Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTorquatus Tassoos Jeruzalem verlost. Door J. Nomsz. De vyf eerste Zangen. Te Amsteldam. [by H. van Munster.] Voor W. Holtrop, 1789. In gr. 4to. 210 bladz.By het mededeelen van blair's oordeel, over het verlost Jeruzalem van den Italiaanschen Dichter tassoGa naar voetnoot(*), herinnerden wy ons, iets, wegens eene Nederduitsche vertaaling van dat Heldendicht, gehoord te hebben. Wy deeden er by onzen Boekverkooper onderzoek naar, en ontvingen al ras een by uitstek sraai, met een nieuwe letter van didot, en op heerlyk papier gedrukt Boek, onder den hier boven geplaatsten tytel. Zoo gaerne wy gewenscht hadden, dat de innerlyke waarde deezer Nederduitsche vertaaling, of naarvolging, met de alzins prachtige uitvoering van dit werk had overeengestemd; zoo openhartig moeten wy bekennen, dat wy daar in zyn te leur gesteld geworden. Niet alleen, dat de Heer nomsz, in het Voorbericht, eene openlyke belydenis doet, dat hy het Italiaansch niet genoeg magtig is, om het naar te volgen; zo dat hy dit Dichtstuk, voor het grootst gedeelte, heeft getrokken en zamengesteld, naar eene Fransche vertaaling in onrym; zo heeft hy er, boven dien zo weinig werk van gemaakt, dat dit Heldendicht, op veele plaatzen, meer rymelary, dan deftige vaerzen oplevert. En dit noemt hy evenwel, ‘eene onderneeming, die hy, met allen recht, voor de moeilykste mag houden, die ooit door hem is ondernomen.’ - Deeze bekentenis strekt dus geenszins om een grootsch denkbeeld van zyne overige onderneemingen te doen vormen. Om niets te zeggen, zonder het tevens te bewyzen, zul- | |||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||
len wy hier, enkel uit den eersten zang, eenige regels plaatsen, die geheel proza, en zommigen zelfs minder dan proza zyn.
met roem had doen buigen zou men in onrym zeggen: maar de Naarvolger wilde mogelyk meer duidelyk doen zien dat hy rymde!
alle enkelvoudige lettergreepen, die zich zien misbruiken, om harde vaerzen te maaken. Behalven verscheidene aanmerkingen die men over 's Dichters taal zou kunnen maaken, zo als, by voorb. dat bladz. 10. reg. 18. ligt verguist, in plaatze van legt verguist, moest gevonden worden, nadien er, tusschen leggen en liggen, geen minder verschil dan tusschen zetten en zitten plaats heeft; Of, dat bladz. 36. reg. 3. te gemoete mannelyk genomen, en verkeerdelyk ten gemoet' geschreven wordt. Behalven deeze komen er verscheidene plaatsen in deeze vertaaling voor, in welken men zien kan dat het rym alleen is geraadpleegd, en de zin in alles daar naar gewrongen. Zo leest men, by voorb. bladz. 23. reg. 15.
Agthonaerd ruiteren, of liever onderdanen,
Zyn, onder zyn bevel verbonden aan zyn Vanen.
Het blykt volkomen, dat deeze Onderdaanen, door den Heer nomsz alleen tot dien rang gebragt zyn, om dat ze voor hem op Vanen moesten rymen. Tancredo zelfs, kon het met agthonderd ruiteren zeer wel af. Bladz. 30. Reg. 18.
Alcastes komt - - - - -
- - - - - - - getogen.
Een fraaye taal voor een Heldendicht! Maar de Vertaaler moest rymen op oogen! - Zo ook Bladz. 35 reg. 3.
De gravers van de gronden
Zien zich ten zelfden tyd door 't gansche Land gezonden.
Men zou kunnen vraagen: of 'er Gravers zyn, die geene gronden graven, dat zulks hier zo duidelyk by gemeld wordt? | |||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||
Maar waar toe die vraage! het volgend slagwoord gezonden, toont dat de Naarvolger hen noodig had,
Tot demping van elk kuil en doorsnede op den weg.
