Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 493]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.De driejaarige reistocht der schepen van koning Salomo, van Ophir na Tarsis, uit de Passaat-winden opgehelderd.(Overgenomen uit Mr. bruce's Travels to discover the Source of the Nile.)
Veelvuldige twyfelingen zyn 'er gereezen over de Haven, Ophir geheeten, vanwaar eene groote menigte Gouds en Zilvers kwam, welke salomo noodig hadt om den Tempel te Jerusalem te bouwen. In welk gedeelte der Wereld dit Ophir lag, stemt men nog niet overeen Vereenigd met deeze Reize na Ophir, was eene Reis na Tarsis; omtrent deeze heeft men dezelfde zwaarigheden. Een en dezelfde Vloot volbragt die Reistochten in 't zelfde tydsbestek. Om tot eenige zekerheid te komen, waar dit Ophir was, zal het noodig weezen, te onderzoeken, wat 'er de H. Schrift van zegt, en zich naauwkeurig te houden aan de beschryvingen, aldaar aan te treffen, zonder eenigzins bot te vieren aan onze verbeelding. Voor eerst dan werd de Handel op Ophir gedreeven, van de Elanitische Golf door den Indischen Occaan. - Ten tweeden, de goederen, van daar gebragt, waren Goud, Zilver en Yvoor; doch bovenal ZilverGa naar voetnoot(*). - Ten derden, de tyd, van het gaan en komen der Vloot, was juist drie jaarenGa naar voetnoot(†), en nooit meer of minder. Indien nu salomo's Vloot uit de Elanitische Golf na den Indischen Oceaan zeilde, moet deeze Reis noodzaaklyk gedaan zyn met Passaat-winden: dewyl 'er geen andere Winden in dien Oceaan heerschen. En 't geen met zekerheid aantoont, dat dit het geval was, is de nette tyd van drie jaaren, welken de Vloot besteedde in het gaan en komen van Ophir na Ezion-gaber. Want | |
[pagina 494]
| |
het is te duidelyk, om eenig bewys te behoeven, dat, was deeze Reis afgelegd met veranderlyke Winden, de bepaalde tyd van drie jaaren daar voor niet hadt kunnen gesteld worden. De Vloot mogt van Ophir wedergekeerd weezen in twee, drie, vier of vyf jaaren; maar, met veranderlyke Winden, was het bepaald wederkeeren, in den tyd van drie jaaren, niet mogelyk, in welk gedeelte der Wereld Ophir ook mogt liggen. Noch Spanje, noch Peru, kon Ophir weezen: een gedeelte van deeze Reizen moest dan afgelegd weezen met veranderlyke winden, en gevolglyk de wederkomst onzeker. Het Eiland Ceilon, in Oost-Indien, kon Ophir niet zyn: de Reis derwaards wordt, 't is waar, met Passaat-winden gedaan: doch wy hebben getoond, dat een jaar het meeste is, 't welk besteed kan worden op eene Reis na de Oost-Indien: daarenboven levert Ceilon noch Goud, noch Zilver, uit, schoon wel Yvoor. St. Domingo heeft noch Goud, noch Zilver, noch Yvoor. Wanneer de Tyriers Spanje ontdekten, vonden zy een overvloed van Zilver, in ruwe klompen; maar deeze bragten zy na Tyrus, door de Middellandsche Zee, en bragten ze vervolgens na de Roode Zee, over land, om 'er de goederen, uit Indie komende, te betaalen. Tarsis wordt ook niet gevonden als een Haven, in een deezer Reizen, weshalven dit gedeelte van de beschryving mist, en nooit vondt men Olyphanten in Spanje. Deeze Mynen van Ophir waren het waarschynlyk, die, in de vroegste tyden, het Oosten van Goud voorzagen: ingevolge hier van moest men voetstappen van groote uitgraavingen ontdekt hebben; nogthans zyn 'er, op geen der evengemelde plaatzen, groote overblyfzels van eenige Mynen daar bewrogt. De oude spooren van Zilver-mynen worden in Spanje niet gevonden; en nimmer waren 'er eenige Goud-mynen. John dos santosGa naar voetnoot(*), een Dominicaaner Monnik, zegt, dat op de kust van Africa, in het Koningryk van Sofala, het Vaste Land tegen over Madagascar, Goud- en Zilvermynen zyn, in beide deeze Metaalen onbeschryflyk ryk; doch meest in Zilver. Zy draagen de zigtbaarste merktekens van, zints de oudste tyden, bewerkt te zyn. Ze waren daadlyk geopend, en werden bewerkt, toen de | |
