Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 319]
| |
De Eenzaame Kristen, of Verzameling van Godvruchtige Overdenkingen in de Eenzaamheid, door K.W. Oemler. Uit het Hoogduitsch. Met eene aanprijzende Voorreden van den Hoog Eerw. Hooggel. Heer L. Meijer. S.S.Th. Dr. en Prof. Ordin. aan 's Lands Hooge School te Franeker, enz. Tweede Stuk. Te Amsterdam bij M. de Bruijn, 1790. In gr. octavo 157 bladz.Ons vroeger gezegde over de schryfwyze van den Hoog Eerwaerden Oemler, in deze zyne OverdenkingenGa naar voetnoot(*), werd ons, by het doorbladeren van dit tweede Stukje, nog nader bevestigd; en men heeft het, schoon men een meerder beredeneerden denktrant beter keure, als een gemoedlyk stichtelyk Geschrift te beschouwen. Hy levert ons hier een vystal van Overdenkingen, onder de volgende Opschriften. Jesus weende. Jesus bloedde. Het woord des Kruizes eene Godlijke kracht ter Zaligheid. Ik zal den Heer vreezen. Ik zie den Dag van Kristus, en verblijd mij. De derde Overdenking, rakende de kracht van 't woord des Kruizes, strekt inzonderheid om ons te doen gadeslaen het in velerleie opzigten gemoedlyk treffende, dat ons de opmerkzame beschouwing van 's Heillands lyden ten levendigste voor den geest brengt. Zulks geeft hem ook herhaelde aenleiding, om te toonen, hoe deszelfs beschouwing, by het gunstig oogenblik van een gevoelig hart, eigenaertig geschikt is, om den Zondaer te stuiten, tot inkeer te brengen, en tot den weg der Deugd te doen keeren. Men oordeele over de uitvoering hiervan, op het lezen der volgende bespiegeliuge. ‘Het woord des kruizes doorgloeit de ziel des wraakgierigen en onverzoenlijken. De medebroeder, gehaat, verdrukt, vervolgd en beleedigd, staat met traanende oogen voor zijnen vijand, en poogt zijn steenen hart, door wraak en vervolgzucht verhit, te vermurven, maar te vergeefs; - kermen en smeeken heeft geen kracht op het gemoed des verharden. - Gevoelloos treedt hij aan den voet van Golgotha, ziet den stervenden Behouder der zondaaren aan den verachten slaavenpaal hangen: - maar hij merkt de onschuld des Verlossers - hij ontdekt eene alle verbeelding te bovengaande menschenmin, eene Genade, die geene | |
[pagina 320]
| |
gronden heeft, eene Barmhartigheid, die grensloos is; - zijn hart klopt, hij gevoelt iets Godlijks, - hij hoort de schreeuwende lastertaal der voorbijgangers, - het sinaaden der grimmige Overpriesters, - het schimpen der glimplagchende Farizeeuwen, - de verachtlijke spotredenen van een geblinddoekt graauw; - hij ziet de verguizende hoofdschuddingen der wraakgierigen, - ziet in ieder oog woede en nijdigheid branden, - en de dolle gramschap hun wrevlig aangezicht afbliksemen; - hij gevoelt afkeer en walging, en zijn ziel toornt over het verdoemlijk gedrag dier bloeddorstigen; - hij rigt zijn traanend oog nog eens na boven, ziet den zwoegenden Heiland met een bebloed hoofd, - met een veelwondig lichaam met den dood worstelen, - hij ziet in Zijn achtbaar gelaat de zagtaartigste trekken van liefde en tederheid; - hij hoort de Godlijke stem des Heilands, “Vader! vergeef het hun!” - Zijne oogen worden geopend door de kracht van het woord des kruizes, en, - verbaazende ontdekking vol verschrikkinge! - hij ziet zich zelven onder het Godvergeeten rot der woedende lasteraars, die Jesus beschimpen, wijl hij zijnen broeder niet vergeest, maar hem steeds met scheele oogen van nijdigheid aanziet, en op wraak bedacht is. - Schaamte doet hem bloozen, - hij gaat verslaagen wech, - zoekt zijnen vijand op, - vliegt hem in de armen, om hem alle zijne beleedigingen te vergeeven.’ |
|