Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 133]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Proeve, om aan te toonen hoe vermaak en pyn, zo in een natuurlyken, als in een zedelyken, zin tot ons geluk strekken.
Self-Love and Reason to one End aspire;
Pain their Adversion, Pleasure their Desire:
But greedy That it's Ob ect would devour,
This taste the Honey, and not wound the Flower;
Pleasure, or wrong, or rightly understood,
Our greatest Evil, or our greatest Good.
pope, Essay on Man.
‘Deeze Regels van pofe, door den Dichter elzevier niet ongelukkig in deezer voege overgezet, en gevolgd, De zuivre Reden is standvastig, eens van zinn
En door de Vriendschap vast verknogt aan de Eigenmin,
Dit paar doelt op één uit. Deez' twee Vriendinnen keeren
Zich altijd van de smert! Zij willen en begeeren
Alleen vermaak en vreugd. Zij haaten bei 't verdriet
De greetigheid van 't een, dat niet op aarde ontziet,
Zou 't voorwerp dat het krijgt, verscheuren en verslinden,
Om, ware het mogelijk, eens verzadiging te vinden,
Het ander zoude, indien 't naar wenschen mogt begaan,
Het voorwerp nuttigen, doch zoekt het niet te schaên,
Het wil, gelijk de bie, met honig zich verzadigen;
Doch zonder kruidje of bloempje of blaadje te beschadigen.
't Vermaak, naar dat men 't keert, beschouwt of wel verstaat
Is 't allerhoogste goed, of 't allerhoogste kwaad.
Deeze Regels van pope plaatsten wy onlangs boven eene Froeve, Over Vermaak en Pyn in deeze We- | |
[pagina 134]
| |
reld, en onderzoek van de Onderscheide Stelzels der Wysgeeren, wegens dit onderwerpGa naar voetnoot(*). Wy herhaalen dezelve boven deeze Proeve, uit de pen deszelfden Schryvers gevloeid, en ten vervolge van de voorgaande geschikt.’
* * * * Blykt buiten tegenspraak, uit het Maakzel onzer Gesteltenisse, en den Staat van Beproeving in welken wy hier geplaatst zyn, dat Onaangenaame Gewaarwording of Pyn, niet geheel buiten deeze Wereld kon geslooten blyven. Wy zullen ons hoogst moeten verwonderen, op de beschouwing, hoe de Schepper de werking daar van geregeld, en deeze Onaangename Gewaarwordingen met de tegenovergestelde Aandoeningen van Vermaak verbonden, ja dezelve dienstbaar gemaakt heeft tot het hervoortbrengen van Menschlyk Geluk. De opeenvolging van Pyn en Vermaak, door den Schepper in de Ziel geplaatst, is, in de daad, de zekerste waarborge van ons geluk, zo in de Natuurlyke als in de Zedelyke orde der dingen. Deeze beantwoordt, in het eerste geval, allerkragtdaadigst aan het oogmerk onzer Zelfsbehoudenisse, en schenkt teffens eene aangenaamheid aan de vermaaken en genietingen deezes leevens, welke zy anderszins zouden gemist hebben. Ten blyke van de Goedheid en Wysheid der Voorzienigheid, in beide deeze opzigten, kan het volgende dienen. Het Vermaak, 't geen wy voelen in het voldoen der natuurlyke en op gezette stonden wederkeerende aanprikkelingen van den Honger, is ons met oogmerk geschonken, om ons uit te noodigen tot het neemen van het ons noodzaaklyk voedzel, in zulk een hoeveelheid als ter ondersteuninge dient van onze Natuur; en 't is zeer opmerkelyk, dat deeze soort van Vermaak altoos opklimt in evenredigheid van de noodzaaklykheid, waar in wy ons bevinden om voedzel te neemen, althans in gezonde gestellen; en, in 't algemeen, gelijk de geleerde gassendi aanmerkt, heeft de Voorzienigheid, naar gelange een byzonder oogmerk der Natuure gewigtiger en noodzaaklyker is, eene hoogere maate van Vermaak gehegt aan de middelen tot voldoening. Dan, om den draad onzer redenkaveling te vervolgen, | |
