| |
Het regt gebruik der Uurwerken, of Handleiding voor onbedrevenen, om hunne Klok en Zak-Uurwerken zelve te regelen en te bestieren. Door F. Berthoud, beroemd Horologiemaaker te Parys. Uit het Fransch vertaald door J.D. Pasteur. Te Dordrecht by H. de Haas, 1790. In octavo 118 bladz. en vier Plaatjes.
Te regt, zegt men in de Voorrede van dit boekjen: ‘honderden menschen gebruiken een slinger-uurwerk, duizenden draagen een Horologie in den zak, zonder het minste denkbeeld van het zamenstel dier werktuigen te hebben, even gelyk het veelen genoeg is, wanneer zy een barometer of thermometer gekogt hebben, dat de kwik, of de Spiritus op en neder gaat, en dat het somtyds gebeure, dat, wanneer 'er regen of wind aangewezen wordt, die verschynzelen in den dampkring in de daad plaats hebben; zo ook wanneer een Horologie slegts met de stads klokken tamelyk overeenkomt, bekommert men zich weinig over den aart van dat werktuig en deszelfs zamenstel; men verbeeld zich dan, dat, wanneer men den wyzer eens met de klok gelyk gezet heeft, men het vervolgens slegts dagelyks hebbe op te winden, en dat het dan volstandig goed moete gaan, zonder dat men 'er verder behoeft aan te raaken. Daar zyn 'er zelfs, die willen, dat die werktuigen gelyk met de zon moeten loopen; andere eindelyk, die meenen, dat, daar zy hunne Horologien tweemaalen gelyk met de zon gevonden hebben, zy ook in de daad even als de zon gaan, enz.’ Doch de Heer berthoud is van een ander gevoelen, en meent dat men noodzaakelyk eenig denkbeeld, wegens het zamenstellen van een werktuig, dat men gebruikt, behoort te hebben: en wel voornamenlyk van een Horologie, nadien een slegts oppervlakkig denkbeeld den gebruiker daadlyk zal overtuigen, dat de Horologien onmogelyk altyd goed kunnen gaan, nadien de beweeging der zon ongelyk, dat is nu sneller en dan traager is: zo dat, al kon men de Zakhorologien zo goed doen gaan als de beste seconde-slingerwerken, (dat niet mogelyk is) zy echter de ongelykheden der zon niet zouden kunnen noch moeten volgen.
| |
| |
Te vergeefs zou men in dit zakboekjen eene omstandige Verhandeling over de Horologiemaakers-kunst zoeken, schoon de Heer berthoud zelve, zulk een Esai sur l'horlogerie geschreven heeft. Hy wilde in deezen niemand afschrikken, en heeft dus, in XV byzondere Hoofdstukjes, een klaar denkbeeld van dat werktuig gegeeven: handelende in het 1ste, over de verdeeling van den tyd, en het verschil tusschen waaren en middelbaaren tyd. In dit Hoofdstuk zal men den grondslag zien, op welken men zeggen kan dat de zon vóór, of na, is. In het 2de Hoofdstuk verklaart hy het werktuiglyk gestel van een slingeruurwerk; en in het volgend, van een Zak-uurwerk. Het 4de Hoofdstuk gaat over de oorzaaken van de juistheid der slingeruurwerken; en het 5de over de oorzaaken der ongelykheden der Zak-uurwerken. In het 6de Hoofdstuk toont de Schryver het onderscheid aan, tusschen een zakhorologie dat niet geregeld is, en een dat afwykt. In het 7de blykt hoe men de naauwkeurigheid van een Horologie beproeven zal; geevende de Schryver, in de overige Hoofdstukken, gepaste regelen, om die werktuigen wel te bestuuren, welke in het vyftiende Hoofdstuk dus te zamen gevoegd worden:
‘1. De Zon besteedt niet elken dag denzelfden tyd om weder tot aan de middaglyn te komen: haare beweeging is derhalven ongelyk.
2. De slinger-en zak-uurwerken kunnen natuurlyker wyze de ongelykheden der Zon niet volgen.
3. Als men weeten wil of een Horologie naauwkeurig loope, en men hetzelve vergelykt met den meridiaan of zonnewyzer, moet men de afwyking van de zon 'er aftrekken, en daar toe van de vereffeningstafelen (die agter het werkje voor 't geheele jaar geplaatst zyn) gebruik maaken.
