, te Zeist verzameld, aan de Oranjeparty nieuwen moed zouden geeven. Hy vernam dat die Troupen aan alles gebrek hadden, aan Paarden voor de Stukken, aan Krygsbehoeften, aan Kanonniers, aan een voldoend getal Kardoezen; dat, uit gebrek aan een Veldbakkery, men in 't Kamp van de hand in den tand leefde; dat de noodzakelykheid, om alle dagen Soldaaten na de nabuurige Dorpen te zenden, om 'er brood te zoeken, de Bataillons en Esquadrons, behalven dien, reeds incompleet genoeg, noch meer verzwakten, dat het eindelyk te vreezen was, dat dit gansche Corps geslagen en verstrooid zou worden; zo dra de Rhyngraaf van salm goed mogt vinden, uit Utrecht te trekken en een aanval te waagen.
De Hertog den 8sten Aug. te Wezel terug gekeerd zynde, zond den 9den het volgend Plan, met eene Kaart, waarop ieder marsch, ieder Campement, en iedere attaque, aangehaald stonden, aan zyne Majesteit. Het wezenlykste was, (zeide hy in zynen brief) de aandacht des Vyands te verdeelen, en hem van verscheiden hoeken tevens aan te vallen. Ten deezen einde moest een Corps Cavallery, met eenige Infantery en Kanon, trachten door Hilversum in 't Gooiland te dringen, omtrend 10 of 12 mylen van Amsterdam afgelegen, der Provintie van Holland toebehoorende; de eenige plaatzen, waar de Cavallery en Artillery, haare beweegingen verstandig overleggende, achter om de inundatiën en de linie van defensie van den Vyand konde dringen, zo het doenlyk was, door het oversteeken van de Neder-leck, tot in 't hart van de Provintie van Holland, en zich daarin meester maaken van de Stad Rotterdam, van waar de omstandigheden de marsch na Amsterdam of den Haag zouden richten.’
De Schryver geeft verder verslag van alle de inrigtingen, welke, na bekomen goedkeuring van dit Plan, voor de Magazynen, de Schipbruggen, de Ligters, het Hospitaal te Wezel, enz. gemaakt werden; als mede de berichten die men inwon, voor het openen van den Veldtogt. Vier Officieren van den Generaal-staf werden gelast, om met een Ingenieur-Majoor zich na Nymegen en na Arnhem te begeeven, en van daar, langs onderscheiden wegen, den ganschen streek, tot aan de Frontieren van Holland, te recognosceeren. Deeze Officieren hadden een Brief voor de Princes van Oranje. Dezelve ontving hen te Nymegen, en
| |
| |
stelde hen een Brief ter hand voor den Hollandschen Oversten bentinck te Arnhem, waarin zy hem beval, uit alle magt, de oogmerken der Pruissische Officieren te begunstigen, en hen te doen vergezellen door Hollandsche Officieren. Dit geschiedde; al het noodige werdt hen aangeweezen, en dus doende kwamen zy in het Camp te Zeist. De Stadhouder, na dat hy den Pruissische Officieren alles aangewezen had, 't geen van belang was op te merken, deedt hen ook den omtrek van Amesfoord, benevens den weg van Naarden naar Soestdyk, wyzen. In 't Hollands Camp te Zeist, lagen toen tien Bataillons en vyftien Esquadrons. De Pruissische Officieren ontveinsden niet, dat deeze Troupen eene niet zo voordeelige positie genomen hadden, als het oogmerk van hun campeeren scheen te vorderen. Dit was evenwel de schuld niet van den Generaal van monster, die ze commandeerde. De Prinsgezinden, in 't Sticht van Utrecht, hadden aangedrongen op deeze positie, die aan de goede zaak nadeelig was; doch, die hunne landwooningen dekte voor de strooperyën der Patriotten.
‘De Pruissische Officieren, om den vrienden des Stadhouders plaisier te doen, droegen overal aan hunne hoeden de Oranje Cocarde. Deeze kleur, het kentecken hunner gevoelens en hun reizen over 't algemeen, trof een ieder. De vrienden des Stadhouders zegepraalden Pruissen te zien; de Patriotten lieten den moed zinken. Men zou moeite hebben te gelooven, tot hoe veele buitenspoorigheden de kleur van Oranje in Holland toen aanleiding gaf. Om veilig te zyn, moest men 'er zyne deuren en vensters meê vercieren. In de huizen der voorstanders van den Prins, droegen de kleinste meubilen lintjes van die verwe, en de lucht weêrgalmde bestendig van 't geroep, Vivat de Prins: een geroep, dat maar al te dikwerf het voorteken werd van oproer en bloedvergieten.