[pagina 495]
| |
Portugeezen dat gedeelte van het Schierëiland vermeesterden, en werden waarschynlyk opgegeeven naa de ontdekking der Nieuwe Wereld, eer uit staatkundige dan om andere redenen. John dos santos zegt, dat hy landde te Sofala, in den Jaare MDLXXXVI, dat hy de groote Rivier Cuama opzeilde, tot Toté toe, waar zyne Order, altoos begeerig om in de nabuurschap van Goud te zyn, het Convent geplaatst hadt. Van daar toog hy, meer dan twee honderd mylen, landwaards in, en zag de Goud-mynen toen bewerken, in een berg, Afura geheetenGa naar voetnoot(*). Op een grooten afstand van deeze, zyn de Zilver-mynen van Chicona; op beide de plaatzen doen zich zeer merkbaare voetstappen op van oude uitgraavingen; en op beide de plaatzen zyn de Huizen der Koningen gebouwd van slyk en stroo, terwyl 'er groote overblyszels zyn van groote gebouwen van steen en kalk. 'Er is eene algemeene overlevering in dit Land, dat deeze werken behoorden aan de Koningin van Saba, en gebouwd werden ten tyde van den Koophandel op de Roode-zee, en tot denzelven: deeze overlevering is algemeen by alle de Caffers in dat Land. Eupolemus, een Oud Schryver, aangehaald door eusebiusGa naar voetnoot(†), van david spreekende, zegt, dat hy Schepen bouwde te Eloth, eene Stad in Arabie, en van daar Mynwerkers, of, zo als hy ze noemt, Metaal-mannen, zondt na Orphi of Ophir, een Eiland in de Roode-zee. Door de Roode-zee nu verstondt hy den Indischen OceaanGa naar voetnoot(§), en door Orphi waarschynlyk het Eiland Madagascar; of Orphi, (of Ophir) moge de naam geweest hebben van het Vaste Land, in stede van Sofala, dat is, Sophala, waar de Mynen zyn, moge het Vaste Land van Orphi geweest hebben. De Koningen der Eilanden worden menigmaal in deeze Reis vermeld; Socotra, Madagascar, de Commoras, en veele andere kleine Eilanden, daar omstreeks, zyn waarschynlyk, die in de Heilige Schrift de Eilanden | |
[pagina 496]
| |
geheeten worden. Alles komt dan 'er eindelyk op aan om eene plaats te vinden, of Sofala, of eenige andere plaats, daar omstreeks, die Goud, Zilver en Yvoor in eene groote menigte kan uitleveren, en zigtbaare tekens draagt van oude uitgraavingen: en teffens onder zulke bepaalingen van Passaat-winden legt, dat 'er drie jaaren volstrekt noodig zyn om de reis te volbrengen, dat de reis geen meer tyds behoeft, en niet in minder gedaan kan worden, en dit is Ophir. Laat ons nu deeze Mynen van dos santos beproeven aan de wetten van Passaat-winden, die wy reeds nedergesteld hebben in de beschryving van de Reis na Indie. De Vloot of het Schip na Sosala, in Juny, van Eziongaber vertrekkende, zou door den Noorder Passaat-wind na Mocha loopen. Hier verandert de Passaat-wind niet, maar de koers van de Golf, en het geweld der Zuidweste winden, die als dan in den Indischen Oceaan heerschen, doet zich zelf op de Ree van Mocha voelen. Het Schip komt, derhalven, ten anker in de haven van Mocha, en hier wagt het na gemaatigd weer en een goeden wind, welke 't zelve uit de Straat van Babelmandeb voert, door de weinige mylen, waar de wind veranderlyk is. Indien de koers nu na de Oost-Indien liep, dat is, Oost Noord-Oost, of Noord-Oost ten Noorden, zouden zy een sterken Zuidwesten wind aantreffen, die hun na eenig deel van Indie zou voeren, zo ras zy de Kaap Gardefan bereikt hadden, na welke zy bestemd waren. Maar de zaak verschilt zeer veel, als de Vloot na Sosala bestemd is; haar koers is ten naasten by Zuidwest, en zy ontmoet by Kaap Gardefan een sterken Zuidwesten wind, die een volkomen tegenwind oplevert. Verpligt zynde in de Golf weder te keeren, misneemt zy deezen voor een Passaat-wind: dewyl zy Mocha niet kan bereiken, dan met den Zomer Passaat-wind, die dezeve niet verder voert dan tot de Straat van Babelmanacb, en haar dan met een tegenwind laat worstelen, een sterke stroom Noordwaards en een hooggaand water. Het onderneemen van deeze reis met zeilen, in die omstandigheden, was volstrekt onmogelyk; naardemaal de Schepen alleen met een voordewind voeren: indien zy dezelve in 't geheel deeden, moest het met riemen | |