4. De Horologien zyn ongelykheden onderworpen, die geen vaste regelen hebben, nadien zy voortgebragt worden door warmte, koude, door de verschillende beweegingen, waar aan zy blootgesteld zyn, enz. zo dat, wanneer een horologie slegts ééne minnut op een dag afwykt, dan vooruit loopende, dan agter blyvende, men over hetzelve niet klaagen moet.
5. De slinger-uurwerken zyn die ongelykheden niet onderworpen, gelyk de Horologien; men kan zich dan van dezelve bedienen om de Horologien te regelen.
6. Men moet zyn Horologie alle 8 of 10 dagen gelyk
| |
| |
zetten, het zy naar een goed slinger-uurwerk, het zy naar een meridiaan. Als het niet meer dan 8 minuuten in 8 dagen afwykt, moet men alleen de wyzers op het uur zetten; maar wanneer het meer dan 8 minuuten voor uit geloopen, of agter gebleeven is, moet men niet alleen de wyzers verzetten, maar ook den verzetwyzer verdraaijen.
7. Als het Horologie voor uit loopt, moet men, om het weder te regelen, den verzetwyzer agter uit draaijen, dat is, naar den zelfden kant als men den minuutwyzer draait om het Horologie agter uit te zetten, by voorb. van 1 uur op 12 uuren; en in tegendeel, als het Horologie agter blyft, moet men den verzetwyzer vooruit draaien, dat is, naar denzelfden kant als men den minuutwyzer draaien zal, om dien van 12 uuren op 1 uur te zetten.
8. Men moet den verzetwyzer niet meer draaien dan eene verdeeling elke reis, ten zy het Horologie veel afwyke, als: by voorb. 4 of 5 minuuten in 24 uuren; dan kan men den verzetwyzer eene of twee verdeelingen voortdraaien, meer of min naar de afwyking groot is.
9. Om een Horologie op het uur te zetten moet men zich van een sleutel bedienen, en den minuutwyzer door middel van zyne vierkante spil doen draaien, tot dat het Horologie op het uur en de minuut staat, gelyk het wezen moet, en men moet zich wel wagten, den uurwyzer niet afzonderlyk, zonder den minuutwyzer, te doen draaien.
10. Als een Repetitie-horologie op een uur staat, en een ander uur slaat, moet men den uurwyzer afzonderlyk van den minuutwyzer verdraaien, en op het uur en kwartier zetten, dat het Horologie geslagen heeft; hier toe moet de uurwyzer gemaklyk draaien; dan kan men onderstellen hetzelve ontsteld te hebben, zonder het te bemerken. Als men denzelven dus verzet heeft, moet men met de punt van een pennemes op het middenpunt van den wyzer denzelven tegens de plaat drukken, ten einde den wyzer op zyne pyp vast te zetten, en denzelven te beletten weder los te gaan; dan zal men, volgens het voorgaande artykel de wyzers wederom op het behoorlyk uur zetten.
‘Maar als de uurwyzer niet gemaklyk draait, moet men het Horologie naar den Horologie-maaker zenden; want, behalven dat men den wyzer zoude kunnen breeken, moet men in dat geval onderstellen, dat de ontstelling der wyzeren en van het slagwerk veroorzaakt wordt, door de stukken die onder de wyzerplaat zyn.
| |
| |
11. Wanneer de wyzers van een Horologie, het zy het een Repetitie - Horologie is of niet, één of twee uuren vóór of agter zyn, moet men dezelve draaien naar dien kant, daar zy den minsten weg af te leggen hebben, het zy men die voorwaards of te rug moet draaien; daar is in het een niet meer gevaar dan in het ander. Daar uit volgt, dat, als men heeft vergeeten zyn Horologie op te winden, en het een half uur, 2 uuren, of meer, vòór is, men de wyzers zo veel te rug moet zetten, liever dan dezelve 11 en een half uuren, meer of min, vooruit te draaien, het geen veele lieden doen, uit vrees van hunne Horologien te zullen bederven. Zy doen ondertusschen het geen zy vermyden willen; want als men de wyzers veel doet draaien, maakt men de pypen waar op zy vast zyn, te vry op haare spillen, en dan worden zy door de minste oorzaak ontsteld; het gebeurt zelfs aan zulke Horologien dat het Horologie voortgaat, terwyl de wyzers blyven stil staan.