[pagina 135]
| |
indien de dingen zo beschikt geweest waren, dat wy by alle gelegenheden het zelfde Vermaak voelden in het gebruik der Spyzen; zou die aangenaame aandoening, in stede van tot onze in standhouding te dienen, binnen kort ons bestaan zelfs vernietigen, door ons aan te prikkelen tot het neemen eens zo grooten voorraads van voedzel, als de maag bezwaarde, en de spysverteerende vermogens te boven ging. Wat heeft de Werkmeester der Natuure gedaan, om dit kwaad te voorkomen? Onze eigene dagelyksche ondervinding leert het ons; hy heeft eene aandoening van Ongemak en Pyn gehegt aan het gebruik van voedzel, zo ras de voldoening van de aandoening des Vermaaks ophoudt noodzaaklyk of nuttig te weezen. Hier hebben wy dan een voorbeeld van de nuttigheid, en zelfs van de noodzaaklykheid van Pyn (in het tegenwoordige stelzel der dingen) welke den Manicheen zo zeer tegenstondt. Deezen beschouwden Pyn alleen op zichzelven, zonder te letten op de dieperliggende oogmerken des Scheppers, of de gesteltenisse der Menschlyke Natuure, of de orde en regel onder welke dezelve op deeze wereld bestondt; 't geen voor elk, tot denken bekwaam, een doorslaande proeve oplevert van gods Goedheid en Wysheid. Ik moet hier byvoegen, dat een enkel voorbeeld van deezen aart genoeg is, om ons te overtuigen, dat Pyn even noodig kan weezen in duizend andere gevallen, schoon wy niet in staat mogen zyn om onmiddelyk het verband te doorzien, welke Pyn allerwegen heeft met het groot oogmerk onzer Zelfsbehoudenisse. Maar hoe dient Pyn om onze Vermaaken te vergrooten, of een verheevener smaak by te zetten aan onze Genietingen. Een lang en onafgebrooken genot verandert, de Ervaarenis zy myne getuige, in last: om reden dat het te zeer de werktuigen des gevoels afmat, en de dierlyke geesten uitput. Van hier is het, dat Vermaak, niet door Pyn afgewisseld, zo dikwijls de Ziel kwelt, en zatheid baart. Daar is zelfs, mogen wy 't waagen vast te stellen, in de Ziel zelfs, eene zekere zwakheid en bepaaling, die dezelve onbekwaam doet worden, om, langen tijd aaneen, zielsvermaaken en geneugten te smaaken. Wat hier van zij, dit althans gaat zeker, dat een Mensch, wiens Gezondheid nooit afgebrooken geweest is door Ziekte, wiens Geneugten nooit gestremd wierden door te leur- | |
[pagina 136]
| |
stellingen, de weezenlyke waarde van Vermaak of Gezondheid niet kent; dan hoe aangenaam is de wederkeering van Gezondheid na eene kleine Ongesteltenisse! hoe sterk zyn de genotsaandoeningen, na dat ze door tusschen beide komende moeilykheden en te leurstellingen overdwarst of ons ontzegd geweest zyn! Dus geeven, in de daad, de tusschenpoozen van Pyn eene soort van nieuwigheid aan 't Vermaak zelve, en verwekken die aangenaame beweeging der leevensgeesten, welke elke aandoening der Ziele opwekken. Zodanig zyn de Natuurlyke voordeelen, welke de Mensch trekt van de vastgestelde opvolging van Pyn en Vermaak in de Ziel. - Maar het Zedelyk goed, ontstaande uit deeze wyze schikking der Menschelijke aandoeningen, is voor ons van nog grooter aangelegenheid. De Schepper bedoelde zeker de Zel te houden in een gelukkig Evenwigt, en de uitersten van Zelfvertrouwen en Wanhoop voor te komen. Indien deeze regeling geen plaats gegreepen had, dan moest alles Vermaak of Pyn