Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 621]
| |
Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Mengelwerken in Dichtmaat en Prosa, van Fredrik Vryhere van der Trenck, in 't Neêrduitsch overgebragt, met bygevoegde Aantekeningen, door P.J. Kasteleyn. Tweede DeelGa naar voetnoot(*). Met Plaaten. Te Dordrecht by A. Blussé en Zoon, 1789. In gr. 8vo. 256 bladz.In dit Tweede Deel der Mengelwerken, komen verscheiden uitgewerkte Verhandelingen, van den Vryheer van der trenck, voor, wiens stouten styl onze Landgenooten, uit 's Mans voorgaande Schriften reeds kennen. In de eerste verhandeling onderzoekt hy, waarin de Adel bestaat, en wat de papieren Adel is. In de tweede, beschouwt hy het ware geluk en ongeluk der Menschen. De derde behelst de beletzelen om in Despotieke Regeeringen gelukkig te zyn. De vierde, om zulks in Gemeenebesten te wezen. De vyfde toont de beletzelen aan, om in Monarchyen of Souvereine Ryken gelukkig te zyn Hierop volgen eenige Fabelen en Vertelsels. Daar na Gedachten van een' goeden Staatsburger, of het Spinnen van den Zyworm en de Spin. Eindelyk eene Toewyding aan Vrouw Justitia; wordende dit Deel met een Algemeen Naschrift, van den Vertaaler, gesloten. Een Naschrift, dat, hoe kort! om het hart en de schryfwyze van den Autheur te kennen, verdient gelezen te worden. Uit des Schryvers Levensbeschryving kan men weeten, in welke omstandigheden hy zich, in den Jaare 1786, nog bevondt. Doch, hoedanig hy in die omstandigheden dacht; hoe een Man zo groot van Ziel, en zo laag vernederd door de tegenspoeden, en de drukkende hand van frederik de Tweede; hoe zulk een Man zichzelven beschouwde, is altoos aangenaam om te weeten; en kan uit het volgende opgemaakt worden.
Toewyding.
Aan de Allerdoorluchtigste, Grootmagtigste Vrouw justitia, myne, tot hier toe vergeefs geëerbiedigde en gezogte beschermster; in welke men voormaals, ten tyde der Fabelleere, geloofde. | |
[pagina 622]
| |
Mevrouw!
Aan niemand, dan u alleen, wil ik alle myne Schriften toewyden, en dezelven, ter beöordeeling, aan uwe voeten leggen. Eere genoeg voor my, indien de eenvoudige waarheid, onbedekt, of in eene Satyrische gedaante, voor uwen troon moge verschynen. Eere genoeg tevens voor u, Mevrouw! als alle ware menschenvrienden zich van uwe wezenlyke bescherming mogen verzekerd houden. In het Capitool te Rome zyt gy, wel is waar, zints de tyden van augustus, en nog minder toen de gregoriussen ten voorschyn traden, te vinden geweest. In verscheiden Staaten der Mogols der Sultans, der Chans, der groote Lamas, en zelfs in 't Ryk der Amazonen, heb ik u, sints veele Jaaren, vergeefs gezogt, om u een smeekschrift over te geeven, 't welk zelfs by Cannibalen, Huronen en Hottentotten, zoude gehoor vinden, daar nimmer nog een Corpus Juris, Digesta, noch allerhoogste bevelen, noch Lettres de cachet bekend waren. Juffer Patientia heeft my in alle myne wandelingen trouwhartig begeleid; dewyl echter myn vuurig gestel my dikwyls met haar deedt verschillen, zo heeft Juffer Pallas my, tot dus verre, niet verder dan in den voorhof der betoverde Hoop gebragt, wier verwenschte koppelaarster, Mevrouw Eris, benevens derzelver vier gespelen, Haat, Bygeloof, Ligtgeloovigheid en Overyling, my slcchts als een dansbeer aan den neus hebben rond geleid. - Waar zal ik u nu verder zoeken, doorluchtigste Tooneelprinses? Uw