12. Als men een slaande Horologie, of een met een wekker, of van een byzonder zamenstel heeft, waarin men het agteruit draaien van den wyzer niet durft waagen, kan men gemakkelyk gewaar worden, of zulks gevaarlyk zy, hier toe moet men slegts den minuutwyzer te rug draaien, en als men eensklaps eenen grooten wederstand ontmoet, is het beter denzelven vooruit te verzetten.
13. Men moet zyn Horologie elken dag op hetzelfde uur opwinden; naardien een Horologie of vòòr of agter loopt; naar maate de kragt van de groote veêr minder of meerder is, heeft men de snik in de Horologien gebragt, om de ongelykheden van de veêr te verbeteren; maar zelden zyn de snikken zoo wel gemaakt, dat zy de veêr altoos gelyklyk op de raderen doet werken; want het gebeurt in veele Horologien, dat zy de 12 eerste uuren, na opgewonden te zyn, vòòr of agter loopen; en dat zy de volgende 12 uuren, weder agter of vòòr loopen, wanneer men nu zyn Horologie alle 24 uuren opwindt, stelt men het ook daar naar; dus wordt het voorloopen van de 12 eerste uuren vergoed, door het agterloopen, geduurende de 12 laatste, in plaats dat, als men het meer dan 24 uuren laat loopen, het zal blyven vooruitloopen of agterblyven; maar indien die vertraaging dan niet vergoed wordt, zal zulks in het Horologie eene ongelykheid te weeg brengen, die des te grooter zyn zal, naar maate men het beurtelings dan na
| |
| |
24 uuren, dan na 23, en vervolgens na 28 of 30 uuren, enz. zal opwinden.
14. Men moet een Horologie zoo veel mogelyk in denzelfden stand houden. Als men een Horologie in den zak draagt, is het byna als of het aan zyne ketting hinge; dus moet men het, als men het niet draagt, aan een spyker hangen, en zorg draagen dat de kast tegens den muur ruste, op dat de slingering van de balans haare beweeging niet aan het Horologie mededeele.
15. Men moet zyn Horologie, zo veel mogelyk, in dezelfde gemaatigdheid houden. Dus moet men het, in den winter, als men het des avonds aflegt, op eene warme plaats hangen.
16. Men moet de wyzers van een Repetitie-Horologie niet verdraaien, terwyl het werk slaat.
17. Als een Repetitie-Horologie te schielyk of te langzaam slaat, is het gemakkelyk zulks te verhelpen; hiertoe is een wyzer (in de 3de Plaat afgebeeld) geschikt. Als men zyn Horologie opent, zal men dien wyzer, die by de kloof staat, ligt herkennen. Als het slagwerk te langzaam slaat, moet men den wyzer, door zyne vierkante spil E naar de letter V draaien, die in de fransche Horologien Vite of Rad betekent; en zoo het slagwerk te schielyk slaat, moet men den wyzer naar de letter L draaien, die lentement, of langzaam betekent.
18. Iemand, die op reis is, kan niet oordeelen, of zyn Horologie geregeld zy, ten zy hy acht slaa op het verschil van middag, ter plaatze daar hy eerst was, met den middag van de plaats, daar hy is, dat is op de verschillende lengte der plaatzen. Dus zou iemand, die van Parys vertrok, na zyn Horologie naar den meridiaan gezet te hebben, en naar Petersburg reisde, kunnen denken, dat zyn Horologie ongelyk gegaan hadde, terwyl het de meridiaanen zyn, die verschillen, alzo het 1 uur en 52 seconden te Petersburg is, als het eerst middag te Parys is.
19. Men moet zyn Horologie alle drie jaaren laaten schoon maaken. Het is van meer belang dan men wel denkt, dat men het niet dan aan een bekwaamen Horologie-maaker toevertrouwe, want anders moet het noodwendig slegter worden.