Op bladz. 31, en op verscheidene plaatsen, worden de tyden door een gehaspeld, enkel om dat het, volgens de spreuk van meester jochemGa naar voetnoot(*), in het rym zoo te pas komt. Op gemelde bladz. leezen wy:
Aan 't hoofd des laatsten hoops, zien wy de Vanen pronken,
Waarin en myterkroon en gouden sleutlen blonken.
Had pronken, prinken kunnen worden, dan had blonken zeker blinken gebleven: zo als het, volgens den aart den taale en den zin, behoorde te wezen. - In andere vaerzen worden geheele woorden weg gelaten om het metrum te houden. Dus zegt alethes tegens godefrooi, bladz. 69. reg. 17,
Hy mint in u, hy zelfs verrukt daar van te spreken,
't Geen andren zou in nyd en achterdocht ontsteken,
in plaatse van, by zich zelv' enz. Uitlaatingen, byvoegingen, taalfeilen, alles moog plaatse hebben, mids men maar ryme! Zulk een Dichter heeft vryheid, om met eenige verbetering de vaerzen op zich zelven toe te passen, welken bladz. 35 gevonden worden.
Geen zandberg, kloeke dyk, of vlyt van stervelingen,
Weêrstreven my met vrucht: 't word een onnut geschil,
Of 't voegzaam is of niet, wanneer ik rymen wil.
Dit eerste stuk is, door de Naarvolger, opgedragen aan den Weleerwaarden Heere jan scharp, Bedienaar des H. Euangeliums te Rotterdam, komende in die opdragt, [ten opzichte van den Heere nomsz, die men wel eens in een ander Adspect heeft beschouwdGa naar voetnoot(§)] de volgende zeer aanmerkelyke vaerzen voor:
ô Gy, van Hemelsch vuur doordrongen,
Door dichtkunst hoogst begaafde scharp!
Hebt Neêrlands redding stout gezongen,
Op toonen van Torquatus harp.
Gy deed ‘Wilhelmus van Nassouwen,’
Zo schriklyk zyn voor 't los vertrouwen
Van Utrechts burgeröorlogsman,
Als Isrels krygsknegt was voor dezen,
| |||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||
‘God en zyn' held getrouw te wezen’
Voor 't Hemeltergend Midian.
Zo word in held Torquatus zangen,
De Muzulman, hoe onvertsaagd,
Door schrik voor Christus naam bevangen,
En overäl te rug gejaagd.
Ik moet, om einde aan 't werk te krygen,
Van verdere overéénkomst zwygen,
Die plaats heeft tusschen 't groot gedicht
Dat Salem schetst ontrukt aan 't lyaen,
En 't klein van Neêrlands grootsch bevryden;
Die beiden leest, bemerkt dit licht.
Schoon niet in alles overeenstemmende met den Dichter, zou men het echter daar in met hem eens kunnen zyn ‘dat zyne kragten (dit blykt uit de stukken) op verre na niet toereikende waren, om de bekoorlykheden van het Italiaansch recht te doen. Dat het oorspronglyk werk wezenlyk verdiensten genoeg heeft, om eene vertaaling, naar de origineele taal, voor onze Natie te vervaardigen; doch dat zulks behoorde ondernomen te worden, door arbeidzaamer (ten minsten op elk stuk) en bekwaamer dichtgeest dan de zyne.’ Alleenlyk hoopen wy, dat de poetische razerny, hem, die zulk eene Vertaaling onderneemt, niet moge aanzetten om te rymen. Om het naast by het oorspronglyke te blyven, is het proza boven alle vaersmaaten, in eene vertaaling te verkiezen; en voornamenlyk boven vaerzen in rym, om welken te maaken men al te veel gevaar loopt om de beste denkbeelden, en naïsste uitdrukkingen, op te moeten osseren. |
|