| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Verhandeling over de schadelykheid van het veragten van goeden raad, en 't versmaden van welmeenende vermaningen, uit leerzame voorbeelden aangewezen.
De Mensch, door zynen grooten Schepper gevormd, als een Schepzel, bestemd om op eene redelyke wyze te werken, is, ten dien einde, beschonken met Verstand, om het een uit het ander af te leiden, en gevolgen uit zaamgevoegde denkbeelden te trekken; met een oordeel, om juist te onderscheiden; en met een wil, om niet alleen te kunnen, maar ook dadelyk te willen, werken; en dierhalven met een vermogen, om zich op eene zekere wyze al of niet te bepalen. By dit alles heeft de groote Maker daarënboven ons, een ieder onzer, van zyne redelyke Wezens, beschonken met eene vryheid, om onze daden zodanig in te rigten, dat we vry onze neigingen volgen; om deze te bedryven, en genen na te laten; in zo ver, dat wy altoos kunnen, en mogen, gerekend worden als de eigen werkmeesters van onze bedryven; die gevolglyk aansprakelyk zyn, voor de daden welke wy verrigten, verrigten als onze eigen daden; van welke wy zelve de oorzaken zyn; blyvende wy, hoe afhankelyk wy ook waarlyk van onzen Schepper moeten gerekend worden, nochtans eeniglyk verantwoordelyk voor alle onze bedryven. Wy staan dus schuldig voor Hem, die ons gemaakt heeft, wanneer wy niet werken, overeenkomstig onze bestemming; en zyn integendeel onschuldig, als wy handelen naar de regelen onzer verpligting, ons voorgeschreven van Hem, dien wy erkennen als onzen oppersten Wetgever; ons voorgeschreven in die Wet, welke aller harten is ingedrukt; dan klaarder ontdekt in dien geopenbaarden Regel, welke de eenige rigtsnoer zyn moet van alle onze zedelyke bedryven.
De groote, de onvermydelyke pligt dierhalven, van alle Menschen, is, nooit eenig misbruik, maar, integendeel, bestendig een goed gebruik te maken van die aan ons ge- | |
| |
schonkene vryheid; van dat voorregt, dat we boven alle de ondermaansche Schepzelen, in wier midden wy ons geplaatst vinden, genieten. Het is eens ieders onvermydelyke pligt, dat vermogen, om vry te kunnen werken, wel aan te leggen, en nimmer van dit onwaardeerbaar groot geschenk, van die uitmuntende hoedanigheid, een kwaad, een verkeerd gebruik, te maken: maar die altoos zo aan te leggen, dat men daardoor regt beantwoorde aan de wyze doeleinden en oogmerken, waartoe zy ons geschonken zyn. - Hiervandaan rigt de wyze man ook altoos zyne daden zodanig, dat ze, zo veel mogelyk, aan deze bedoelingen, aan deze hoogstwyze inzigten, beantwoorden. Terwyl de dwaas, onoplettend op zichzelven, onopmerkzaam omtrent alle zyne gedragingen, niet naspeurende de bestemming, waartoe hy geschikt is, slordig op zyn gedrag, zyne geheele bestemming en de doeleinden van zynen grooten Maker uit het oog verliest; terwyl hy die schoone gaven, deze dierbare geschenken, de vermogens namentlyk om te kunnen werken, en vryheid om te mogen werken, beiden schandelyk misbruikt, zo tot ontëering van zynen grooten Maker, als tot verlaging van zichzelven.
