| |
Vertoog, over den wederaangroei van eenige deelen aan de lichaamen der visschen.
Door den Heer Broussonet.
(Journal de Physique.)
By zekere foort van Dieren ziet men eenige Deelen, vatbaar voor beweeging, wederaangroeijen, naa dat ze vernield waren; maar deeze wedervoortbrengende kragt vertoont zich veel min zigtbaar in bezielde Weezens, wier Organisatie volkomener is dan in de zodanige, wier min zamengestelde Organisatie, ze meer naar Planten doet zweemen.
In een groot aantal Proefneemingen, welke men gedaan heeft, om de mogelykheid te bewyzen van het wederaangroeijen van verscheide deelen van 't zelfde Dier, is buiten twyfel veel, waar aan men met rede mag wantrouwen.
Misschien is het meer dan ééns gebeurd, dat men, in de meening van een zelfde Dier in verscheide deelen van
| |
| |
een te scheiden, niets meer deed, dan het verdeelen van eene wooning aan veelen gemeen, die zich geheel bevonden in elk gedeelte, en hunne byzondere wooning herstelden. Maar veelvuldige waarneemingen laaten geene plaats van twyfel over, wegens de wedervoortbrenging van zekere zin- en werktuigen in Zeedieren, Aardwormen, Slekken, en een groot getal van andere soorten uit die zelfde Geslachten. Die deelen zelfs, welke wy aanmerken als wezenlyk tot het leeven behoorende, onder anderen het Hoofd, groeijen weder aan in die Dieren, naa dat men ze heeft weggenomen. Dit verschynsel komt, in den eersten opslage, verbaazend te vooren: dewyl wy door talryke voorbeelden gewoon zyn, dat deel aan te merken als volstrekt noodzaaklyk tot het leeven der Dieren, schoon de ondervinding ons leere, dat het in hun zo min weezenlyk noodig is, als de zodanige, die eene min volkomene Organisatie hebben. De Schildpad, wier onderscheide deelen in derzelver maakzel min volmaaktheids vertoonen, dat dat der Dieren met warm bloed, leeft dikwyls omtrent twee maanden, naa het afhakken van den Kop.
De deelen, die voorbeelden opleveren van die soort van wedervoortbrenging zyn by de meeste Dieren zagt, van eene gelykaartige zelfstandigheid, en bykans gelyk aan die van het overige des lichaams. Zy komen weder voort omtrent op dezelfde wyze, als de nagels en hoorns aangroeijen in Dieren met warm bloed; 't geen ons als zeer zeldzaam moet doen aanzien, de nieuwe formeering van deelen, bestaande uit harde en zagte zelfstandigheden, en uit veele geledingen.
Deeze wedervoortbrenging, van deelen met leden; heeft men waargenomen in Dieren van twee zeer wyd verschillende rangen. De eene, als de Krabben, hebben het beenagtig gedeelte buitenwaards, dat wil zeggen, dat hunne zagte deelen bedekt zyn met eene harde zelfstandigheid. In de andere in tegendeel, als de Haagedis en de Salmander, hebben het beenagtige gedeelte binnenwaards, en wordt het zelve van buiten door zagte deelen bedekt.
't Is bekend, dat de Krabben, welker deelen aan het Lichaam vast zyn door zeer dunne geledingen, zeer onderhevig zyn aan het verlies van eenige deelen; maar dat zy, naa het verloop van eenige weeken, weder aangroeijen.
| |
| |
De wedervoortbrenging van de Pooten des Salamanders is door twee der beroemdste Waarneemeren onzer Eeuwe, de Heeren bonnet en spallanzani, zeer nauwkeurig gade geslaagen. Wy zyn aan hun eene groote menigte van ontdekkingen verschuldigd over een der keurigste stukken van de Natuurkunde. - Maar de wedervoortbrenging van deelen met geledingen is tot nog niet onderzogt in de Visschen; eene soort van Dieren zeer verschillende van die, welke men reeds heeft waargenomen, en wier bloed nooit meer dan twee of drie graaden warmer is dan het Element, waarin zy leeven.
Aan veele Visschen heb ik gedeelten van hunne onderscheidene Zwemvinnen ontnomen. Ik heb die proeven, op verschillende tyden, herhaald, en altoos ondervonden, dat deeze deelen allengskens zich weder herstelden. Alleen is my voorgekomen, dat dit herstel spoediger toeging in de jongere Visschen, en, in eenige soorten, rasser dan in andere.
Ik nam een gedeelte weg der Zwemvinnen van eenige Goudvisschen, en reeds op den derden dag daaraan ontdekte ik, op de afgesneeden randen, eene soort van witten rand: op den achtsten dag was deeze rand zigtbaar uitgestrekt, en het leedt niet lang, of dezelve werd een vlies, 't welk, in den beginne, slegts ééne linie breedte had. Dit vlies was veel dikker, dan 't geen den grond van de Zwemvinnen uitmaakt; doch, naar gelange 't zelve zich uitstrekte, verdunde het, en werd doorschynend. Naa 't verloop van drie maanden, onderscheidde ik de beginsels van beenagtige straalen, geschikt om het vlies uit te spannen. Zy bleeken eene verlenging te weezen van de beentjes aan het voetstuk. In 't eerst waren zy alleen door eene soort van slym gevormd.
Een Goudvisch sneed ik de rechter Zwemvin van de borst af. In acht maanden tyds was dit deel bykans zo groot geworden, als de slinker Zwemvin, door my geheel onverkort gelaaten. Ik herhaalde dezelfde bewerking aan de Zwemvinnen van den buik: de uitslag was altoos eveneens. 't Is waar, dat, schoon de nieuwe Zwemvinnen zo groot waren als de tegenoverstaande, zy eenigen tyd wit en min doorschynend dan de andere bleeven.