Terwyl de Pruissische Officieren Holland doorliepen, had de Hertog nog een mondgesprek met de Princes van Oranje te Kleef. Men hernieuwde de deliberatien, te Nymegen begonnen. Onder anderen kwam men hierin overeen, dat de Troupen voor den Stadhouder de inkomst van Gelderland zouden bezetten, om die aan de Pruissen vry te laaten.
De Pruissische Officieren hadden, in hunne reizen, bovenal zich moeite gegeeven om de magt van den Rhyngraaf van salm naauwkeurig te kennen. Men hadt hen verzekerd, dat hy elf duizend man te Utrecht byeen hadt; dat
| |
| |
men, in dat getal, eenige Bataillons en Esquadrons telde, die op een vry goeden voet waren; dat de Rhyngraaf 't geld met volle handen spilde; dat, behalven eene tafel in overvloed bediend, een groot aantal Adjudanten, een altoos luisterryk en talryk gevolg, hy met verkwistinge betaalde de persoonen, verknogt aan den dienst der Patriotten; dat, zonder de honderd duizend guldens 's maands, die hem de Commissie van Woerden uittelde, hy 'er al het geld, dat hy vroeg, van trok, ter vermeerdering van Troupen, en verbetering der Vestingen; dat de Artillery van Utrecht uit meer dan 130 stukken Kanon bestondt, behoorende aan de Provincie, of uit Holland getrokken; eindelyk, dat de Stad zelve, alle wegen op de Vecht tot aan Muiden en de Zee, alle tusschen Utrecht en de Vaart, genoeg versterkt waren, om de hoop te beneemen van ze te forceeren by Jutphaas of Vreeswyk; dat men daarenboven bezig was met 't versterken van Vianen, en, in geval van nood, al 't platte Land, tusschen die Stad en Gorcum te kunnen onder water zetten.’
Uit deeze berichten, en uit nog anderen door den Schryver medegedeeld, ziet men duidelyk, dat de Pruissen de magt hunner vyanden wel wisten; dat zy die niet gering achten; en dat zy alle middelen ter hand moesten neemen, om dezelve te overwinnen. De partyschappen, in Holland woedende, waren het vooräl, die ten voordeele van de Pruissen, by het verschynen eener Armée, konden werken: en hiertoe liet men niets onbezogt. ‘De Hertog hadt eene zeer uitgestrekte bekendschap, en overäl vrienden. De naauwkeurigste narichten ontbraken hem nimmer, en hy nam altoos de gepastste maatregelen, ter bereiking zyner oogmerken. 'Er waren zelfs eene menigte persoonen van een zekeren rang, die de altoos vriendelyke behandeling des Hertogs aan hem te Wezel verknogt hadt, en die 'er een vergenoegen in vonden, hem stipt te onderrichten van de ontwerpen des vyands, van hunne hoop en van hunne vreeze. Daar Z.D.H. buiten dien geen geld spaarde, zo viel 'er niets voor, waarvan dezelve niet verwittigd wierdt door lieden, die hy daartoe byna in alle de Steden had. Ook kende hy zeer wel de gesteldheden der onderscheiden Kabinetten, de middelen zyner vyanden, als ook de naamen en de bekwaamheid der meesten onder hen. Nimmer overtrof hem hierin eenig Generaal, noch in 't geluk van de keuze en 't getal van Spionnen.’
Alle deeze kosten en moeite, aan de zyde der Pruissen
| |
| |
aangewend, bevestigen volkomen het gevoelen der Patriotten van dien tyd, dat men hen niet dan met zeer veel moeite zoude kunnen overwinnen. De Schryver zelv zegt, na het mededeelen van een Plan door de Hollanders (volgens algemeene geruchten, door den Rhyngraaf van salm) beraamd: ‘Dit Plan van operatien toont dat de Hollanders zeer wel oordeelden van hunne gesteldheid; dat het onëindig moeilyk zoude geweest zyn hunnen tegenstand te overwinnen, by aldien zy aan hun hoofd hadden gehad een Generaal, die by een onbepaald gezag gevoegd hadt dapperheid en de edele eerzucht, om door de verdeediging van zyn land zich onsterflyk te maaken. - En bladz. 39, enz. toont hy, duidelyk, in het beschryven der verlaating van Utrecht, dat de Rhyngraaf van salm dit zonder eenige noodzaakelykheid deedt; dat de Pruissen, volgens de reeds gegeevene Verklaaring des Konings, die Stad niet mogten aantasten; dat zy het niet konden doen, om dat de Hertog het noodige tot eene belegering niet by zich hadt; en ook om dat dit hunne magt tegen Holland verzwakt zoude hebben. In 't kort: dat de Rhyngraaf de waare Generaal voor de Patriotten niet was, dat hy alle zyne plichten vergat; het op hem gevestigd vertrouwen te leur stelde; en door het verlaaten van Utrecht eene fout beging, waarvan de gevolgen verschrikkelyk waren.
