Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEmmerik. Naar het Hoogduitsch van J.G. Muller. Vierde en Vyfde Deel. Te Amsterdam by A. Mens Jansz. 1789. In groot octavo, 360 bladz.Uit de drie voorige Deelen hebben wy Emmerik leeren kennen, als een recht goedhartig Jongeling, die reeds merkelyke vorderingen gemaakt had in de voorbereidende weetenschappen, en een zeer goed natuurlyk oordeel bezat; maar dien 't, met dat alles, aan ondervindelyke menschenkennis haperde: 't welk hem te dikwerf jammerlyk deed mistasten, en zyne goedhartigheid uitoefenen jegens characters, die zulks geenszins verdienden. De Heer Bornwald en de Rector der Stads Schoole, aan wier verstandig toevoorzigt hy aanbevolen was, gaven hem wel hunne juist beredeneerde lessen; dan zyne goedhartigheid behield gemeenlyk de overhand, en hy beging des telkens op nieuw, ten deezen opzichte, grove misslagen, waarvan dit vierde en vyfde deel weder verscheiden leerzaame voorbeelden aan de hand geeven. Zulks doet zyne opgemelde getrouwe leidslieden, in dit verdere beloop deezer geschiedenisse, hun ernstig waarschouwen als verdubbelen, en hem hunne weloverdagte onderrigtingen steeds duidelyker en kragtiger inprenten. - De vrugtloosheid der tot nog aangewende poogingen, om hem de vereischte behoedzaamheid te leeren, brengt den Rector, die van een vuurigen aart is, bykans tot wanhoop aan een gunstigen uitslag; of by vreest althans, dat Emmerik eindelyk, zig te veelvuldig bedroogen vindende, tot een tegengesteld uiterste zal overslaan, en een menschenhaater worden. | |
[pagina 348]
| |
Maar de Heer Bornwald, die eene zagtaartiger geestgesteldheid bezit, vleit zig nog al met de hoop, dat de ondervinding Emmerik tot meerder opmerkzaamheid zal brengen; en dat hy, niettegenstaande zulks een voorzigtig wantrouwen by hem zal verwekken, egter nog steeds zyne goedhartigheid zal blyven behouden, maar dezelve verstandiger leeren bestierenGa naar voetnoot(*). De Rector, die 'er weinig of geen moed op heeft, valt nogtans vervolgens den Heer Bornwald tot, op deszells voorstel, om Emmerik op een reisje, dat hy voorneemens was door eenige Duitsche Landen te doen, met zich te neemen. Zulks wordt door hem goedgekeurd; terwyl hy den Heer Bornwald bovenal ten ernstigste aanbeveelt, om Emmerik menschen te leeren kennen; zeggende ten besluite: ‘God geeve slechts dat niet alle onze moeite vruchteloos zy, en dat wy onzen goeden jongeling zoo verre brengen, dat hy de menschen zoo neemt, als zy waarlyk zyn, om, zonder hen te beminnen of te haaten, met eenen heelen huid onder dezelven te verkeeren.’ - Het vyfde Deel eindigt met den aanvang dier reistogte, op welke Emmerik. (die zulks den Heer Bornwald niet geschiktlyk kan weigeren.) zich met een beklemd hart begeeft; nadien hy bedugt is vo r het lot van zekene vermiste Juliana, welke hy vermoedt in ongeluk gedompeld te zyn, doch die hem waarschynlyk bedroogen had; terwyl hy tevens zeer sterk aangedaan is over den zieklyken toestand van Claire de Vernier of Claartje, welke, in haare omstandigheden, zyn hartlykste medelyden scheen te verdienen, en nu door hem aan de bezorging van anderen moest overgelaaten worden. |
|