Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLofreden op Simon Episcopius, uitgesproken door Jan Konynenburg, in de Remonstrantsche Kerk, te Amsteldam, by de aenvaerding van het Hoogleeraerambt in de Godgeleerdheid en Kerklyke Geschiedenis, aen het Kweekschool der Remonstranten, den XXIII van Slagtmaend MDCCXC. Uit het Latyn vertaeld, en met eenige Aentekeningen vermeerderd. Te Amsteldam by M. Schalekamp, 1791. Behalven het Voorberigt, 101 bladz., in gr. 8vo.Wy hebben van de Latynsche Lofreden van den Heer K. reeds eene aanpryzende beöordeeling gegevenGa naar voetnoot(*); wy moeten derhalven thands alleen spreken van de Nederduitsche Vertaling, en van de Aantekeningen, waarmede dezelve vermeerderd is. En van de Vertaling zullen wy ook niet veel ter aanpryzinge behoeven te zeggen, wanneer wy maar dit alleenlyk melden, dat zy vervaardigd is door den Heere p. weiland, Leeraar der Remonstranten te Rotterdam, wiens wel-versneden pen ook de Redevoering van den Heer van hemert in een sierlyk Nederduitsch gewaad gekleed hadt. De Aantekeningen bevatten, voor een gedeelte, verscheidene merkwaardige byzonderheden, betreffende het leven van episcopius, en zommige van zyne begunstigers en vyanden, onder welke laatsten sibrandus lubberti, van wien hier, op bl. 28 en vervolgens, eene zeer schandelyke Anecdote | |
[pagina 92]
| |
medegedeeld wordt, vooral verdient genoemd te worden: en voor een gedeelte zyn dezelven ingerigt, om een juist denkbeeld te geven van den waaren aart der Godsdienstige Verdraagzaamheid, die onder de Remonstranten geoefend wordt, en die het characteristieke van hunne Broederschap uitmaakt, ten einde het vooroordeel weg te nemen, als of de Remonstranten ook, gelyk verscheidene andere Christelyke gezindheden, hunne Symbolische Boeken hadden, en als of hunne Leeraren gebonden waren aan de Leerstukken, vervat in de Belydenis, of Verklaring van het gevoelen der Leeraren, die, in de Vereenigde Nederlanden, Remonstranten worden genaamd, welke in het jaar 1621, voornaamlyk door episcopius, is opgesteld. Het geen de Heer K., ter bestrydinge van dit gevoelen, en ter verdediginge der vryheid, welke in dit Godsdienstig Genootschap genoten wordt, in verscheidene van deze Aantekeningen aanvoert, is van het allergrootste gewigt; en wy zouden het gaarne aan onze Lezers mededeelen, maar het is te uitvoerig, en niet wel voor een uittrekzel vatbaar. Liever willen wy dus hier tot eene proeve mededeelen eene andere, insgelyks voor veelen zeer merkwaardige, errinnering, die op bl. 31 gegeven wordt. De Hoogl. hadt aldaar in den Tekst van de zogenaamde Nederlandsche Geloofsbelydenis gesproken, onder de benaming van de Geloofsbelydenis, reeds in de vorige eeuw, door guido de bres opgesteld; en hy geeft op deze woorden de volgende Aantekening: ‘Wy noemden alhier, met name, den eersten opsteller der bewuste Geloofsbelydenis, om daermede aen te duiden, hoe weinig gezags, met regt, immer toegekend heeft kunnen worden aen een Stuk, welk zynen oorsprong aen slechts weinige Mannen, in een ander Gewest, verschuldigd zy, die 'er zelven zeer verr' af zyn geweest, om daermede eenig het minste geweld op de conscientien hunner mede-christenen te oefenen. Men zie deswege den brief van adrianus saravia, voormaels Hoogleeraer aen 's Lands Hoogeschool te Leiden, naderhand te Cambridge, aen j. uitenbogaerd, waerin hy, onder anderen, zich dus verklaert: “Ik zie dat men, in de Leidsche geschillen, deze Geloofsbelydenis en den Katechismus aenhaelt en aendringt, als of het Gods woord zelf ware. Die onbeschaemden verachten stoutlyk de Augsburgsche Belydenis, terwyl anderen, die gematigder zyn, be- | |
[pagina 93]
| |
weeren, dat in dezelve het een en ander is, welk zy gaern wenschten veranderd te zien. In hunne Geloofsbelydenis, echter, als ware die een regel des geloofs, gedoogen zy geene de minste verandering. Ik, voor my, bekenne één harer eerste opstellers te zyn, met herman modetGa naar voetnoot(*): of 'er tegenwoordig (in den Jare 1612) nog meer in leven zyn, weet ik niet. Zy werd, allereerst, in het Fransch opgesteld door den Dienstknegt van en Martelaer voor Christus, guido de bres,” (gereformeerd Predikant te Valenciennes, en aldaer, ter zake zyner aenkleevinge aen de gereformeerde Leer, in den Jare 1567, ter dood gebragt).’ ‘Dan, eer zy in het licht verscheen, deelde hy dezelve mede aen eenige Dienaren des Goddelyken Woords, welken hy konde bekomen, met verzoek, om te verbeteren, te vermeerderen, en weg te laten, het geen hun mishaegde, zo dat men zulks niet voor ééns mans werk houden moest. Niemand, intusschen, van hun, die 'er de hand in gehad hebben, heeft 'er ooit aen gedacht, om dezelve, als eenen regel des geloofs, uit te geeven; maer alleen, daermede, zyn eigen geloof, uit de Canonieke Schriften, willen bewyzen.’ ‘Zie in de meergenoemde Brieven (Praestantt. & Erudd. Virr. Epp) Ep. 181, p. 294 en 295, en de regtvaerdiging diens briefs, in de Verhandeling van eenige voorname zaken, tot de Kerklyke Geschiedenis van ons Vaderland behoorende, door orthodoxus philalethes, Amst. 1768, bl. 95 en 96. Een uitvoeriger bericht wegens deze Geloofsbelydenis geeft g. brandt, in zyne Hist. der Reformatie, Iste Deel, bl. 253 en 254, 2de Druk; en regenboog, Hist. der Rem. D. I, bl. 3-10. Wegens het overzien dier Confessie en van den Catechismus, vóór de Dordrechtsche Synode, zie de zo evengenoemde Verhandeling doorgaends.’ |
|