| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
De Godsdienst, de rykste bron van genoegen voor den mensch.
Dit is het eeuwige leeven, dat zy U kennen, den eenigen waaragtigen God, - en Jezus Christus dien gy gezonden hebt.
J.C. -
Is het wel te verwonderen, dat veele Stervelingen deeze aarde een Rampwoestyn noemen, wanneer zy de lotgevallen der menschen, alleen met een Natuurlyk oog, beschouwen; - dewyl men het uitneemendste van dit leeven met moeite en verdriet doormengd ziet; - daar de grootste Gelukstaat zo ras, door de treffendste rampen, kan verwisseld worden - en alle de genoegens van deeze waereld, altyd, door den akeligen dood, - door eenen voor altoos, voor 't oog, vernietigenden slag geëindigd worden.
Is het wel wonder, dat hy, die het aardsche met een eenzydig oog beschouwt, en nimmer de Balans van goed en kwaad opmaakt, het tweede boven het eerste, als eene eigenschap van al het zienlyke, zal aanmerken. - De dagelyksche ondervinding, die het verkeer met onzen evenmensch hier van oplevert, bevestigt zulks immers ten klaarsten.
De rede hier van zal de opmerkzaame, de Waarheidlievende, Christen ras ontdekken: - - zo hy de leere van den waaren Godsdienst - die rykste bron van troost - het vaste anker der hoope, zo vaak over 't algemeen voorby gezien, geloove, en tot zyn oogwit stelle. - Dewyl, zonder dat gezigtpunt in 't oog te houden, alles rampen, alles ongelukken ademt.
Laat hier de Waereldbeminnaar, - hy die gaerne in dit leeven, het hoogst geluk, het duurzaamst genoegen vonde, door onvergenoegdheid en begeerte aangedreeven, - zelve spreeken:
‘In dit leeven, is de tyd van Vermaak, van Vreugde te vinden, - een verkeer op deeze waereld zonder
| |
| |
genoegen, is akelig - is treurig; - somtyds is dat leeven kort, met den dood eindigt alles; dan is de deur van geluk voor altoos geslooten. - Angstvallige gedagte! - dan ligt dit voor geluk gebooren lichaam in de aarde te rotten, in een eeuwigen doodslaap. - Geen straal van licht beschynt immer het graf; - dan word de mensch aan de vergetelheid, aan de vernietiging, opgeofferd. - Dat men dan, terwyl de gezondheid haare aangenaame geuren verspreid; terwyl de kragten fris en tierig zyn, den tyd waarneemen, en alles opzoeke wat daar toe dienstig kan weezen. - Dan, helaas! hoe schaars word het aardsch genoegen gevonden; - en zo men het al vind, hoe ras kan dat in rampen veranderen, en hoe veele onheilen staan gereed, om iedere vordering tot vreugde tegen te gaan, of geheel te vernietigen. - Men spoore de wegen van geluk naa, en hoe veele ontmoetingen van rampen zal men op elken afstand gewaar worden.
De Rykdom, dat groote middel ter verkryging zyner begeerte, valt zo weinigen ten deel; - en die geene, die al goederen bezitten, maaken 'er soms door de vuige gierigheid geen gebruik van; - verkwisten het aan nodelooze uitgaaven; of geeven het lafhartig, door de dweepzugt aangedreeven, aan de Armen weg, - die men liever voor zig zelven moest laaten zorgen; - en door hoe veele toevallen kan men zyne goederen verliezen: - de zekerste sluiting is voor geene dievery veilig, - het water - het vuur, kan alles bederven en verteeren; - en dan is akelige en veragtelyke armoede 's menschen deel; - hoe droevig is toch het leeven soms, en hoe rampvol deeze waereld!
Eer en aanzien, waar door men het hoogste toppunt van zelfsvoldoening kan bereiken, verkrygt men ook zelden; en dien, die het gelukt, welke moeite kost het dien niet! - hoe moet men zig draaijen en wringen, naar den wil van Grooten, om daar toe te geraaken; - en hoe voorzigtig moet men zig in zulk een staat van aanzien gedraagen: - één geringe mispas kan het ongenoegen van veele verwekken; - en, door aan den eenen genoegen te geeven, laad men den haat van anderen op zig. - En wat is dan het deel van een groote ziele? - Verachting in plaats van Eer; hoe droevig is het hier omtrent ook op deeze aarde geleegen!