geweest zyn; uitersten even gevaarlyk voor de Deugd en 't Geluk der Menschen in deezen tegenwoordigen staat van onvolmaaktheid en zwakheid. Waren alle onze aandoeningen vergezeld geweest van Vermaak, wy zouden ons blootgesteld gevonden hebben aan het bestendig gevaar en de verzoeking, om al ons Geluk aan onszelven toe te schryven, en misschien ons eene volslaagen Onafhangelykheid van den Schepper toe te eigenen. Wy ontdekken iets dergelyks, zelfs onder de tegenwoordige bedeeling, schoon alzins ongunstig voor dergelyke gevoelens. Welk eene medelydenswaardige zwakheid, welk eene dwaaze roekloosheid, bespeurt men dikwyls by Menschen, die langen tyd onafgebrooken Voorspoed genieten, of schielyk ten hoogen toppunte van Eer en Waardigheid worden opgeheeven? De Zoon van philippus van Macedonien, misschien verre boven zyne vuurigste wenschen geslaagd in den aanval op het Persische Ryk, wilde den naam van God voeren! Wat zou het geweest zyn, indien het ligt duizelend en onbestendig weezen, de Mensch, geene Zwaarigheid te overwinnen, geen Pyn te ondergaan hadt, indien hy dat tegenwigt van Trotsheid en Zelfvertrouwen miste? God heeft, daarom, zorg gedraagen tegen dit onheil, | |
[pagina 137]
| |
door eene bestendige en onvermydelyke afwisseling van Vermaak en Pyn te bestemmen; eene schikking, welke ons noodwendig moet overtuigen, dat deeze belangryke aandoeningen, van welke al ons Geluk of Elende afhangt, ons alleen toekomen van die hand, welke ons het bestaan schonk, in wiens magt het staat dit bestaan te doen volduuren, of naar zyn welgevallen ons van alles te ontzetten. Van den anderen kant, indien alle onze aandoeningen vergezeld gegaan hadden met Pyn, dan zouden wy de hand niet gekend hebben, die ons in 't weezen bragt, wy zouden de benaamingen van Goedheid en Voorzienigheid geloochend hebben. Wat, zeg ik, wy zouden ons in de noodzaaklykheid bevonden hebben (ik beef op de enkele gedagten) om ons Bestaan, en den Veroorzaaker van 't zelve, te vloeken. - Maar in de tegenwoordige beschikking der dingen, waar in zo veele aangenaame gewaarwordingen ons streelen, kunnen wy niet nalaaten het Weezen, 't geen ons tot bestaan riep, lief te hebben en te zegenen; en wy ontdekken in elk aangenaam gevoel een nieuw en veel vermogend drangmiddel om den Schepper te pryzen. In de daad, indien wy ons geene omstandigheden verbeelden van zulk eenen byzonder drukkenden aart, dat ze den Mensch van zyne Redeskragt berooven, moeten wy toestaan, dat hy altoos genoegzaame aangenaame gewaarwordingen van de eene of de andere soort gevoelt, om het gewigt der jammeren, welke hem drukken, op te weegen. - Niemand, geloof ik, wenschte ooit te sterven, enkel om het vermaak te genieten van uit dit leeven te scheiden; en niets dan veronderstelde onmogelykheid om de verloorene Gezondheid benevens de zegeningen doorgaans daar mede gepaard, weder te krygen, zou ons natuurlyker wyze kunnen bevredigen met het denkbeeld onzer aanstaande Ontbindinge. Ik zeg, natuurlyker wyze; want ik spreek hier niet van bovennatuurlyke beweegredenen, voor welke de Liefde tot dit tegenwoordige Leeven met alle de toevoegzelen van Gezondheid, Rykdom, Vryheid, enz. in de schaal der Rede opgewoogen, moet wyken. Maar in onze waardeering van deeze laatstgemelde voordeelen is het zeker, dat het verlies van iemands Gezondheid en Middelen, enz., (en ik zal het waagen 'er in zekeren zin ten minsten by te voegen) het verlies zelfs | |