lotgeval is waarlyk wonderbaar. Uwe beeldtenis vindt men overäl, zelfs voor de raadhuizen, in de gehoorkamers der Ministers, en op de Cachetten der Advokaaten, Agenten en Notarissen. Uwe weegschaal is op de plaatdrukken steeds in evenwigt, dewyl de Ducaaten op het papier geen uitslag veroorzaaken. Uw zwaard wordt thans door driemaal honderd duizend Mannen ad exequendum gedraagen; en de doek voor uwe oogen bestaat thans, volgens het geene de geschiedenis daarvan meldt, slechts uit eene soort van Gaze de Paris, waarmede onze schoonen den hals en boezem bedekken, om de nieuwsgierigheid zo veel te meer op te wekken. Wat zyt gy echter inderdaad; dat is in wezenlykheid met lyf en ziel? - Waar zyt gy eigenlyk in zichtbaare gestalte te vinden? Op welke wyze, of langs welke wegen, kan de bedrukte, de om hulp smeekende en braave Man, by u gehoor verkrygen, u waarlyk zien en eerbiedigen?... Juist dit alles zyn de Sybillische Raadsels, welke zelfs titus en trajaan, de Noordsche noch Oostersche salomon, tot op dit uur, wisten te ontknoopen. Zelfs galoppeert don quichot, met zyn' lammen Röhnant vrugteloos, om voor uwen zigtbaaren Troon een Tournoispel voor alle arme Duitsche Ridders te openen; en sanche | |
[pagina 623]
| |
tanche kan zynen domkop niet verbergen, als hy op zynen Troon, in uwe gedaante, Mevrouw! den Alexander en Hansworst, tevens wil speelen. In 't algemeen zyt gy in een' wezenlyken zin met een' regenboog te vergelyken, die 'er slechts schynt te zyn, als men het juiste oogpunt vindt. In een Despotieken staat zyt gy de Slavin van den onbepaalden, willekeurig heerschenden, Sultan; in Theooratische Staaten, de afgodenbeeldtenis van den Opperpriester; in Monarchiën de gondmyn van de gunstelingen, leverançiers en Justitieraaden des Hofs; in Republieken, daar tegen leiden duizend dwaalwegen, den naar u zoekenden, in den eindeloozen aether, of de zogenoemde ledige ruimte. Niettegenstaande ik nu uwe gedaante, met geblinddoekte oogen, zwaard en weegschaalen, overäl met pragt en bygeloof leerde zien; zoo heb ik echter, na proesëndervindelyke waereldkennis, gevonden, dat gy zelf, Mevrouw! slechts onder het getal van die soort van geesten moet behooren, welke men in onze grondig geleerde geloofsschoolen, enkelvoudige dingen, zonder deelen, noemt, en die, na eene naauwkeurige beproeving, eigenlyk alleen een non ens, of een geloofd niets zyn. Want ontbreekt hen het lyf en deszelfs deelen, zo hebben zy immers ook geene werktuigen (organa); geene werkende of gevoelende Zenuwen, noch Vaten; bygevolge geene beweeging, geene zinnen, geene gevoel, en geene denkende vermogens. Om deeze reden kunt gy ook deeze myne toewyding zo min leezen en hooren, als myne zints zeven- en dertig Jaaren aan uwe Gerechtshoven ingeleverde Memoriën. Ben ik in dit ongelukkig geval inderdaad niet nevens alle anderen te beklaagen, welke in staat zyn, om zich duidelyke begrippen van geesten te vormen, doch nooit kans zagen, om dezelve uit de natuurlyke mogelykheid ten voorschyn te brengen! Dewyl ik my nu van uw wezenlyk aanzyn, op geene wyze, a priori noch a posteriori, konde overtuigen, zo zogt en vond ik u, wel is waar, niet in onzen Dampkring, maar wel in my-zelven. Dan, ach! de eigenliefde was zelden in evenwigt, en juist dan ging ik gekromd in haare boeijen, als ik mynen wil ganschelyk vry, en myne uitzigten boven alle