Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 342]
| |
Byvoegsel tot de Nederlandsche Amnestien van de jaaren 1485, 1488, 1787 en 1788. Te Dordrecht by J. Krap Az. 1789. In gr. Octavo 26 bladz.Dit Byvoegsel behelst een vervolg der Pleithandelingen, in de zaak van den Advocaat hendrik arnold kreetGa naar voetnoot(*); bestaande in een Mandament van Arrest enz. met de Conclusie van Eisch, benevens de Conclusie van Proesentatie en Antwoord, benevens de Conclusie van Replycq, en laatstlyk de Sententie; by welke de bovengenoemde Heer en Mr. kreet ‘ten eeuwigen dage uit de Landenvan Holland, Zeeland, Vriesland [verstaa Westvriesland] en Utrecht gebannen, verder gecondemneerd wordt, in de kosten en misen van Justitie, mitsgaders van den processe, ter taxatie en moderatie van den Hove.’ - Deeze stukken gaan, even als de voorigen, vergezeld van eenige ophelderende aanmerkingen, ter verdeediginge van den Gedaagden, die, by derzelver voordragt, de bescheidenheid in 't oog blyft houden. 't Is ons oogmerk niet daarop stil te staan; doch wy vinden het niet ongeraaden, des Schryvers aanmerking over het bannen uit de Provincie van Utrecht, dat meermaals voorkomt, en by veelen opmerking vordert, mede te deelen. - Men vraagt, naamlyk, ‘of het Hof, schoon alleen uit naam en van wege de Hooge Overheid en Graaflykheid van Holland, Zeeland en Westvriesland, recht doende, bevoegdheid heeft om uit eene andere Souveraine Provincie, gelyk Utrecht, te bannen?’ Zulks schynt alleen gegrond te zyn, op eene schikking van vereeniging tusschen Holland en Utrecht, gemaakt door Keizer karel, in de maand April des jaars 1534. Dan hieromtrent komt in bedenking, of die schikking in deezen tyd nog eenig effect kan hebben: en onze Schryver toont duidelyk uit het voorgevallene, kort na de afzweering van Philips, dat 's Lands Staaten toen al geoordeeld hebben 'er niet aan verbonden te zyn. ‘Trouwens,’ (dus vervolgt hy,) ‘wanneer men dit geheele Stuk, [in deeze verzameling geplaatst,] in deszelfs aanleiding en samenhang beschouwt, zal men zich overtuigd vinden, dat het na en door de oprichting der Republijcq geheel en al is vervallen, en van geen het minste gezach of uitwerking kan of behoort te zijn. - | |
[pagina 343]
| |
Zoo min als de Staaten van Holland en Utrecht thans, [zoo als die schikking luidt,] gelijkelijk beschreven en saamgeroepen kunnen worden, en schuldig zijn te komen tot allen Dagvaarden enz. om als eenreleij Luyden ende onder eenen Regimente staande, metten anderen ten beste te handelen en te raaden - even zoo min kunnen Utrechtsche Bannissementen in Holland, of Hollandsche in Utrecht effect sorteeren, ten ware de wederzydsche Staaten zulks, bij een concordaat, hadden overgegeven en vastgesteld; 't welk de uitgeever ter goeder trouwe betuigt niet te weten, noch te gelooven, dat ooit geschied is.’ |
|