[pagina 497]
| |
geschiedenGa naar voetnoot(*), en groot verlies van manschap moest het gevolg geweest zyn van de onderscheidene proeven. Dit is geen bloote gissing; de Propheet ezechiel beschryft het zelve. Spreekende van de Reistochten der Tyriers, waarschynlyk van deeze eigenste, zegt hy: ‘Uwe Roeijers hebben u gebragt in de groote wateren (den Oceaan), de Oostewind heeft u vernield in 't midden van de ZeeGa naar voetnoot(†).’ In 't kort, de Ooste-, dat is, de Noord-Oostewind was de Passaat-wind, die hun na Sofala moest voeren; nogthans geen zeilen hebbende, en op een laager wal zynde, op een ruwe kust met een hooge zee, was het volstrekt onmogelyk, door riemen zich voor ondergang te beveiligen. Eindelyk, Wysbegeerte en Waarneeming, gepaard met de onvermoeide volharding der Menschen, gevestigd op hunne eigene oogmerken en belangen, namen deeze zwaarigheden weg, en toonden de Zeeheden van de Arabische Golf, dat deeze op zyn tyd wederkeerende Winden, die zy, in den beginne, aanzagen als onoverkomelyke hinderpaalen om op Sofala te handelen, eens te recht begreepen zynde, het middel opleverden om deeze Reis veilig en spoedig te volbrengen. Het handelschip, na Sofala, zeilde, gelyk ik gezegd heb, in den Zomer, uit het diepst van de Arabische Golf, met den Noorder Passaat-wind, die 't zelve na Mocha voerde. Daar misten zy den Passaat-wind, door de verandering in de rigting van de Golf. De Zuidweste winden, welke buiten Kaap Gardefan waaijen in den Indischen Oceaan, drongen zich rondsom de Kaap, zo dat ze gevoeld wierden op den koers na Mocha, en maakten het onveilig daar te zeilen. Maar deeze veranderden welhaast, het Weer werd gemaatigd, en het Schip lag, ik veronderstel in de maand Augustus, veilig ten anker onder Kaap Gardefan, waar de haven was, veele jaaren laater Promontorium Aromatum geheeten. Hier moest het Schip blyven de geheele maand November, dewyl, alle de Zomermaanden, de wind, ten Zuiden van de Kaap, een sterke Zuid-weste wind was, die, gelyk te vooren is aangemerkt, een vlakke tegenwind op de Reis van Sosala opleverde. Maar deeze tyd was niet verlooren: een gedeelte van de goederen, gekogt | |
[pagina 498]
| |
om gereed te zyn tot inlaading, was Yvoor, Wierook en Myrhe: en het Schip vondt zich dan op de voornaamste markt deezer koopwaaren. Ik veronderstel, dat in November het Schip met een Noord-oosten wind wegzeilde, onder welks begunstiging het schielyk de reis kon volbrengen; maar van de kust van Melinda ontmoette 't zelve, in 't begin van December, een ongeregelde Passaat-wind uit het Zuidwesten, in onze dagen eerst opgemerkt door Dr. halley, welke de reis na Sofala afsneed, en het Schip verpligtte na de kleine haven van Mocha te gaan, naby Melinda, doch nog nader by Tarsis, welke wy hier by toeval ontmoeten, en die wy voor eene sterke bevestiging houden, dat wy voor het overige van de Reis het recht hebben. In de Jaarboeken van Abyssinie zien wy, dat amda sion, op die kust, in de Veertiende Eeuw, kryg voerende, op een lyst van de wederspannige Moorsche Leenpligtigen, gewaagt van het Opperhoofd van Tarsis als een derzelven, terzelfder plaatze waar wy hem nu gesteld hebben. Salomo's Schip was dan verpligt, te Tarsis