Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerklaaring der beduidenisse van de twaalf tekenen des Zodiaks, of Dierenriems.(Uit het Engelsch.)
Aurato princeps Aries in vellere fulgens,
Respicit admirans adversum surgere Taurum,
Summisso vultu Geminos et fronte vocantem,
Quos sequitur Cancer: Cancerum Leo: Virgo Leonem.
AEquato tum Libra, die cum tempore noctis
Attrahit ardenti fulgentem Scorpion astro,
In cu us caudam contentum dirigit arcum
Mixtus equo, volucrem missurus jamque sagittam,
Tum venit angusto Capricornius sidere flexus.
Post hunc inflexam diffundit Aquarius urnam,
Piscibus assuetas avide subeuntibus undas
Quos Aries tangit claudentes ultima signa.
Manilius, v. 263.
Wanneer men den loop der Zonne beschryft, wordt deeze vertoond als een Overwinnaar, beroemd door | |
[pagina 154]
| |
zyne verrichtingen, die door de grootste hindernissen, en de dreigendste gevaaren, zich niet liet afschrikken, die elken vyand aantastte en vermeesterde. Doch welke waren de Gedrochten, die hem op den weg ontmoetten? Hoedanig eene betekenis moeten wy hegten aan de harssenschimmige weezens, door welker midden heen de Zon zich eenen weg baande? De Starrekunde alleen kan ons dit berigt geeven. Het voorwerp deezer Weetenschap, die den oorsprong nam onder Volken in den Landbouw onledig, strekte, in de eerste plaats, om den Veld-arbeid te regelen. De vroegste Landbouwers ontdekten welhaast, dat zy een gids behoefden, en zy zogten dien aan het Uitspanzel. Die ontelbaare menigte van Starren, waar mede 't zelve als bezaaid is, deedt zich aan hun oog op als een verwarde hoop; zy bragten die in orde, onderscheidden dezelve, en schikten ze. In den beginne werd het Hemelverwelfzel verdeeld in drie groote deelen; het middelste, den Zodiak geheeten, was begreepen in de vlakte der wandelkringen, die de Zon en Starren beschryven. Deeze Riem werd bepaald door twee groote gewesten, het een ten Zuiden, het ander ten Noorden. Vervolgens bragt men de Starren tot Starrebeelden of Gestarnten, die ieder eene byzondere gedaante, en daar mede overeenkomstigen naam, verkreegen. Op deeze wyze werd het Uitspanzel bevolkt met Menschen, Dieren, en allerlei gedaanten. Deeze Tekens, die tot ons overgebragt zyn, en thans zo ongeschikt schynen, waren egter geene loutere schepzels der verbeelding; zy betekenden den staat der Aarde in de onderscheide Jaarsaisoenen; zy verbonden, als 't ware, de Werkzaamheden des Landbouws met de Verschynzelen des Hemels; deeze dienden voor een Boeren-almanach, en een Sterrekundige teffens. 't Is alleen, door dezelve in dit licht te beschouwen, dat wy derzelver oorsprong kunnen opspeuren; en, zo ras wy het Volk ontdekt hebben, 't geen dezelve uitvondt, zal het ons weinig moeite kosten, een der voornaamste takken van de oude Beeldenspraak te verstaan, en tessens het Tydperk van derzelver invoering te bepaalen. Misschien heeft geen onderwerp gelegenheid tot zo veelerleie gissingen gegeeven. Wy zullen hier den Schryver niet noemen, die begreep, dat de twaalf Tekens van | |
[pagina 155]
| |
den Zodiak, de Twaalf Zoonen van den Aardsvader jacob wilden beduiden; niet stilstaan by olaus rudeeck, die de eerste beginzels van de kennis der Spheer by de Samojeeden en Laplanders waande te vinden. Zy die de uitvinding der Hemeltekenen aan de Grieken toekenden, hebben niet bedagt, dat dit Volk, in zekeren voege, Nieuwelingen in de Geschiedenis der Wereld, ook Nieuwelingen in de Weetenschap, waren; dat, schoon de Natuur 't zelve met eene leevende en schitterende verbeeldingskragt beschonken hadt, het nogthans vastgaat, dat zy weinig uitvonden, en hunne eenigste verdienste bestondt in de ontdekkingen, lang vóór hunnen tyd gedaan, aan volgende Geslachten mede te deelen. Hoewel, derhalven, dit gevoelen, door Mannen van het hoogste aanzien omhelsd, en zelfs door newton aangenomen is, moeten wy het verwerpen. Een Schryver van de vierde Eeuw, wiens overgebleevene Werken nog uitmuntende stoffe verschaffen, was de eerste die dit onderwerp toelichtte. 