20. Men moet de seconden-wyzers der Horologien niet verdraaien. Als men dan zulke Horologien op het minuut en de seconde wil zetten, moet men de balans, door mid- | |
| |
del van den trekker, op doen houden, op het oogenblik dat de seconden-wyzer op de zestigste seconde is; dan zet men de andere wyzers op het uur en de minuut, en op het oogenblik, dat de Zon door den meridiaan gaat, of dat het middag is, of juist het uur op het slingeruurwerk, trekt men den trekker terug, en het Horologie begint te loopen: op deze wyze zal het zeer naauwkeurig op het uur staan.
| |
‘Aanmerkingen over het geen men in acht te neemen hebbe, om de Slinger-uurwerken te bestieren.
1. Om een slinger-uurwerk sneller te doen loopen, moet men de slingerbol, door middel van de schroef, die 'er onder aan is, naar de hoogte schroeven, en, om het langzaamer te doen gaan, moet men de bol laaten zakken. Als het een slinger-uurwerk in een hangende kast is, en men niet by de slingerbol komen kan, zal men op de wyzerplaat een klein vierkant van staal vinden, dat men zal verdraaien door middel van een Horologiesleutel, van de slinker naar de regterhand, om het vooruit te doen gaan, en van de regter naar de slinkerhand, om het te vertraagen. Om te vinden, hoe veel men de schroef, of de vierkante spil, die door de wyzerplaat komt, verdraaien moet, zal men in acht neemen, het geen de Autheur, in het Xde Hoofdstuk daarvan zegt.
2. Men moet de wyzers van Slinger-uurwerken, die slaan, niet meer terug draaien dan een half uur, en nog moet men zulks met voorzorg doen, vooräl als men eenen sterken wederstand ontmoet. Men moet den Minuutwyzer ook niet terug zetten, als hy by de 28 minuuten, of by de 55 minuuten staat, dat is, als het slagwerk haast slaan zal, want als men dan den wyzer terug draait, zal het slagwerk slaan, en als de wyzer weder op die plaats komen zal, en naar het half of heel uur zal loopen, zal het nogmaals slaan, zodat het slagwerk en de wyzers niet meer met elkanderen overeen zullen komen; dus zal het slinger-uurwerk het uur slaan op het half uur. Als dit gebeurt, moet men den minuutwyzer verdraaien, tot dat hy omtrend twee minuuten van het uur of het half uur af is, namenlyk, op 28 of 58 minuuten van de plaat; dan zal men den wyzer agteruit doen gaan, tot dat het slagwerk slaat; vervolgens zal men den wyzer weder vooruit zetten, en het slagwerk zal weder slaan, dus zal het uur op het uur, en het half uur op het
| |
| |
half uur slaan; men heeft dan slegts de wyzers te verdraaien, om die op het uur en de minuut te zetten.
3. Als het slagwerk van een slinger-uurwerk niet meer met de wyzers overeen komt, dat is, als het twaalf uuren slaat, en de wyzers op één uur staan, moet men den uurwyzer afzonderlyk, zonder den minuutwyzer verdraaien, en denzelven op het uur van het slagwerk verzetten. Men zal vervolgens den minuutwyzer verdraaien, tot dat het uurwerk met het uur gelyk staat.
4. Om een slinger-uurwerk te plaatzen, moet men acht geeven, dat men het wel vast zette en regt plaatze, zo dat, als men den slinger in beweeging brengt, de slagen van den gang volmaakt gelyk aan elkanderen zijn; hiertoe zal men onder de pooten van de kast, kaarten of houtjes steeken, tot dat men hoort dat de gang gelyke slagen geeft; als de kast eene hangende kast is, zal het gemaklyk zyn den gang gelyk te maaken; dan heeft men slegts het onderst gedeelte van de kast naar den eenen of anderen kant te verschuiven, tot men den gang gelyke slagen hoort doen; dan zal men het onderste van de kast met een spyker vast zetten, op dat het uurwerk niet van zyne plaats geraake. Men moet ook maaken dat de slingerbol de kast niet raake, het zy van agteren, van vooren, of ter zyden, gelyk somtyds gebeurt in kasten, die naauw van onderen zyn; in dat geval moet men het onderste van de kast wat van den muur verwyderen, of denzelven doen naderen, en boven of beneden een spaantje of kaart agter de kast steeken, naar dat de slingerbol van agteren of van vooren raakt.’
De vier hier agter gevoegde Plaatjes, behelzende 22 byzondere Figuuren, van het geen tot een Horologie behoort, voldoen niet minder aan het nuttig oogmerk van den Heere Berthoud en den Vertaaler, als het Boekje zelve. |
|