te blyven tot de maand April van het tweede Jaar. In May begon de Noerd-oosten wind te waaijen, en voerde 't zelve waarschynlyk in dezelfde maand na Sofala. Al den tyd te Tarsis doorgebragt, ging niet verlooren: want een gedeelte van de laading moest van die plaats gebragt worden, en waarschynlyk kogt, besprak en liet men dezelve aldaar. Van May in het tweede jaar, tot het einde van die Passaat-wind in October, kon het Schip niet vaaren: de wind was Noord-oost. Maar deeze tyd, wel verre van te leur te loopen, was noodig voor de Handelaars om hunne laading in te krygen, welke wy veronderstellen dat gereed lag. Het Schip zeilde, op de terugreize, in de maand November van het tweede Jaar, met den Zuidwesten Passaat-wind, die 't zelve, in weinige weeken, in de Arabische Golf voerde. Maar van Mocha, naby Melinda en Tarsis, ontmoette het den Noord-oost-Passaat-wind, die het noodzaakte in die haven te gaan, en 'er het einde van dien Passaat-wind af te wagten; wanneer de Zuidwestlyke tot verlossing kwam, in May van het derde Jaar. Met den Passaat-wind van May liep het na Mocha, binnen de Straat, en werd daar opgehouden door den Zomer Passaat-wind van Suez, in de Arabische Golf waai- | |
[pagina 499]
| |
jende. Hier lag het Schip, tot dat die Passaat-wind, die in den Zomer noordlyk van Suez waait, in een Zuid-oostlyken veranderde in October of in November, en het Schip zeer gereed in de Elanitische Golf voerde, in 't midden van December in het derde Jaar. Het hadt, derhalven, geen meer tyd noodig om de reis te volbrengen, en 't was niet mogelyk, dezelve in korter tyd te doen. Met één woord, het verwisselde van Passaat-wind zesmaalen, 't welk zes en dertig maanden, of juist drie jaaren, beloopt, en 'er is, zo verre ik weet, geene andere zamenvoeging der Passaat-winden op den geheelen aardkloot, die dezelsde uitkomst oplevert. De geleerde montesquieu gistte, dat Ophir, met de daad, op de kust van Africa lag, en de gissing van dien grooten Man verdient meer opmerkings, dan de verzekering van veele anderen. Hy is te schrander en te verlicht, om of aan de weezenlykheid der Reize te twyfelen, of Ophir en Tarsis in China te zoeken. Dan, niet kundig in de byzondere richting der Passaat-winden op de kust, waar van eudoxus eerst in 't voorbygaan sprak, en die laater waargenomen en afgeperkt zyn door Dr. halley, stondt hy versteld; aanmerkende dat de geheele afstand, die een Schip, in salomo's tyd, in drie jaaren afzeilde, duizend mylen bedroeg, waar toe naauwlyks meer dan ééne maand noodig was. Hy veronderstelde daarom, dat de rede van vertraaging gezogt moest worden in de onvolmaaktheid der Schepen, en maakt daarop verscheide vernuftig bedagte rekeningen, waar uit hy gevolgen trekt. Hy gist, dat de Schepen, door salomo gebruikt, Junken waren van de Roode-zee, gemaakt van Papyrus, en overtrokken met LederGa naar voetnoot(*). Plinius tekent op, dat een van deeze Junken der Roode-zee twintig dagen besteedde op eene reis, welke een Grieksch of Romeinsch Schip in zeven dagen zou hebben afgelegdGa naar voetnoot(†). Strabo hadt vóór hem 't zelfde gezegdGa naar voetnoot(§). Deeze betreklyke traagheid of snelheid zal de zwaarig- | |
[pagina 500]
| |