Na medegedeeld te hebben, welke vergeefsche poogingen men nog ter bevreediging heeft aangewend; na de eerste beweegingen en het indringen van het Pruissisch Leger in Gelderland beschreven te hebben, verhaalt hy alles wat van 16 Sept. tot 11 October 1787, in Holland, ten opzichte van den Veldtogt, is voorgevallen. Den 17den Sept., 's morgens om 5 uuren, kwam een Pruissisch Corps in de grootste stilte voor Gorcum. Ten 6 uuren werdt een Kapitein, met een Trompetter, en een Brief in de Hollandsche taal, naar de Stad gezonden, om dezelve op te eischen. Het Guarnisoen geen het minste denkbeeld van de gebruiken en rechten des Oorlogs hebbende, schoot op deeze beide: en schoon de Kapitein met zyn neusdoek een teken deedt, en op de trompet deedt blaazen, vervolgde men toch met schieten; zo dat deeze afgezondenen onverrichter zaake te rug moesten keeren, waarop, om zeven uuren, het Pruissisch Kanon begon. Op het vierde schot, stak een gloeiende Kogel een Moolen in brand; deeze brand verspreidde zich tot een Olic-Magazyn, dat 'er niet verre af was, en de beide gebou- | |
| |
wen werden in de assche gelegd. De bombardeering was zeer hevig; weldra stondt de Stad aan vier hoeken in vlam; men hieldt niet op met alarm te slaan; men deedt het geschut van de Stad speelen, maar de Pruissen waren door den hoogen weg of dyk 'er voor gedekt. Op het vier-en-veertigste schot der Pruissen, zag men een wit Vaandel op den Stads Tooren waaijen; 't vuur van de Wallen hield op; de Plaats-Majoor kwam uit de Barriere van den bedekten weg, de Chamade doende slaan. Het vuur der Pruissen hield op; de Stad gaf zich over, doch het Guarnisoen was naar Dordrecht gevlucht: maakende men alleen agt-en-negentig Krygsgevangen, benevens den Collonel van den capelle. Van deezen laatsten schynt de Schryver geene voordeelige getuigenissen ontvangen te hebben; zeggende hy, bl. 47, van denzelven: “Toen hy
(capelle) buiten het glacis kwam om te capituleeren, zeide hy tegen den Collonel van romberg, dat hy, by zyn komst te Gorcum, geöordeeld hadt, dat de plaats het niet lang zou kunnen houden; dat hy aldus geene zwaarigheid maakte om ze over te geeven. De Luitenant-Collonel sternbach, een bekwaam Officier, en yverzuchtig op 't stuk van zyn goeden naam, hadt, vóór van den capelle, te Gorcum gecommandeerd, en zo de Patriotten niet verblind genoeg geweest waren, om hem te verplaatsen, zo zouden de Pruissen een zo fraai spel niet gehad hebben.”