vooroordeelen verheven waande. In 't kort, ik ontdekte aan alle zyden van mooglyke wending, dat ik slechts een Mensch ben, en yverig een voorwerp zogt, over het welk ik struikelde, terwyl hetzelve onbekend voor myne voeten lag. Misschien heb ik echter, in de wyze van u te zoeken, gedwaald; of misschien ben ik door de Voorzienigheid bestemd, om u eerst na myn' dood te vinden, als het voor my te laat zal zyn, om de vrugten van mynen arbeid hier te genieten. Hoe gaarne wenschte ik zints lang reeds, dat ik een echte Wysgeer ware om u eindelyk nog, Mevrouw! eer ik sterve, of met koelen bloede, ongevoelig na te fluipen, of u openlyk het masker van de oogen te rukken. | |
[pagina 624]
| |
Ik ben niet dom genoeg, om in natuurlyke waarheden myn verstand onder de gehoorzaamheid van het politiek geloof gevangen te houden. Alle soorten van boeijen, van welke ik my met zo veel moeite en arbeid heb losgemaakt, veröorzaaken my schrik en afschuw. Ook heeft de natuur my eene te edele gevoelige ziel gegeeven, om u slaafsch en laag op uwen hoofschen zetel naar te kruipen; dewyl ik slechts voor dat geene eerbied voede en hoogachte, wat waarlyk groot in groote werken is. Hieröm ben ik een verworpen hoveling, len voor eeuwig een onbruikbaare hofraad in uwe gerichtsplaatsen, gelyk de invalide op de exerceer-plaats, om dat ik het oord ontvliede, waar het blind gemeen voor uwe Beeldtenis knielt; daar men het bidt voor ons! prevelt, en daar de door hovaardy bedwelmde Kerkermeester, al het gezond verstand aan zyne pigmeïsche of dwergachtige grootbeid, aan uwe bescherming en genade, zo wel als aan zyne eigen verdiensten, durft toeschryven. Hy blyft gewisselyk altyd klein in 't groote. Ik, daarëntegen, wil nooit groot door wezenlyke kleinigheden of door laage handelingen worden, maar waarlyk groot in innerlyke waarde, voor de oogen van verlichte Waereldburgers, zyn, die uwe onvervalschte weegschaal nog weeten te vinden en te waardeeren. Zotten-gunst, auctocratische genade en de goedkeuring van de vyanden der deugd, laate ik derhalven onbenyd over aan die insecten, welke voor den troon of voor het outer kruipen, en in Mecca, Peking, Rome of Jerusalem, aflaat voor schenddaaden zoeken, en zelfs hoopen te vinden. Het noodlot van zulke ellendigen volgt alleen uit de wyze van de handeling der geenen, die hen groot doen schynen. De deugniet, de booswigt alleen, zoekt en behoeft hof- en justitiegenaden. Hieröm is myn verstaald besluit, voor eeuwig geene andere Godheid op aarde, dan u, allerdoorluchtigste Justitia, alle myne gedachten, woorden, werken, uitzigten, geluk en ongeluk op te offeren. U alleen zweere ik de heiligste trouw, als gy my eindelyk den veiligsten weg wilt wyzen, op welken men, door standvastigheid en deugd, tot uwen troon komen, en verdiende bescherming door beproetde standvastigheid behaalen, of door echten heldenmoed veröveren kan. Kruist hem! kruist hem! zullen nu alle hommels uit open keelen schreeuwen, die de arbeidzaame byen den honig rooven, en ze zelfs uit haare korven zoeken te jaagen. Kruist hem! den vermeetelen Schryver, (zoo riepen ze reeds lang) den vermeetelen Schryver van waarheden, welke het gemeen niet moet weeten; waarheden, die, tot hiertoe, slechts heilige verborgenheden, slechts staatsgeheimen waren, en welke hy zich verstout, om in openbaare schriften bekend te maaken. Reeds lang hebben zich de verächters der deugd, alle snoodaarts, - in 't kort, al het ontuig van Kerk en Staat, verbonden, om deezen door geweld en list te doen zwygen, wiens | |