Uit hoofde dezer verpligting, om als vrywerkende Wezens overeenkomstig onze bestemming te handelen, zyn wy dierhalven gehouden, onze daden in diervoege aan te leggen, dat zy strekken tot eer van onzen Maker, tot behoud van ons zelven, en tot nut van onzen Evenmensch. Aan deeze drie hoosdbedoelden moet ieder altoos in alle zyne bedryven poogen te beantwoorden; dewyl dit de voorname pligt is, die van een redelyk Wezen, in alle zyne, zo wel zedelyke, als natuurlyke, bedryven gevorderd word. - Tot zulk een oogmerk strekken ook alle vermaningen, alle bevelen en opwekkingen, welke den Mensch onophoudelyk ten zynen eigen nutte gedaan worden. Tot dat zelfde einde en oogmerk schenkt God ons zyne Wetten, zyne bevelen; zo wel die Wetteh, welke in de natuur gegrond zyn, als de zulke, welke door eene byzondere openbaring geschonken zyn, en die wy de Openbaring, of by uitnemendheid, des Heeren Woord, noemen. Tot geen ander oogmerk worden wy ook door 's Heeren Dienaren ten kragtigsten opgewekt en aangespoord; terwyl het daarënboven de onvermydelyke pligt is van ons allen, gestadig den een den anderen tot zulk eene betamelyke werkzaamheid te vermanen en aan te zetten, naardien het elks pligt is, zo wel zyne vermogens aan te leggen om altoos redelyk werkzaam te zyn,
| |
| |
als anderen daartoe te vermanen, en aan te sporen; ten einde zich voor alle dingen te benaarstigen om bestendig een goed gebruik te maken van zyne vryheid, tot het inrigten zyner zedelyke daden.
Dan, laat ons den Mensch in die betrekking beschouwen, zo als hy niet slegts staat met zyne Natuurgenooten; maar zo als hy veelal geneigd is, zo wel in deze betrekking, als in die tot zichzelven bestendig geneigd is, zo voor zichzelven als met opzigt tot zyne Evenmensch, zyne vryheid te misbruiken; het nuttige te verwaarloozen; het heilzaamste te veronagtzamen; en de getrouwste vermaningen in den wind te slaan; met hunne eigen bedorven lusten en verkeerde neigingen op te volgen. Terwyl hy, door 't misbruiken zyner vryheid, dezelve verliest, en, van een vry Schepzel, een slaaf, een dienstknegt der Zonde, der kwade, der verdorven, neigingen word.
En waarlyk, wanneer we den Mensch regt gadeslaan, is, over 't algemeen, zekerlyk dusdanig het bestaan der meeste Stervelingen. - Ga tot u zelven in, ô Mensch! en overweeg, of ge niet veelal geneigd zyt tot zulk een verkeerd bestaan; en of uw gemoed niet klopt, als ge u zelven eens in ernst rekenschap asvordert van uwe zedelyke bedryven, en opmerkt, hoe vaak gy de heilzaamste raadgevingen, de getrouwste vermaningen, veronagtzaamt? Zal uw geweten u niet beschuldigen, als gy in ernst tot u zelven inkeert, en vraagt: ‘Heb ik ook altoos verstandig, of den meesten tyd als een dwaas gehandeld, het beste, het heilzaamste, bestendig versmadende?’ Hebt gy niet veeltyds het ergste verkozen, het beste versmaad; en dat wel tegen de getrouwste vermaningen, de welmeenendste raadgevingen, aan? Onderzoek u zelven, ô Mensch! met al die getrouwheid welken het gewigt der zake vordert; en ik hou me verzekerd, dat uw geweten u in 't aangezigt zal toespreken: ‘Gy hebt dwaaslyk gehandeld, ik moet u veroordeelen.’ - Onderzoek dan verder u zelven, en gy zult bevinden, dat gy, van een vry Wezen, waarlyk een slaaf zyt geworden, een slaaf van uwe bedorven neigingen: want hy, die niet luistert naar de stemme des wyzen vermaners; die niet luistert naar de stemme der opmerking; die zal met de daad bevinden, dat hy weldra, gekluisterd in de boeijen der slaafsche dienstbaarheid, zyne geheele vryheid verliest.
Dusdanig is veelal het bestaan van den verdwaasden
| |
| |
Sterveling, 't was het reeds van den vroegsten ugtenstond, van 's Waerelds aanbegin af, 't zal dus onder ons blyven voortduuren, en niet eindigen dan met den jongsten avondstond; wanneer de schaduwen van den euwigen Nagt dalen, en de tyden in de grondelooze diepte van de Euwigheid weg zinken.