't Is waar, hy bepaalt zich tot een zeer klein getal van verklaaringen, en dat zyne denkbeelden nog veel ontwikkelens behoeven. Dit Werk tragtte de Heer pluche te volvoeren. Hy volgde het pad door macrobius aangeweezen, en poogde, op dezelfde beginzelen, het grootste gedeelte der Gestarnten te ontvouwenGa naar voetnoot(*). Niet in staat zynde om ze met de Lugtgesleltenisse van Egypte overeen te brengen, besluit hy, dat men den Zodiak uitgevonden heeft in de vlakten van Sennaar, in welke hy de geboorteplaats van alle Menschlyke Kundigheden stelde. Maar zyn Stelzel, hoe waarschynlyk 't zelve, in den eersten opslage, moge voorkomen, vervalt van zelve, als men 't met aandagt onderzoekt, en wy zullen terstond aantoonen, hoe regtstreeks het aanloopt tegen de eenvoudigste kundigheden der Starrekunde. 't Is eene by alle Starrekundigen bekende zaak, dat de | |
[pagina 156]
| |
Nagtëvenings punten veranderenGa naar voetnoot(*). Dewyl nu de vaste Starren onbeweeglyk zyn, zo volgt, dat ze allengskens meer en meer van de punten der Ecl ptica schynen te verwyderen, en de Gestarnten, diensvolgens, geduurig van plaats te veranderen. Dus, by voorbeeld, was het Teken van den Ram (Aries) 't geen drie honderd acht en tachtig jaaren vóór christus, met de Zon, by de Lentenagtëvening in zamenstand was, nu verscheide graaden daar van verwyderd; en de andere Tekens hebben, daar zy dezelfde betreklyke afstanden behouden, noodwendig dezelsde verandering ondergaan. Wat moeten wy nu denken van den Heer pluche en anderen, die eene waarneeming van zo veel aanbelangs over 't hoofd gezien hebben? Om het vervallen tot zo groot eene dwaaling te ontgaan, heeft men willen denken dat de Zodiak een laater vinding is. Maar, indien wy ons met zulk een besluit vergenoegen, zullen wy nooit het Land ontdekken, waar men den Zodiak uitvondt, noch in staat weezen om eene eenigzins waarschynlyke verklaaring te geeven van de zinnebeelden daar in voorkomende; daarenboven blyven 'er onoverkomelyke zwaarigheden over, naa dat men de onderscheide Lugtstreeken heeft nagegaan, om zyn gevoelen te onderschraagen. 't Is voor een Schryver van onzen tyd bewaard gebleeven, om alle die strydigheden te verbannen, om | |
[pagina 157]
| |
de meest strydigste veronderstellingen te vereenigen, en 'er een Stelzel van op te leveren, zo eenvoudig als leerzaam. Onder de Zodiaks Tekens, zyn 'er eenige, die, als 't ware, eene algemeene betrekking hebben tot alle Landen des Aardbodems. Zodanige zyn die den loop en de uitwerkzels van dat Licht, 't welk ons allen beschynt, vertoonen; omtrent deezer betekenis kunnen wy ons bezwaarlyk misgissen. Zo hebben de Kreeft (Cancer) en de Steenbok (Capricornius) die de uiterste grenzen van het pad der Zonne aftekenen, altoos gediend om de Zonnestanden aan te duiden: en macrobius, die de meening van deeze twee zinnebeelden vatte, is alleen bedroogen geweest in de toepassing daar van gemaakt. Op dezelfde wyze, is de Weegschaal (Libra), die den Evennagt verbeeldt, een zeer natuurlyk afbeeldzel van de gelykheid van Dagen en Nagten. Maar de andere Tekens waren byzonder aan zekere Volken. De Ram (Aries), de Stier (Taurus), die gemeenschap hadden met den Landarbeid, en de Maagd (Virgo), die een Koornair in de hand draagt, behelzen Tekens, blykbaar betreklyk tot den Landbouw, die in onderscheidene Landen verschilt. Eindelyk eenige, als de Schutter (Sagittarius), de Visschen (Pisces), en de Waterman (Aquarius), moeten t'huis gebragt worden tot byzondere omstandigheden, welke ook, onder elke Lugtstreek, veranderen. Om, derhalven, den Oorsprong van deeze Tekenen des Dierenriems te ontdekken, was het noodig een Land te vinden, in 't welke de onderscheidene werkzaamheden des Landbouws, en de staat der Aarde nauwkeurig beantwoordden aan de Tekenen dezelve vertoonende; terwyl teffens de staat des Uitspanzels verklaard kon worden, op eene wyze, die geen twysel overliet. Ter verkryging van deeze weezenlyke overeenkomst tusschen de Landbouws en Starrekundige Tekenen, was het alleen noodig eene kleine verandering in den stand van de Spheer te maaken. De Heer dupuis merkt op, dat de Voorjaars Evennagtevening die is, welke, in den beginne, byzonder de aandagt der Menschen moest trekken; dat deeze vertoond wordt door het uitdrukkend zinnebeeld van een Weegschaal, en dat dit langen tyd plaats hadt voor dat het gebruikt wierd, om de gelykheid van Dag en Nagt by de Herfstnagtevening te betekenen. Dan het oog op vroegere | |