De Wellust, het vermaak van den gaerne welleeven- | |
| |
den mensch, word ook niet altoos gevonden; - hoe veele misleidingen, verleidingen en bedriegeryen gaan 'er mede gepaard; - en bereikt men hier in zyn hartenwensch - welke benyding en bestryding moet men dan nog niet ondervinden? - hoe kort van duur is het vermaak? hoe ras kan men de middelen, die daar toe medewerken, verliezen? - en dan verkeert alles in rampen: - de begeerten, half voldaan, ontvlammen op nieuw, en 'er is geen middel tot derzelver bevrediging; - zo naar, zo droevig, is het menschelyk leeven! - En, dat nog het ergste van alles is - dan eindelyk komt de dood, die onverbiddelyke vyand van het menschdom, en voert hem naar de gevoelloosheid, naar de vergetelheid, weg.’ - - Op zulke of diergelyke wyzen, redent de dwaaze Waereldbeminnaar - die alleen zyn geluk in schyngoederen zoekt; waar omtrend hy zyn ledig blyvend harte niet naar zynen wensch kan verzadigen.
Men hoore vervolgens de taale van hem, die wel op betere gronden denkt; maar die alles van de ergste zyde beschouwd; - die overal rampen en onheilen vind, en nimmer beseffen van den oorspronk des kwaads had - noch de nuttigheid bedenkt, die 'er te raapen is uit dien staat, waar in alles zig bevind. Dus laat hy zig deswegens hooren.
‘Hoe slegt - hoe verkeerd - hoe verdraaid is alles, wat zig heromme vertoont: - het aardryk zelve is vervloekt, om des menschen wille; - in al het goede dat 'er nog op de waereld is, is kwaad, is met vergift vermengd; - Rykdom, eer, aanzien en vreugde - alles strekt tot verderf van den sterveling; - liegen, bedriegen, valschheid, haat en leugen, zyn de treffendste kenmerken van Gods heerlykste schepselen hier op aarde. - Hoe veele onheilen verschaft het opvolgen der Natuurdriften zelve. - Alles is bedorven; - alles is kwaad en heilloos. - Waarom liet God de waereld zo boos, zo verkeerd worden?’
Dat nu, eens in tegenstelling, de waare Christen - de Godsdienstvriend, zyne Stem verheffe: - hy die alles uit het waare oogpunt zoekt te beschouwen - hy die in alles Gods wyze einden ziet - hy die het aardsche op zyne eigentlyke waarde stelt, en zyne hoope tot de Eeuwigheid uitstrekt; - hy die weet en bevind dat alles oorspronkelyk goed is; maar dat het goed door misbruik alleen kwaad word; - hy die goed en kwaad tegens elkan- | |
| |
deren vergelykt: - en daar door ontdekt, dat veel kwaad hersenschimmig is, en door eigen schuld veroorzaakt word; - hy die de noodzaakelykheid der tegenspoeden kent, - en in alles de Eer en Heerlykheid van de opperste Wysheid ziet doorstraalen. - Zo denkt, zo redent hy:
‘God is goed - almagtig en hoogwys; - in de Eeuwigheid beraamde Hy het Plan voor deeze Waereld; die eene gaaping vult, in de groote schakel zyner Schepping. - Hy bepaalde, vóór 't begin der Eeuwen - alle de gebeurtenissen der Volkeren - alle de Lotgevallen der menschen. - Naar dit Plan geschied alles; - dan is ook alles overeenkomstig zyn besluit: - alles moet dan medewerken om zyn Godlyk einde te bereiken. - Dat in myn oog kwaad schynt - dat ik als onorde beschouwe - is by Hem mogelyk een middel, dat tot Zyn wyzen wil moet medewerken - en dat de schoonste orde verwekken kan. - Ja, schoon 'er kwaad is, en wezentlyke onheilen in de Waereld zyn, die ik verpligt ben te vermyden - dat die my niet door eigen schuld overkomen, - moet ik dat niet in 't haatelykste licht beschouwen, maar het goede 'er tegenover stellen. - En uit de rampen, die my buiten eigen toedoen overkomen, zo veel nut trekken als my mogelyk is - om aan 't einde myner bestemming te beantwoorden. - ‘Ik sla een oog van verwondering op Gods heerlyke werken neder. - Ik aanbid Hem in de Natuur. - Hoe veel goed, hoe veele zegeningen, zie ik rondom my verspreid? - Elk grasje, elk kruidje, duid de goedheid en grootheid van mynen Schepper aan. - Welke aangenaamheden, welke genoegens, leveren my de gewrochten der weldaadige natuur op? - zo ik 'er slegts een behoorlyk gebruik van maake, en my voor allen misbruik wagte. - Vestig ik het oog op den Hemel, die leid my op, om Hem, die de Almagtige is, te verheerlyken, in de beschouwing van zo veele Zonnen en Waerelden, die, door haar weldadig licht, den duisteren nacht veraangenaamen. - Rust myn oog, op 't oppervlak deezer aarde, hoe word het zelve vergast, op zo veele bekoorlyke en afwisselende toneelen der Jaargetyden; - die elk op zynen tyd en wyze de menschenliefde Gods op 't luisterrykste ten toon spreiden? - En welke genoegens voor myn aardsch lichaam word ik niet door de zinnen gewaar, - zo ik van alles een Gode verheerlykend