Ik heb schuinsche dwarssneeden, en in allerlei rig- | |
| |
tingen, gedaan op de Staart-zwemvin van verschillende Visschen. De afgesneeden deelen zyn bestendig, naa 't verloop van zekeren tyd, aangegroeid. De Visschen, tot deeze bewerking genomen, verlooren het evenwigt, en hun zwemvermogen verminderde, naar maate ik de Zwemvinnen afnam, en zy konden in hun natuurlyken stand niet komen, voor dat deeze geknotte deelen weder hersteld waren.
Eenige Visschen nam ik alle Zwemvinnen af, dezelve zo digt by 't lyf afsnydende, als my mogelyk was. Deeze Dieren konden zich niet horizontaal in 't water houden. De kop hing na den grond van 't glas; zy waggelden steeds, en deeden veel moeite om in een horizontaalen stand te komen. Hunne Zwemvinnen groeiden zeer langzaam aan.
Dezelfde afsnydingen op veele Visschen herhaald zynde, heb ik bykans altoos dezelfde uitkomst gehad. In een Karper, wien de rand der Zwemvinnen door kleine Visschen derwyze was afgeknaagd, dat ze fnazelagtig hingen, heb ik, naa 't verloop van eenige maanden, die randen weder volkomen vereenigd gezien.
By dit alles heb ik opgemerkt, dat de Zwemvinnen doorgaans min of meer schielyk zich herstelden, naar maate ze min of meer nuttig waren voor den Visch. De Heer spallanzani heeft eene hier mede overeenkomende Waarneeming gedaan op de Aardwormen, by welken hy bestendig bespeurde, dat de Kop veeleer zich herstelde dan het agterlyf; even zo herstelde in de Visschen de Zwemvin van den Staart, de nuttigste van alle Zwemvinnen, dewyl dezelve dient om bykans alle beweegingen te maaken, veel schielyker dan die van de borst of van den buik; en die geschikt zyn om den Visch op dezelfde hoogte te houden, en de zydelingsche beweegingen te bevorderen, waren veeleer geheeld, dan die van den rug, in welke ik nauwlyks, zeven maanden naa ze afgesneeden te hebben, nieuwe straalen kon bespeuren.
Het vlies, 't welk de eerste beginzels der Zwemvinnen vormt, is van onderscheide dikte in verschillende soorten van Visschen. 't Zelve bestaat uit twee deelen, tusschen welke de beentjes of straalen gevormd worden, zomtyds van één hard en steekend stuk, doch meestal van onderscheide beenagtige stukjes naauw aan
| |
| |
elkander vereenigd, door een kraakbeenagtige zelfstandigheid.
Zullen de Zwemvinnen weder aangroeijen, dan moet 'er iets van het beenagtige gedeelte overgelaaten weezen. Was 't zelve geheel vernietigd, geene nieuwe Zwemvinnen zouden de plaats der voorgaande bekleeden. Dit heb ik waargenomen in verscheide Visschen, waar van ik de Rugvinnen, met een gedeelte van den rug, hadt afgesneeden; deeze plaats begroeide alleen met eene doorgaande naade.
Schoon de Visschen zeer bezwaarlyk deeze werktuigen kunnen ontbreeken, weeten zy die ze derven eenigermaate aan te vullen door de nog behoudene. Ik heb vry groote Visschen verscheide jaaren zien leeven, schoon ze de helft huns lichaams derfden, het gedeelte naamlyk van den aars tot den staart.
Men heeft de Vleugels der Vogelen met de Zwemvinnen der Visschen vergeleeken, en de Pennen met de straalen der Vinnen; doch 'er doet zich een gansch groot verschil op tusschen deeze beiden ten opzigte van de wyze dor wedervoortbrenging. 't Is bekend dat de Vleugelpennen, afgesneeden zynde, niet op nieuw uitgroeijen.
By meest alle Visschen zyn de beentjes van de Staartzwemvin zeer sterk en veelvuldig. Wanneer men het getal deezer beenagtige deeltjes vergelykt met die der pooten eens Salamanders, men zal ontdekken dat ze veel meer betekenen. In de daad, 'er doen zich aanmerkelyke verschillendheden op tusschen deeze Werktuigen, bovenal ten aanzien van de wyze waarop deeze onderscheide harde deelen zich met elkander als leden zamenvoegen.
Indien het vlies, 't welk de Zwemvinnen vormt, gescheurd wordt in dezelfde rigting als de beentjes loopen, voegen zich de twee deelen weder zamen, en dit laat eene naade agter, die allengskens vergroeit. Dikwyls treft men Visschen aan, die veele van deeze naaden in de Zwemvinnen hebben, bovenal in die van den rug.
Dit hervoortbrengend vermogen van de Zwemvinnen der Visschen is aan dezelve allernuttigst, dewyl deeze deelen geduurig blootgesteld zyn, om gescheurd of afgeknaagd te worden, 't zy door het wryven en stooten tegen harde lichaamen, 't zy door de tanden der Zeedieren. Derzelver aangroei is my altoos zeer langzaam
| |
| |
voorgekomen; doch 'er is alle reden om te gelooven, dat deeze veel vaardiger toegaat by Visschen in den staat der vryheid.
Myn oogmerk met het mededeelen deezer eenvoudige waarneeming is geweest, om een geval te vermelden, 't welk my toescheen van eenig nut in de Natuurkunde te kunnen weezen; en een nieuw bewys op te leveren van de veelvuldigheid der middelen welke de Natuur bezit, als het 'er op aankomt om Geörganiseerde Lichaamen weder te brengen tot den eersten staat van volkomenheid, welke tweede oorzaaken hun hadden doen verliezen. |
|