[pagina 158]
| |
eeuwen te rugslaande, geeft hy aan dit Teken de plaats, welke oorspronglyk daar aan word toegekend, en van welke de bovengemelde Voortgang des Evennagts alleen 't zelve verwyderd heeft. Hy schryft ook aan den Zodiak eene te ruggaande beweeging toe, zonder nogthans de vastgestelde orde der Tekenen te veranderen; de Steenbok verlaat den Winterzonnestand, het Jaar begint met de Kreeft; en wat de andere Tekens betreft, niets is gemaklyker dan derzelver toepassing te vinden. In Egypte alleen kunnen zy worden uitgelegd. Om dus overtuigd te worden, zal het genoeg weezen dezelve agtereenvolgend na te gaan in de onderscheide standen door ieder bekleed. Het punt van den loop der Zonne heeft men oorspronglyk by den Zomerzonnestand bepaald. Wanneer dezelve tot die hoogte geklommen was, kon ze by niets gepaster vergeleeken worden dan by een Dier, 't welk vermaak schept in 't beklimmen der hoogste bergen en steilste rotzen. De Steenbok werd, derhalven, ten zinnebeeld gekoozen. Het werd verbeeld in vereeniging met een Visch; dewyl op dien tyd de Nyl uit haar bedding begon voor te komen. De overstrooming dier Riviere werd afgeschetst door den Waterman, of een Genie een watervat houdende: om dat Egypte als dan een wyde Zee scheen, waar in Steden en Dorpen, met oneindigen arbeid gebouwd, zich als Eilanden vertoonden. De Visschen vertoonden het werkloos leeven der Inwoonderen, op dien tyd binnen hunne wallen rust genietende. Zo werd, in ieder maand der Overstroominge, een Teken uitgedagt betreklyk tot dat verschynzel. De drie volgende zyn niet min spreekende. Wanneer de wateren weeken, was de Aarde nog te vogtig en te vol modder, om het ploegen te kunnen verdraagen; doch dezelve was schielyk bedekt met gras, en leverde eene uitmuntende weide op. De Kudden liet men 'er loopen, wanneer de Ram verscheen. Het volgend Teken, de Stier, was een zinnebeeld van 't beploegen der velden. Nauwlyks hadden de akkers het zaad ontvangen, of de planten kwamen allerwegen te voorschyn. Deeze nieuwe voortbrengzels vertoonden zich in de oogen der Landlieden als jonge Kinderen, de Tweelingen. De Zon, naa dagelyks steeds weg te wyken, houdt ten laatsten hier mede op, en begint schielyk weder te keeren. Haar loop, gelyk die van een Kreeft, mag eigenlyk, op dien tyd, wederom gaande geheeten worden, en niet, gelyk wy gezegd hebben op den tyd des Zonnestands, wanneer, | |
[pagina 159]
| |
zo als gezien is, haar loop begon. Het Teken van den Steenbok is nog min op de Zon toepasselyk als deeze zich in 't laagste punt van haaren loop bevindt; doch macrobius oordeelde over den stand der Tekenen, volgens dien welke plaats greep in zyne dagen: en 't is niet te bevreemden, dat hy zich heeft laaten misleiden door toespeelingen, die, op 't eerste voorkomen, zeer aanneemelyk scheenen. Eene maand naa den Winter Zonnestand komen de vrugten der aarde tot rypheid, en alles vertoont het beeld van een overvloedigen Oogst. De Leeuw diende om de geele kleur der velden aan te wyzen, os liever den groei in volle kragt. De Oogsttyd, welke in Egypte in Maart invalt, werd aangekondigd door een jonge Maagd, in haare hand een koornschoof houdende. Dit Teken heeft men voor eene der Tekenen gehouden, waarom men den Egyptenaaren de eere van het uitvinden der Zodiakstekenen wilde ontzeggen. De Weegschaal wordt hier op haare rechte plaats aangetroffen, om het schitterendst Tydperk des Jaars aan te duiden, het Jaarsaizoen, 't welk 't belangrykst moest weezen voor ieder Volk. De Pestziekten, die in Egypte heerschen geduurende de maand April, worden gekenschets door den Schorpioen. Eindelyk de Pyl, waar mede de Schutter gewapend is, kundigde de wederkomst aan van de bestendig 's Jaarlyks wederkomende winden; misschien ook dien tyd des Jaars, waar in, de Aarde geene bearbeiding vorderende, de Menschen zich met de Jagt, of Krygsverrigtingen, mogten bezig houden. |
|