[pagina 625]
| |
donderende, overäl doorbreekende, waarheidsstem, tot in de harten der Vorsten konde dringen. Doch ik sta met een stout voorhoofd onbeweeglyk. De Duitsche Apollo bedekt myn rug. Vaderlands-liefde, menschelyke plicht, en billykheid, zyn myne geleideressen; de Zon der waarheid beschynt mynen arbeid, zy verdryft de nachtuilen en vleêrmuizen door haare alles verwarmende stralen; voorwaards zie ik met blydschap de onbestygbaare rotzen des bygeloofs en des vooröordeels verdwynen, welke zich in de vrugtbaarste Velden, voor het opklimmend verstand zullen veränderen, als men eene waare vasten-avond-vreugd zal beleeven, op welken de kerkenpantalons met roode kappen, de Hof-hansworsten, de magtschreeuwers der weetenschappen, de gerechtigheidverdraaijers en fabelleeräars, zonder masker, onder een zwerm van lagchende Saters, voor de oogen van het aan alle kanten byëendringend Volk zullen moeten rond dansen, na het Volk het gordyn zal hebben verscheurd, agter 't welk zyne geessels en de boeijen van deszelfs verstand gesmeed werden. Welk eene blydschap voor den medewerkenden Patriot! voor den eerlyken man! - Het moge schyn of wezen zyn, om deeze gelukkige tyden te beleeven, zoo achte ik my nochtans gerechtigd, en zelfs verpligt, al het mooglyke gevaar, zonder slaafsche vrees, openlyk in myne schriften bekend te maaken, die ik hier mede, Mevrouw Justitia! vol eerbied, aan de voeten van uw schaduwbeeld legge; in hoope van u haast wezenlyk te leeren kennen, en door deugden te eerbiedigen. Woont gy misschien op den bloksberg, met nog andere zielen der heksen, in 't verborgen? dan roepe ik alle zwarte geesten zonder boksvoeten, te hulp, om u deeze myne toewyding te behandigen. Werkt gy in de ooren der Vorsten, door goddelyke wonderen? genoeg, als het niet door biegtvaders, of inquisitierechters geschiedt, dan blyft my steeds de hoop overig, dat waarheid, deugd of deernis myne voordragt zullen ondersteunen. In alle gevallen moet de werking in 't vervolg voor my voordeelig zyn. En alsdan zal ik dien Vorst onder uwe gedaante eerbiedigen en bewonderen, en hem met hart en ziel dankbaar dienen, welke myner voordragt myner luidschreeuwende billyke zaake zal gehoor verleenen, en my, ten minsten in 't vak der weetenschappen en billykheid, voor eenen invaliden-noch kortzigtigen beschouwen. Tot zóó lang zal ik echter voor uw persoon onverschillig leeven, en my, gelyk als elk werktuiglyk landman, alleen met mynen akkerbouw onledig houden. Het zal dienvolgens van uw bevel en gedraaging alléén afhangen, om myn tot hiertoe gegrond ongeloof te verminderen, my met uwe werkelyke aanwezendheid op Aarde te overtuigen, en een getrouwen dienaar der deugd aan de geheiligde plichten der dankbaarheid te kluisteren. Tot dus verre echter ben ik geen eerbiediger van beelden noch reliquiën geweest. En blyft Vrouw Justitia voor my op Aarde | |
[pagina 626]
| |
