Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 441]
| |
Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Bybel vertaald, omschreven en door aanmerkingen opgehelderd. Derde Deel. Te Utrecht en Amsterdam, by G.T. van Paddenburg en Zoon en J. Allart, 1790. Behalven de Voorreden 574 bladz. in gr. octavo.Met een aenhoudenden opmerkzamen geest vervordert de Eerwaerde van Vloten zynen Bybelarbeid, en levert ons in dit Deel de twee laetste Boeken van Moses, benevens dat van Joschua; in welker vertaling, omschryving en opheldering bestendig 's Mans oordeelkunde doorstraelt. By het doorbladeren van dit gedeelte heeft de omschryving van deze en gene aenspraken of soortgelyke voorstellingen, meer dan eens inzonderheid onze aendacht tot zich getrokken; nadien onze geagte Autheur hier bovenal gelegenheid had om zyn vermogen van wel-zeggen te oefenen; 't welk hem ook meermaels het voorgevallene in zulke omstandigheden met eene nadruklyke tael doet voorstellen. Ten voorbeelde hiervan sla men het oog, op de staetlyke vergadering van Israël, en wel byzonder een aenmerklyk gedeelte der aensprake van Joschua by die gelegenheid, met het gevolg van die onderhandeling, aengetekend in het vierentwintigste Hoofdstuk van dat Boek. Joschua naemlyk had den breeden Raed te Sichem belegd, en verscheen in denzelven, met oogmerk, om het Volk, nogmaels, door ene deftige aenspraek, en gezette onderhandeling, ten nauwsten aen den dienst van Jehovah, als hunnen heer en Bescherm-God, te verbinden. Hiertoe herinnert hy hen eerst de menigvuldige weldaden, waermede God hunne Vaderen alvorens begiftigd had, en de dierbare zegeningen van den Allerhoogsten, die zy vervolgens genooten hadden, en in welken zy thans deelden. Dit voorgesteld hebbende vervolgde hy aldus. ‘Het besluit, dat ik uit dit alles trekke, is, dat gij de grootste verplichting hebt, om Jehovah alleen en oprecht te eerbiedigen, en dat gijl. niet omdoolt in den dienst der | |
[pagina 442]
| |
afgoden, zelv van die niet waaraan uwe voorvaderen verslaafd waren, want wat waren zij doch? ook niet van der Egyptenaaren goden, die geen magt hadden, hun eigen volk te bevrijden: het staat derhalven vast, dat uwe verplichting groot is om aan Jehovah alleen Godsdienstige eerbewijzing te bewijzen. Nu wilde ik, voor dat ik mijne oogen sluit, u gaarne onder eene nieuwe verbindtenis brengen, ik geve u dan nu keuze - hoe het zij, 'er moet oprechtheid in uwe voorneemens heerschen; hebt gij geen behagen in Jehovah's Godsdienst, bepaalt u dan nu, maakt eene keuze en kleeft die getrouw aan: verkiest gij de Mezopotamische afgoderij, het zij zo; - begeert gij die der Egyptenaaren, houdt u daar aan; of valt uwe keuze op de Goden van Kanaän, zo ontrouw aan hunne aankleevens, het zij zo; - maar verwondert u niet, dat het mijn opzettelijk voorneemen blijft, met mijn gansche familie, Jehovah en zijn dienst getrouw te blijven. - - Nu zwijgt de Godvrugtige grijsaard, maar hoort eene eenpaarige betuiging onder de leden van den Raad: - wij hebben niet eens bedenking, wat te kiezen; wij begeren Jehovah's dienst om lief of leed niet te verlaten, zonder ons immer aan andere asgoden te verslaaven. Want Jehovah alleen is onze Bescherm-God en heer; van slaven in Egypten heeft Hij ons tot onderdaanen gemaakt, Hij heeft zulk een aantal wonderen verrigt, zo vaderlijk ons behoed, en beschermt tegens alle vijanden, wat zou ons dan bewegen? Heeft Hij daarenboven niet, om zijne weldadigheden volkomen te maken, de strijdbare natie van dit land verdreven? Hierin heeft Hij getoont magtiger te zijn dan hunne Goden; het blijvt dan ons bestendig voornemen, het is ons besluit - Wij zullen altoos Jehovah dienen, want Hij alleen is onze Bescherm-God. Doch joschuaGa naar voetnoot(*) ontzag zich niet voor den vollen Raad te betuigen, den aart van de natie kennende: het is u onmogelijk, van wegens uwe vooroordeelen, en uw heerschende neiging, om Jehovah oprecht en bestendig te kunnen dienen - en zulks wil Hij evenwel, want Hij eischt zuiverheid, en vergramt zich op de minste afwijking; ziet Hij zulks in u, Hij zal de meerdere zo wel als de mindere schennis nooit onge- | |
[pagina 443]
| |
wroken laten. - Ja zo gijl. Jehovah's dienst geheel vaarwel zegt, zo zal Hij ook veranderen ten uwen opzigte, Hij zal u streng straffen, ulieden verdelgen door plaagen, evenreedig aan de zwaarte uwer ondankbaare verlaating. Nog éénmaal hoorde men het herhaalde geroep in den Raad: neen, neen, het blijft onze keuze, wij hebben lust Jehovah alleen te dienen. Nu antwoord joschua, het is wel! - Wij hebben geen getuigenis meer nodig, het is uwe eigen vrije keuze, gij verbindt 'er u dan toe - zij antwoordden: ja wij verbinden 'er ons plechtig toe. - Wel aan dan, van nu af de vreemde goden, die nog in het heimelijk onder ulieden gediend worden, weggedaan, nu 'er uw gansche hart opgezet, om Jehovah Israëls heer en God alleen te dienen. - Daartoe verbond zich nu de gansche Raad, door de plechtigste betuiging van gehoorzaamheid en onderwerping. - Dus sloot joschua tot zijn oogmerk dien dag plechtig het verbond uit naam van zijn heer met het volk, om hen daar door te sterker te verplichten tot gehoorzaamheid; het was derhalven niet alleen eene gewigtige plegtigheid, maar zo eene die zelv de gedaante van een wet bekwam. Want hij schreev eigenhandig den inhoud van de belofte in het eigenhandige handschrift van moses Wetboek: en ter gedagtenis van de zaak, rigtede hij een gedenkzuil op ter plaatze daar die eike was, alwaar een der aartsvaderen zoortgelijke gedenkteken gestigt hadde, wiens keuze bevestigd was geworden, door dat deze plaatze aan den waaren Godsdienst gewijd bleef. Nu sprak hij andermaal tot den Raad, bij gelegenheid van de plechtige oprichting en zalving van dat gedenkteken: - laat, deze steen tot een bestendig bewijs dienen van alle de plechtige aanspraken van Jehovah, door mij tot ulieden gehonden, - laat hij waar maken, dat gij voor het aangezicht van Jehovah niet valsch gekoozen hebt. - Doe deze plechtigheid asgeloopen was, deed joschua den Raad scheiden, en naar huis vertrekken.’ |
|