Is zulk een verkeerd bestaan niet allerduidelykst gebleken in onze eerste Stamouders in het Paradys. De heilzaamste raad, de getrouwste vermaningen, de uitdrukkelykste bevelen, de billykste wetten, hadden zy onmiddelyk uit den mond van hunnen Maker ontvangen: dan nauwlyks waren ze ontvangen, of zy wierden door hen baldadig overtreden. Onze Stamvader veragtte den besten raad, die ooit Sterveling ontving van zynen Schepper, van zynen getrouwen Weldoener. Hy handelde regt tegenstrydig de bevelen van zynen God; - versmaadde zynen raad; - en zie daar, hy stortte zich, en zyn nakroost, in eenen afgrond van rampen, in eenen poel van jammeren. Dit toch had ten gevolge, dat hy zyn gansche Nageslagt in hetzelfde ongeval, in dezelfde rampen, sleepte; en, deelgenoten van dezelfde jammeren, wierden zy ook gelyk aan hem, ten opzigte van zyne kwade neigingen, en bedorven begeerlykheden. - Hier toch is de grond gelegd tot alle die verkeerdheden, tot alle die dwaasheden, die bedorven begeerlykheden, waartoe in 't vervolg al 't Menschdom vervallen is. - Verkeerdheden, welke men van toen af zag doorbreken, en meer en meer plaats grypen; het welk een reeks van treurige, van bejammerenswaardige, gevolgen na zich gesleept heeft.
Deze gevolgen ontdekten zich al vroeg. Zo dra het Menschdom maar in getal begon toe te nemen, zag men terstond de treurige gevolgen der ongehoorzaamheid. - De gevloekte wraaklust aan 't zieden, deed het onschuldig broederbloed over het onzalig aardryk stroomen. En toen het Menschlyk geslacht vervolgens sterk vermenigvuldigde, vermenigvuldigden ook de boosheden en wanbedryven niet weinig. - De snoodste wellust, de baldadigste, de dartelste ongebondenheid, nam hand over hand toe. - De Boosheid steeg ten hoogsten top. - Al 't Menschdom had zynen weg bedorven, en het geroep daarvan klonk tot God in den Hemel. - De snoodheid eischte straf; - de God des Hemels kon dezelve niet langer verdragen; want het gedigtzel van 's Menschen harte was ten eenenmaal boos; het geen een berouw in den Schepper ver- | |
| |
wekte, van het zelve gemaakt te hebben; des hy het Menschdom met een vernielend oordeel dreigde. De Wateren zullen het verdelgen; - op zyn gebod zullen de sluizen des Hemels ontslooten worden; en de fonteinen des Afgronds zich openen, om het geheele Menschdom in eenen peilloozen Afgrond te verzwelgen! - Dan, de getergde wraak des Hemels word nog lange vertraagd. - Goedheid en langmoedigheid pleiten nog om een uitstel van de verdiende straf; en de lang beledigde Godheid laat zich verbidden; de getergde wraak word bedwongen; de straf word honderd en twintig jaren uitgesteld; en, geduurende dien tusschentyd, houd Noach, terwyl hy al vast de Arke ter zyner behoudenisse vervaardigt, niet af, van zyne Natuurgenooten, op Gods bevel, te waarschouwen tegen het dreigend gevaar; hen te vermanen, te bidden en te smeeken, om naar zyne stem te luisteren, en aan de bevelen, van Gods wege gedaan, te gehoorzamen. - Dan alles was te vergeefsch; alle vermaningen by hen ydel; - ze wierden in den wind geslagen, veragt en bespot.
Eindelyk beginnen de daden zelve te spreken: de tyd van uitstel is ten einde, de mate hunner ongeregtigheden is vol. - Nu begint het redeloos Vee zelfs te prediken, met de overtuigendste reden te prediken, hen te vermanen, en hun het dreigend nakend gevaar overtuigend voor oogen te stellen. Het Vee, by paren opgaande, bevestigt de welmeenende vermaningen van Noach. Wie, dit schouwtooneel aanschouwende, zal zich nu niet schielyk laten overtuigen en bewegen, om dit voorbeeld te volgen? - Gewis, de Mensch zal luisteren naar de stem van zo veele vermaners. - Men zal de slegtigheden verlaten, en zich wenden tot zynen Maker, tot zynen Heer, tot zynen God en Weldoener. - Maar neen! - De Mensch volhard in zyne boosheid, en Gods ten einde getergde wraak word des te gedugter, naar mate zy langer is uitgesteld. - Nu breken op éénmaal alle de fonteinen des Afgronds los, de sluizen des Hemels ontspringen, en de gansche Aardbodem, met alle deszelfs wooners, word verzwolgen, in den grondeloozen Afgrond der woedende Golven. - Nu schreit men te laat den Hemel aan; nu ziet men te laat, dat men de ernstigste vermaningen verwaarloosd, de nuttigste, de getrouwste, waarschouwingen in den wind geslagen, eigen bedorven neigingen en wellusten opgevolgd, en, door een dartel misbruik van
| |
| |
's Hemels geschenken, zich gestort heeft in een poel van eindelooze jammeren!