[pagina 138]
| |
van zyn goeden Naam, alle verliezen zyn, ondergeschikt aan dat des Leevens: dewyl het Leeven althans de mogelykheid in zich behelst, om alle die verliezen weder te krygen, door een voorzigtiger, beraadener, en beter gedrag. Met welk een wederzin komt zelfs de Man, die bepaald heeft de handen aan zichzelven te slaan, tot dit uiterste? Welk een goed gelaad hy ook tragtte aan te neemen, 't is zeker dat de natuur schrikt op het denkbeeld van ombrenging; en dat het enkel denkbeeld van zo wreed een redmiddel, de Ziel in een diepe zwaargeestigheid dompelt, die niet wel ontveinsd kan worden, en waar van men dikwyls de duidelykste spooren ontdekt, als het bloedig einde des Zelfsmoorders daar is. Cato zelve, wiens schynbaar heldhaftig uiteinde zo zeer bewonderd is by de Romeinen, en nog op onze Tooneelen bewonderd wordt, kon te dier gelegenheid niet nalaaten duidelyke blyken te geeven van ongemaklykheid, schoon hy voorkomt als zyn besluit onderschraagende met de wijsheid en de Philosophie van plato, en zelfs scheen te vergasten met de vervroeging der Onsterflykheid. De Liefde tot dit Leeven, welke geen tegenwoordig onheil geheel kan vernietigen, keerde gestaag in zyne gedagten weder, en verdoofde de schynbaare schittering van zyn voorbedagten Uitgang door gevoelens van asschrik. - Dit bleek in verscheide gevallen. Terwyl hy met dit oogmerk bezwangerd ging, gaf hy een zyner dienaaren, wegens eene geringe terging, een geweldigen slag in 't aangezigt. Hy verviel in woede tegen zyne Zoonen, die, door kinderliefde gedreven, het zwaard verborgen hadden; hy stootte den Heelmeester, die zyn wond wilde verbinden, met geweld van zich weg; met één woord, met eene woedende wildheid, verscheurde hy zyne eigene ingewanden, en in dit hachlyk oogenblik toonde hy teffens met hoe veel wederzins hy dit Leeven verliet, en het Character van een wys Man, voorheen met regt hem toegeschreeven, verzaakte. In 't algemeen kan daarom het denkbeeld van Zelsmoord alleen ontstaan uit eene verwilderde Rede, die geen agt kan slaan op de schriklykheid van zulk een Misdryf; of uit een overmaat van Trotsheid, die zich naar de omstandigheden niet wil schikken, maar, in haar woede, alle de tedere gevoelens der Natuure uitdooft. Uit alles wat wy dus verre beredeneerd hebben, blykt | |
[pagina 139]
| |
ten klaarsten, dat 'er, naa alle de onheilen, welke de kwaadaartigheid of de onderdrukking der Menschen ons kunnen berokkenen, of die uit onze eigene zwakheid en verkeerd gedrag voortspruiten, 'er nog zeker aanmerkelyk deel van Troost en Genot in dit leeven overblyft, voortkomende uit het algemeen voordeel van te bestaan, en de beurtelingsche wederkeeringen van Gezondheid en Vryheid, hoe gering ook in schyn; doch bovenal uit die grootste en algemeenste troostbron, der stervelingen Hoop; die, hoe wyd afgelegen haare voorwerpen mogen zyn, altoos een onmiddelyk en sterk werkende vertroosting aan de Ziel schenkt. Te deezer oorzaake hebben veele beroemde Wysgeeren beweerd, dat 'er zigtbaar eene veel grooter maate van Goed dan Kwaad in de wereld is; eene stelling kragtig voorgestaan, en naar veeler oordeel voldongen door Dr. king en sherlock. Maar men moet tevens erkennen, dat 't het Denkbeeld en de Hoop op een toekomenden Staat is, die de schaal ten onzen voordeele doet overslaan, en te wege brengt dat het Goed het Kwaad opweege. Indien wy