gebruik maake? - welke vreugde verschaft my de gezelligheid, met myn naasten? - Hoe veel goeds woont 'er nog onder 't
| |
| |
menschdom? - Welk een geluk, dat 'er nog harten zyn, die voor waare liefde en vriendschap vatbaar gevonden worden? - en welk een voorrecht, dat 'er nog zo veele menschenvrienden zyn, die alles aanwenden om volken, om menschen, te verbeteren - die het te doen is om het menschdom van gebreken te zuiveren, en die tegen te gaan? - ‘Dan, zie ik 't kwaad der zonden onder 't menschdom - beschouwe ik deszelfs gevolgen; - dit geeft myn hart wel jammer; maar de Godsdienst des Euangeliums doet my eerbiedig staaren, op den Godlyken Hersteller daar van: - op Hem, die de Godlyke liefde zelve is - die tot dat einde myn broeder werd - om my in de eeuwige Erfenis van God zyn Vader te doen deelen. - Hoe kan ik anders dan de Godheid op 't allermeeste verheerlyken, en danken, dat Hy my op deeze zyne Waereld plaatste, waar alles zodanig geregeld is, ter medewerking tot zyne Godlyke en hoogwyze einden. - Dat Hoogstzalig Weezen, dat my in de Eeuwigheid een deelgenoot van 't hoogste geluk wil maaken, - door zynen Zoon, den beminlyken Jesus, - zo ik Hem, door dien troostryken Godsdienst regt leer kennen en verheerlyken, en daar toe zynen Geest afbidde.
Ja, die Godsdienst is het, die my het hoogst genoegen, de aangenaamste kalmte van den Geest, bezorgt; - die my met myn medemensch bevredigt - en met myn Lot te vreden maakt. - Die my met dankbaare erkentenis vervult - wanneer de hand der Eeuwige weldadigheid my zegent. - Die my met onderwerping troost - wanneer zyne Vader-hand my in tegenheden leid; - want Hy is de Liefde zelve. Hy weet wat tot myn meeste nut is. - Hy zal alles tot myn geluk doen dienen; zo ik my naar zynen wil gedraag.
Die Godsdienst leert my groot belang in het welzyn van myn naasten stellen - en verspreid broederlyke liefde - door deszelfs weldaadig vermogen. - Deeze leert my myn evenmensch, als myn broeder beschouwen, dien ik in alles verplicht ben, naar vermoogen, tot nut te zyn, - uit rampen te redden - en zyn geluk te bevorderen, - in navolging van Hem, die het groote voorbeeld van deugd, en de Godlyke Borge van het tot geluk geschapene menschdom, is. - Die het heerlykste en weldaadigste ontwerp van herstelling daar stelde.
| |
| |
Die Godsdienst leert den mensch van Rykdommen, Eer en aardsche genoegens geen misbruik maaken; maar die zegeningen tot nut van zig zelven en zyn naasten, en tot eer van het Opperweezen, te bezigen en te bestuuren.
Die zelfde Godsdienst leert my de waarde kennen, van nuttige kundigheden; - als daar door opgeleid wordende tot den eersten oorspronk van alles.
En welke troost voor den waaren Godsdienstvriend! - den dood zelven, de scheiding van dit aardsche, merkt hy aan als eene weldaad, als den weg, waardoor hy geleid word tot een heerlyken staat van nimmer eindigend Zalig geluk!’
Welk een onderscheid, tusschen de denkwyze van den geenen, die alleen zyn geluk in 't aardsche zoekt - tusschen hem die alles van de kwaade zyde beschouwt - en den geenen die aan 't einde van zyn aanweezen, op Godsdienstige gronden, zoekt te beantwoorden; - waar van tog het waare geluk in en na dit leeven afhangt. - Die hier omtrend eene verstandige keuze doet, zal zig zekerlyk bevryd zien van die rampspoeden, welken het verzuim noodwendig, in deeze en in de toekomende eeuwen, naar zig moet sleepen.
P. -
Schiedam,
1790. |
|