heid niet oplossen. Want, indien deeze JunkenGa naar voetnoot(*), de Schepen waren na Ophir gebruikt, op de lange reis na en uit Indie, zo zouden zy veel meer gebruikt weezen op eene korte: nu volbragten zy die binnen een jaar, 't welk alles was wat een Romeinsch of Grieksch Schip kon doen, derhalven was dit het geval niet. De Schepen, door salomo gebezigd, waren Tyrische of Idumeesche Schepen, de beste en snelste zeilders van dien tyd. Wie immer de hooggaande Zee, de geweldige stroomen, en de sterke Zuidweste Winden omstreeks de Straat van Babelmandeb gezien heeft, behoeft geen verder bewys om zich overtuigd te houden, dat geen Schip, gemaakt van Papyrus en Leder, het een uur op deeze wateren zou kunnen houden. De Junken, in de daad, waren ligte en handelbaare boots, gemaakt om de naauwe Golf tusschen de Sabeers en Homeriten of Cushiten, te Azab op de Roode Zee over te steeken, en uit Gelukkig Arabie voorraad over te voeren na de woester Kust van Azab. Ik heb met een wenk te verstaan gegeeven, dat de naamen der plaatzen genoegzaam uitwyzen, het groot verlies van Manschap, 't welk de Handelaars op Sosala overkwam, eer men kennis hadt aan de Passaat-winden, en het invoeren der Zeilen. Ik zal nu overweegen, hoe verre de zaak bevestigd wordt door de naamen der Plaatzen, in de taal des Lands, zo als zy dezelve behouden hebben op den tegenwoordigen dag. Daar zyn drie Mocha's op deeze reis vermeld, gelegen in Landen, zeer ongelyk aan elkander, en op een merklyken afstand van den anderen gelegen. Het eerste is in Woest Arabie, ten naasten by op de Breedte van 30 Graaden, niet verre van het diepste van de Golf van Suez. Het tweede op de Breedte van 13 Graaden, op een kleinen afstand van de Straat van Babelmandeb. Het derde Mocha is op de Breedte van 3 Graaden Zuiderbreedte, naby Tarsis, op de Kust van Melinda. Mocha betekent, in het Ethiopisch, eene Gevangenis; en wordt byzonder gegeeven aan deeze drie plaatzen: dewyl, in ieder derzelven, een Schip gedwongen wordt zich eenige maanden op te houden, tot dat de verandering van den Passaat-wind 't zelve vryheid geeft om | |
[pagina 501]
| |
de reis voort te zetten. Te Mocha, naby het diepste van de Golf van Suez, wordt een Schip, 't welk Zuidwaards op na Babelmandeb den wil heeft, den ganschen Winter opgehouden, tot dat de Zomer Passaat-wind 't zelve in vryheid stelle. Te Mocha, in Gelukkig Arabie, komt het zelfde over aan een Schip, 't geen na Suez moet, in de Zomermaanden: 't moge uit de Straat van Babelmandeb den koers na Mocha neemen, door de toevallige rigting van het opperste des Golfs; maar in de maand Mey noodzaakt de Noordweste wind 't zelve in Mocha binnen te loopen, en daar te blyven tot in November de Zuid-Ooste wind verlossing schenke. Naa dat men Gardefan rondgezeild is, voert de Zomer Passaat-wind, uit het Noord-Oosten, het Schip met volle Zeilen na Sofala, wanneer de geen vasten streek houdende wind het na de Kust van Melinda voert, en in de noodzaaklykheid brengt om de haven van Tarsis te zoeken, waar het zes maanden in de Mocha aldaar blyft. Weshalven de Benaaming met zeer veel nadruks gebruikt wordt ter aanduidinge dier Plaatzen, waar de Schepen, door de verandering der Passaat-winden, onvermydelyk worden opgehouden, en de waarheid van 't geen ik gezegd heb, onderschraagen. De laatste Kaap op de Kust van Abyssinie, eer men de Straat in zeilt, is Kaap Defan, by de Portugeezen bekend onder den naam van Capo Dafui Dit heeft in geene taal eenige betekenis; de Abyssiniers, aan wier zyde dezelve ligt, noemen ze Kaap Defan, 't welk zo veel zegt als de Kaap der Begraafenisse. 't Was daar, dat waarschynlyk de Ooste-wind de lyken der drenkelingen, op de reis verongelukt, op strand dreef. Het punt van dezelfde Kust, dat uitsteekt in dezelfde Golf, voor dat men te Babelmandeb komt, noemden de Romeinen, Promontorium Aromatum, en de Portugeezen naderhand Capo Gardefui. Dan de naam, door de Abyssiniers en de Zeelieden, aan de Golf gegeeven, is Kaap Gardefan, of de Kaap der Begraafenisse. Nog nader aan de Straat, is eene kleine Haven in het Koningryk van Adel Mote, dat is Dood, geheeten, of hy is of zy zyn Dood. Meer Westwaards in het zelfde Koningryk ligt Mount Felix, verkeerdlyk door de Portugeezen zo genaamd. De Latynen noemen denzelven Elephas Mons, de Berg van den Olyphant; en de Inboorelingen Jibbel Feel, 't welk 't zelfde bete- | |