Op verscheidene plaatsen, in dit Werk, vindt men blyken van de strenge Krygstucht, welke de Hertog onder zyne troupen hield; en van de moeite die men hadt, om de Soldaaten, in zulk een ryk land, dat tevens zo verdeeld was, en daar men zo veele Voorgangers en Voorstanders van het plunderen vondt, in toom te houden. “Een vierde van een myl van Meerkerk, hoorde Z.H. een verschrikkelyk geschreeuw, 't welk uit de huizen langs den weg kwam. Hy detacheerde terstond een Officier om hier na te hooren. 't Waren drie Soldaaten van 't Regiment van marwitz, die, uit het Camp gevlucht, bezig waren met plunderen. Zy werden voor den Hertog gebragt, die zich zeer driftig maakte, en ze alle drie deedt arresteeren. Zo dra de Ingezetenen deeze daad van gestrengheid gezien hadden, zo verzamelden zy zich in menigte rondom den Prins, en beklaagden zich bitter over dergelyke buitenspoorigheden. Misschien waren die klagten overdreeven; ondertusschen maakten zy den Her- | |
| |
tog zeer toornig, welke 'er den Generaals verwyten over deedt; betuigende, dat hy niet gedoogen zoude dat men zyne orders in den wind sloeg.” Schoon de Generaal knobelsdorf zich verschoonde, en zeide, dat hy, misnoegd over deeze wanorde, de schuldigsten reeds hadt doen straffen; zo begaf de Hertog zich toch in persoon by het Regiment van marwitz; deedt de Compagniën op trommelslag by elkander komen, om te zien of 'er iemand aan ontbrak. Vervolgens deedt hy alle de Officieren onder het Vaandel komen; berispte hen wel scherp; beval den Commandeur van het Regiment het zelve terstond te verlaaten. De Kapitein van de Compagnie, tot welke de Plunderaars behoorden, werdt in arrest gezet, haare Onder-Officieren aan den lyve gestraft, en zy zelve kregen honderd Stokslagen, in tegenwoordigheid van het gansche Regiment. Met veel moeite werdt vervolgens hun Commandeur hersteld. - De Hertog strafte, zonder oogluiking, de minste
fouten; hy liet menigmaalen in arrest zetten Commandeurs van Bataillons en andere Officieren, ter zaake, dat zy het gedrag hunner Soldaaten niet genoeg bewaakt hadden, of om dat zy zich Levensmiddelen hadden doen geeven, zonder daartoe gewettigd te zyn. Twee Vaandrigs, van eene oude Weduwe 100,000 Guldens (dit is wat veel! mogelyk moet het 10,000 zyn, maar het origineel heeft ook zo veel) hebbende willen leenen, op eene wyze die niet geheel wettig was, deedt de Hertog op 't oogenblik een Krygsraad beleggen, en, volgens zyne uitspraak, zondt hy ze naar Wezel, om aldaar van Berlyn de confirmatie van hunne cassatie af te wagten. Dergelyke voorbeelden klemden; en zo de Provincie van Holland de onheilen van den Oorlog smaakte, moest zy dit zeldzaam den Pruissen wyten.’
De zorg der Pruissen tegens de toebereidselen der Patriotten, op veele plaatsen nutteloos geworden, door het overgaan van Utrecht, door de herstelling van den Stadhouder in 's Hage, en de daardoor werkende omwending in geheel Holland bleef het langste noodig ten opzichte van Amsterdam, de voornaamste Stad der Republiek; en het meest tegen hunne onderneemingen versterkt. De Schryver is, ten opzichte van deeze Stad, daar zy de Pruissen het langst heeft opgehouden, dan ook het omstandigste: beschryvende naauwkeurig haare buitenposten, en met lof melding maakende van derzelver aanleg, hunne bevelhebbers, en derzel ver verdiensten: van welken hy veelen met naame noemt,
| |
| |
als de vins, sternbach, ringler, during, st. cenie, de wilde, de porte, richaut, de geerike, en de luck; Officieren (zegt hy) vol van verdiensten, bravoure, yver naar glorie, en die brandden van lust om zich een naam te maaken door een moedigen wederstand. Niets, van 't geen hunnen yver kon ondersteunen, ontbrak hen; zy hadden, ter bedieninge van hun geschut, goede Fransche Artilleristen, meer Oorlogsbehoeften dan zy konden denken te behoeven; en, behalven de gewapende Burgers, zes Bataillons reguliere troupen, in particuliere soldy der Patriotten, byna geheel uitgeleezen en welgeöefend Volk. Dit was, met opzicht tot den bodem, meer menschen dan zy behoefden om de posten te bezetten, en eenige Corpsen in reserve te hebben. 't Defensiewezen betaalde die troupen mildelyk; Amsterdam voorzag hen in overvloed van vivres; en de vleijendste beloften werden ter ondersteuning van hunnen moed gebezigd.
‘Behalven dat, hadt men niet veel moeds nodig, om dergelyke posten te verdeedigen. Een opslag van 't oog konden Officier en Soldaat overtuigen, dat de Pruissen geslagen zouden worden, zo zy aanvielen. Zonder genoegzaamen grond om zich te schaaren en uit te breiden, op de hooge Wegen; blootgesteld voor 't vuur van 't Hollandsch geschut; beperkt door de gragten en inundatiën, moesten de Pruissen overäl onder leggen. Al waren de Patriotten niet zo talryk geweest, zo konden zy hunne vyanden 't hoofd bieden, indien men handgemeen geworden was, en hun geschut moest hen altoos verzekeren van de Zegepraal.’