En heeft dit het Menschdom in volgende dagen opmerkzamer gemaakt? Neen, ô Neen! Dit tuige, (om andere euveldaden stilzwygend voorby te gaan,) Sodom en Gomorra, daar de boosheid dermate de overhand neemt, dat het geroep van de aldaar gepleegde gruwelen ten Hemel klimme. De langmoedige God word getergd; zyn wraak word, door de boosheden des Volks, zo lang gezard, dat Hy genoodzaakt worde het vuur uit den hoogen Hemel neer te werpen, die Steden met derzelver inwooners door de vlammen te verteeren, en het gansche Land in eenen poel van vuur en sulfer te verzwelgen. - Hier ondervond men weer te laat, dat de heilzaamste vermaningen, en de getrouwste raadgevingen, jammerlyk veragt waren geworden. - Indien men nog het eenige huisgezin, waarin zich brave Menschen onthielden, niet balddadig ware aangevallen; wie weet. ... Maar neen, de boosheid was breidelloos! En wat toch zou 'er van den braven Lot geworden zyn, ten ware de Almagtige niet tusschen beiden ware gekomen, en de woeste menigte met blindheid geslagen hadde. Gebeden, smeekingen, ernstige vermaningen, welmeenende raadgeevingen, toch waren vrugtloos; niets kon by deze ontzinden baten. - Zy blyven in hunne gruwelen volharden: - met vloeken, met ysselyk vloeken en zweeren, tasten zy, in eene stikzwarte donkerheid, om zich heên: - de godlooze menigte verdwaalt al tierende en razende op den weg; - zy blyst in hare gruwelen volharden, en op het pad der verfoeijelykste godloosheden voortgaan, tot op het oogenblik, dat het vuur van 's Hemels lang getergde wraak nederdaalt, de Steden in vlammen zet, die met alle derzelver Inwooners verteert, en het gansche Land geheel omkeert, zo dat 'er van derzelver plaats geen teken overblyve. - Alleenlyk Lot met zyn Huisgezin, die de getrouwe vermaningen gehoor gegeven, en naar den Godlyken raad geluisterd had, ontkomt het ysselyk gevaar: - doch zyne Huisvrouw, welke Gods byzonder bevel niet opvolgt, word, op den uittogt, tot een euwig gedenkteken, in een Zoutpylaar
veranderd - en tot een toonbeeld van Gods gedugte wraak gesteld.
Veragt vry, laatdunkende Menschen, trotsch op uwe ingebeelde vermogens, op uwe nietsbeduidende magtelooze
| |
| |
bekwaamheden, veragt vry, verwaten Adamskinderen, den besten raad, de welmeenendste vermaningen; - veragt vry dat geen, 't welk by de uitkomst blykt het heilzaamste te zyn; - te laat moet gy u gewis - al te laat zult gy u, wegens uwe waanwyze vermetelheid, wegens uwe dwaze roekeloosheid, dit gedrag beklagen. - Al te laat ziet zulks veelal de verblinde Sterveling; hy word het, ten koste van zyn eigen verderf, gewaar, dan eerst, als 'er geen herstellen meer aan is! - Getuigen hiervan de aangehaalde voorbeelden, door eene reeks van vroegere eeuwen, zo wel van byzondere persoonen en gevallen, als van geheele Natiën en Volken: welker waarschouwing nog daarënboven versterkt word, door latere voorbeelden, die de Geschiedschriften aan 't nageslagt overgeleverd, en nog voor de volgende Euwen, als zo veele sprekende bewyzen, nagelaten hebben. - Dan, wy zullen het aanvoeren hiervan besparen voor een tweede gedeelte dezer Verhandeling; het welk wy, zo 'er ons de lust niet toe ontbreekt, en het Gode behage onze gezondheid te sparen, by de eerste gelegenheid meenen te laten volgen.
C. v.d. G. |
|