[pagina 502]
| |
kent. De Portugeesen, die niet wisten, dat Jibbel Feel 't zelsde was als Elephas Mons, door den klank misleid, gaven 'er den naam aan van Jibbel Felix, de Gelukkige Berg, een naam, op welken dezelve geen aanspraak altoos heeft. De Straat, door welke men in de Arabische Golf komt, heeten de Portugeesen Babelmandel, 't welk geene betekenis heeft. De naam by de Inboorelingen is Babelmandeb, de Poort der Droefenisse, en naby dezelve plaatst ptolemeusGa naar voetnoot(*) eene Stad, welke hy in 't Grieksch heet Mandaeth, 't welk my voorkomt niets anders dan eene verbastering te weezen van Mandeb. Het Voorgebergte, 't welk de Zuidzyde van de Straat vormt, en de Stad daar op, is Diroe, 't welk betekent de Hades of Hel, by ptolemeusGa naar voetnoot(†), Δηϱη geheeten. Dit is ook eene overzetting van den ouden naam; dewyl Δηρα (of Diroe,) in 't Grieksch geene betekenis heeft. Eene verzameling van Eilanden die men in het Kanaal aantreft, naa Mocha voorbygezeild te weezen, worden Jibbel Zekir, of de Eilanden des Gebeds, genaamd, ter gedagtenisse van de Dooden. Verder op in de Golf, zyn Eilanden, die den naam draagen van Sebaat Gzier, Lof zy Gode, eene benaaming, zo wij veronderstellen, daar aan gegeeven, wegens de wederkeering van deeze gevaarlyke Scheepvaart. De geheele Kust Noordwaards op, tot waar Gardefan zich in den Oceaan uitstrekt, is het grondgebied van Saba, welke, van onheuglyke tyden af, de markt geweest is van Wierook, Myrhe en Balsem. Achter Saba, op den Indischen Oceaan, ligt Regio Cinnamomifera, waar een overvloed groeit van de Cinnamom, door de Italiaansche Drogisten Canella geheeten. Landwaards in by Azab, gelyk ik heb opgemerkt, zyn groote ruïnen, eenige deezer van kleine steenen en kalk sterk aan een verbonden. Daar is, inzonderheid, een Waterleiding, welke, in vroegeren tyde, eene groote menigte waters uit een fontein in het gebergte voerde, 't welk zeer veel moet toegebragt hebben aan de schoonheid, gezondheid en vermaaklykheid, van Saba. Deeze is opgehaald van groote blokken marmer, uit het | |
[pagina 503]
| |
nabuurige gebergte aangevoerd, op elkander gevoegd zonder kalk, maar zamenverbonden met dikke krammen, of pennen van koper. Daar zyn ook veele wellen, geen zes voeten wyd, zamengesteld uit stukken marmer in cirkeldeelen gehouwen, en door dergelyke krammen zamengehegt. - Dit is zeer te bewonderen: naardemaal agatharcidesGa naar voetnoot(*) ons berigt, dat de Alieanen en Cassandrinen in de Zuidelykste deelen van Arabie, (juist tegen over Azab gelegen) het Goud in zulk een overvloed bezaten, dat zy het dubbele gewigt daar van, voor Yzer, en het drievoudige voor Koper, en het tienvoudige voor Zilver, gaven: dat zy, in den grond delvende, stukken Goud vonden zo dik als Olyven-steenen, en eenige veel zwaarder. Het komt my zeldzaam voor, dat, indien het Koper zo veel in Arabie goldt, 't zelve tot de geringste en gemeenste gebruiken kon gebezigd worden. Wat hiervan zyn moge, de Inwoonders van het Vaste Land, en van het Schierëiland van Arabie daar tegen over, stemmen, van welk een belydenis zy ook zyn mogen, daar in overeen, dat dit de Koninglyke Zetel was der Koninginne van Saba, in de Gewyde Geschiedenis beroemd van wegen haare reis na Jerusalem; dat deeze werken haar toebehoorden, en gebouwd waren op de plaats haars verblyfs; dat al het Goud, Zilver, en Reukwerken uit haar Koningryk Sofala kwamen, 't welk Ophir was, en van daar zich uitstrekte tot Azab, aan de Oevers van de Roode-Zee, langs de Kust van den Indischen Oceaan. |
|