Overtuigd van deeze omstandigheden verzuimden de Pruissen dus ook niets, om alle gevaaren te tarten, ten einde ook Amsterdam tot de geëischte satisfactie te noodzaaken. Veel stonden zy daartoe uit, slaapende meest op 't gras, en op sommige plaatsen, zo als te Alphen en Leymuyden, uit vreeze voor overrompeling, in hunne volle kleeding. Hun stand, by Amstelveen, noemt de Schryver, vyf uuren lang, verschriklyk; en zo men, aan de zyde der Patriotten zorg gedraagen hadt, om eenige gewapende Fregatten op het Haarlemmermeer te leggen, ten einde de tusschenruimte, tusschen Amstelveen en Halfweg te dekken, dan zou de Hertog geen inkomst gezien hebben: 't welk de Pruissen nu, met Schuiten van Aalsmeer naar Sloten vaarende, in de rechter zyde der Amsterdamsche linie, aantroffen.
In de Geschiedenissen zal men weinig belegeringen aan- | |
| |
treffen, in welken de wederzydsche vyanden zo bedekt met hunne Vestingwerken en Schanssen waren, en zo veel van elkanders Werken wisten. Men bragt de Pruissische booden geblind naar Amsterdam: den 28 Sept. gebeurde dit den Majoor hirschfeld; na verloop van een uur kwam hy te rug; maar zyn begeleider hadt voorzeker hem den weg niet moeijelyk willen maaken, door den doek te sterk aan te haalen: want de Majoor tekende, op 't oogenblik, den Hertog een Plan van alle de Vestingen tusschen de Hand van Leyden en Amsterdam, als ook de richting van ieder Kanon. - Maar aan de zyde der Patriotten wist men niet minder de ligging en sterkte der Pruissen. Geduurende den stilstand van Wapenen, wegens de onderhandelingen in 's Hage, vestigde de Generaal kalkreuth een soort van verstandhouding met de Commandanten zyner vyanden; nadien verscheide van zyne Manschappen, gewond op den 1sten October, in hunne handen gevallen waren. Dit gaf eerst aanleiding tot eene vriendelyke Cortespondentie. ‘Eindelyk ging hy zo ver, dat hy zich met de voornaamste van hen onderhield, en ze in zyn Quartier nodigde. De Majoor ringler, Commandant aan de Duivendrechtsche Brug, kwam 'er onder anderen. Deeze Hollandsche Officier verbaasde den Graaf kalkreuth niet weinig, door hem de geheele ligging der Pruissen te beschryven, en de verdeeling van alle hunne posten, met zo veel naauwkeurigheid als de Generaal dit zelve zou hebben kunnen doen. Een duidelyk bewys, (zegt de Schryver D. II. bl. 64.) dat de Orange-Cocarde gediend hadt ten paspoort aan veele Verraaders en Spionnen.’
De Pruissen reeds in 't bezit geraakt zynde van de Posren van Halfwegen, Amstelveen, Kalfjeslaan en Ouderkerk, zagen echter nog weinig kans om de Stad te krygen. ‘De Voorposten waren zo voordeelig geplaatst, dat het nu voortaan onmogelyk scheen, dat zy verder zouden indringen. De voorige aanvallen op de groote wegen toonden, dat men die van vooren niet konde aangrypen, en de ondervinding hadt meer voorzorg doen neemen om zich van agteren te dekken.’ - Het vervolg van dit Werk toont ook, dat de Hertog daaröm liever zagte middelen, zo wel ora de Stad als om de troupen te spaaren, wilde aanwenden: waarvan het vertrek der geregelde Hollandsche troupen, uit hunne Verschanssingen, in naam der Staaten van Holland geördonneerd, doch wezenlyk door de Pruissen bewerkt, het gevolg was.
| |
| |
Waarop het inruimen der Leydsche Poort, aan de Pruissen; het goedkeuren der genomene besluiten van Hun Ed. Gr. Mog., door de Regeering van Amsterdam, en het veranderen van de laatste, gevolgd is. Zaaken ook van elders bekend, doch tevens omstandig in dit Werk gevonden wordende. - Het getal der gesneuvelde Pruissen, in de onderscheiden gevegten, bepaalt de Schryver op 71 Man.