ontzet konden worden van deeze Hoope, of onze verbeelding zich enkel bepaalde tot de onmiddelyke genietingen deezes leevens, dan, in de daad, zou het deel Kwaads, in deeze wereld bestaande, geoordeeld moeten worden al het goede of 't Geluk, in dezelve, te boven te gaan: doch daar is in dit regtmaatig en kragtigwerkend gevoelen een voorraad van voldoening en vermaak, die, gevoegd by de andere zegeningen, welke wy daadlyk bezitten, aan de geheele som des Goeds, eene zigtbaare meerderheid geeft boven die des Kwaads. Doch, wat hier van ook zyn moge, wat moeten wy denken van zekere hedendaagsche Wysgeeren, die deeze Hoope willen doen voorkomen als een harssenschim, en dezelve afschilderen als een aangenaam bedrog, waar in de Menschen zich gaarne toegeeven om hun Hoogmoed te streelen, en, waar 't mogelyk, te vergeeten, hoe naby hun staat komt aan dien der Beesten? - Dit zyn de gevoelens onder verscheide andere godlooze stellingen van den Schryver van L'homme Machine, doorgaans toegeëigend aan den Marquis d'aroens. - Zy komen ook, wy zeggen 't met smerte, voor in den bekenden Brief van een Vorst in 't Noorden, aan den overleden Veldmarschalk keith. 't Valt | |
[pagina 140]
| |
bezwaarlyk te bepaalen, of zodanige gevoelens meer ons medelyden, of onze verontwaardiging, verdienen. Een ding blyft zeker, dat, terwyl wy aan den eenen kant zo veel weezenlyk Kwaad in de wereld, en de Deugd aan zo veel beproevings blootgesteld zien; en, aan den anderen kant, een denkbeeld hebben van een Opperweezen, oneindig Goed en Regtvaardig, wy niet kunnen nalaaten te besluiten, dat ons tegenwoordig Bestaan een Staat van Voorbereiding en Beproeving is, die gevolgd zal worden van eenen anderen, waar in goedgekeurde Deugd Belooning zal wegdraagen, en de Ondeugd een Straffe lyden, volgens de regelen van eeuwige en onveranderlyke Regtvaardigheid. Konden wy het minst waarschynlyk vermoeden koesteren van valschheid of bedrog in dit gevoelen, dan, in de daad, zou onze toestand waarlyk elendig en veel slegter weezen dan dien der Beesten, nu door ons zo laag geschat. Onze herinnering van het voorledene, ons vooruitzigt op het toekomende (bekwaamheden by de Beesten onbekend) met duizende andere aandoeningen, der Menschlykheid byzonder eigen, waren dan een onuitputbaare bron van Elende en Pyn; de gezegende Hoop op een Toekomend Leeven, alleen, kan die jammeren weeren. Deeze zyn de aanmerkingen, welke wy te maaken hadden op de natuur van Pyn, die steeds het struikelblok blyft voor zwakke en twyfelzinnige Verstanden; voor Menschen die zichzelven verwarren in het onuitkomelyk war-gaaren van Bespiegeling, en niets anders zoeken dan alle dingen te verwarren in een eindloos rondloopenden kring van twyfeling en onzekerheid. De Wysheid, nogthans, met welke Pyn en Vermaak vermengd is; en derzelver onderlinge zamenloop in ontelbaare gevallen, om de algemeene zaak van Geluk en Zelfliefde te bevorderen, laat geen de minste schaduw van twyfel over, wegens de Goedheid van god in het tegenwoordig Stelzel der dingen; en kunnen wy uit deeze vastgestelde opëenvolging en beurtwisseling van Pyn en Vermaak in 's Menschen Ziele, geen ander redelyk gevolg trekken, dan dat de Schepper, door dit middel, gewild heeft, aan zyne Redelyke Schepzelen de gelegenheid te geeven, om hun vermogen van Vrye werkzaamheid met eene zekere maate van gemaklykheid en genoegen voor onszelven uit te oefenen. |
|