dood; dan wensch ik u, Mevrouw! van harten een eeuwig Vaagvuur. Ik zal zoo min voor u als voor my een halven gulden voor een zielmis betaalen, en echter aan geenen kant des grafs mynen verdienden loon vinden. U daarëntegen in hemel en op aarde myn voorhoofd toonen. Is het gerugt waarheid, dat de Heer machiavel u, in de gedaante van een Generaal der Jesuiten, in 't Jaar 1416, heeft bevrugt, welk Kind zyne Mama in de gevangenis van Engelenburg heeft gesloten; geloof dan voorzeker, vorkrachte Madame, of Mademoiselle! dat myne pen, noch voor geld, noch voor ordenbanden, uwe feilen in myne geschriften zal verbloemen. Ik vreeze ook in 't minste niet door u op de vingeren geklopt te worden, als ik myne levensgeschiedenis, en alle myne handelingen met u en uwe dienaais van alle soorten op Aarde, ten druk bevordere; dewyl ik alleen in de school der waare wysbegeerte, de Madame Justitia, doch geene verkrachte Mademoiselle, noch een verbasterden Justitius geleerd heb te kennen, en te eerbtedigen. Zoo veel te meer ben ik echter te beklangen, ingevalle gy toenmaals misschien in baarensnood zyt gestorven, of zelfs wel in het Serail van den Groot-Sultan geraakt zyt, en het heil en onheil der menschen in 't vervolg van zulk een verächtenswaardig hoerenkind moet ashangen. Doch, neen! men vindt immers nog Landen, daar een edeldenkend Landvorst met alle goedwilligheid Vrouw Justitia in alle hoeken zoekt, en zyn' troon gaerne met haar wenscht te deelen! veellicht zal de nevel des vooröordeels, die deezen troon omringt, haast verdwynen; en misschien leg ik ook haast voor uwe voeten, om myne tot hiertoe gekoesterde twyffelingen openlyk te herroepen; myne uit ongeduld, uit hoofde van een zoo lang vergeefs zoeken, gesprooten dwaalingen te boeten, en u myn hart, benevens myn standvastig opgenomen, getorscht en afgeschud lyden, op het dankaltaar der beloonde deugd ten roemryksten op te offeren. Ach! mogt deeze zalige stonde komen! Ach! konde myn bloed dezelve voor myne beledigde medebroederen koopen, hoe bevredigende ware myne martelaarskroon! Met verächtelyk lagchen zoude ik het aanzien, als alle myne Werken, welken ik u toewyde, op de openlyke markt, voor het paleis van den Paus of Mufti, verbrand wierden! Indien slechts uit derzelver assche een heilzaame balsem tegen onze Duitsche misbruiken, dwaasheden en beerendiensten voortkwame, of als zich alle priesteren van Pallas wilden verëenigen, om die dierbaare stonde te vervroegen. Hoe vrolyk, hoe trots zoude ik met het Kloostergepeupel roepen: pereat Trenck met alle zyne Censoren, Drukkers en Boekhandelaars! als ik slechts gegrond mogte hoopen, dat, uit myne alleen in munniks archiven bestoven Schriften, een Phoenix ten voorschyn kwame, die in ons Land durfde roepen:
Floreat prudentia! Vivat Justitia! | |
[pagina 627]
| |
Justitia leeve! roep ik nu uit vollen keele mede. Zorg echter, Mevrouw! dat uw getrouwe dienaar, onder 't roepen, niet heescher, of zelfs door staatkundige offerkoeken, of door eenen pestächtigen stank van gewyden drek, verstikt worde, zoo blyve ik,
Genadige Vorstin, Mevrouw of Mejuffer!
Uw altoos zoekende, en, indien gy wilt, verplichtste Dienaar,
trenck.
Rechtmaatig Ersheer van Groot-Scharlach in Pruissen, als mede van de Heerlykheid Pelterritz, Pokatz, Prekowaz, Velika en Nustar.
PS. Als gy my ooit wilt zoeken, Mevrouw! zoo zult gy my nimmer in Slavonien, noch Pruissen vinden; maar ik zal nog eenen bepaalden tyd op het Slot Zwerbach, in Oostenryk, op uwe beslissing wagten. Dit is de éénige plaats, die ik, tot dus verre, van confisqueering gered hebbe, en daar ik de eere heb u dit schrift toe te wyden, op den 30 October 1786. |
|