Het belangryke, overäl in dit Boek doorstraalende, zal altoos ruim opweegen, tegen die kleine bedenkingen welke men 'er op kan maaken. Wy hebben 'er eenige gemaakt, die men een buitenlander ligt kan vergeeven. Dus zegt de Schryver, dat Amsterdam, geduurende de Wapenstilstand, eene dryvende Battery op den Amstel liet leggen. Doch deeze Battery lag reeds, vóór de komst der Pruissen, in gemelde Rivier. Op een andere plaats, D. II. bl. 43, wordt een Dorp door de Pruissische Jaagers bezet, dat megelyk niets dan eenige huizen geweest zyn; zynde tusschen de Noorddammer Brug en de Hand van Leyden ons geen Dorp bekend. Eindelyk zou, volgens D. II. bl. 17, Amsterdam meest uit een geest van Koophandel in onderhandeling getreeden zyn, ten einde Rotterdam derzelver Koophandel niet naar zich zoude trekken. De Schryver heeft zeker niet gevoeld, hoe hy de vreeze by de Amsterdammers voor de Pruissen hier door verzwakte: doch, de meeste plaatsen in dit Werk toonen ook, dat men zich verzekerd hield, dat Amsterdam het zou kunnen houden, zo als ten tyde van willem II, in 1650. Eindelyk, spreekt hy van zekeren Pruissischen Luitenant-Collonel, die een groote kunde in de Scheepvaart naar de Oost-Indiën verworven hadt, en daaröm, wegens den togt over het Haarlemmermeer, door den Hertog geraadpleegd werdt: by welke gelegenheid, door den Vertaaler, zeer wel wordt aangemerkt: dat, tot het bevaaren van 't Haarlemmermeer, een Beurtschipper geschikter voorwerp is, dan de eerste Zeeman van de Waereld.
De Kaarten en Plans, ter opheldering van dit Werk, in hetzelve gevoegd, vertoonen. 1) Alle de Marschen en Campementen der Pruissen. 2) Campen te Nymegen en Arnhem 13 Sept. te Barneveld 15, en te Amersfoort 16 Sept. 3) Campen van Doodenwaart, Thuyl en Heusden 14 en 15 Sept. 4) Dito van Ryswyk, Asperen, Meerkerk, en Tienhoven, 16-18 Sept. 5) Dito van Hilversum en Kuilenburg, 18 en 17 Sept. en de Overtogt van Nieuwpoort naar Schoonhoven, 20 Sept. 6) Plan van Utrecht. 7) Van den aanval op Gorkum. 8) Van Vianen. 9)
| |
| |
Van de Hinderdamsche Schans, Nieuwersluis, Uitermeersche Schans, en Goe-jan Verwellen Sluis. 10) Plannen van Muiden, Naarden en Weesp, en den omtrek van Halfweg Haarlem en Amsterdam. 11) Amsterdam met alle haare Voorposten, of Verschanssingen. 12) Plan van den Overtoom tot de Noord-Dammerbrug. 13) Van Amstelveen en het Hoofdquartier des Hertogs. 14) Van Weesp tot Ouderkerk, en Diemen. En 15) Plannen der Diemerbrug, Ouderkerk, der Duivendrechtsche Brug, en der Sluis van Overdiemen. De Bylage der Stukken tot deeze Geschiedenis van den Veldtogt der Pruissen in Holland, bestaat in A. Eene Declaratie van den Hertog van Brunswyk, aan de Ingezetenen van Holland. B. Eene Waarschouwing tegen de Inundatie. C. Een nader Declaratoir van den Prins van Oranje. D. Eene Publicatie der Staaten van Holland en Westvriesland, van 18 Sept. 1787. E. Een Zendbrief van gemelde Heeren Staaten. F. De Conditiën van Capitulatie van de Nieuwersluis, om aan den Generaal Majoor, Graaf van kalkreuth, voor te slaan. G. De Artikelen der Capitulatie van Dordrecht, tot inlaating van Pruissisch Guarnisoen. H. Een Brief der Regeering van Rotterdam. I. Voorwaarden des Guarnisoens van Weesp. K. Van den Baron
de matha, wegens Muiden.
Wy eindigen ons verslag van dit Boek, met den wensch: dat deeze Geschiedenis van den Veldtogt der Pruissen ons en geheel Europa, voor het vervolg, zal leeren: onze Natie, dat, met de beste middelen van tegenweêr voorzien, doch door tweedragt verdeeld zynde, voor geene Mogenheid bestaan kan: de overige, dat Nederland, deszelfs Ingezetenen eendragtig werkende, niet zo makkelyk overwonnen kan worden, dan men, buiten het getuigenis der Pruissen, mogelyk zoude denken. |
|