Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeven van Poëtische Mengelstoffen, door het Dichtlievend Kunstgenootschap, onder de Spreuk: Kunstliefde spaart geen vlyt, en Prysverzen. XIIde Deels 2de Stuk. Te Leyden by P. van der Eyk en D. Vygh, 1789. In gr. octavo, 142 bladz.Het was geen onaartige inval van den Engelschen Dichter colman, die, wanneer hy door de straaten van | |
[pagina 207]
| |
Londen wandelende, voor zeker huis geschreven vondt, deeze Winkel verkoopt uit, daar aanleiding uit nam, om zyne Poëtische Winkel ook eens uit te verkoopen. Gelukkigerwyze had hy geen geheel slegte of verlegen stoffen in zyn Magazyn, zo dat hy zyne koopers zoo min bedroog, als hy zyne waaren onder den prys verkogt; dat anders gemeenlyk de roem is, door welken zodanige Winkels hunne koopers lokken. Het Haagsche Dichtlievend Genootschap, dat eerst jaarlyks een geheel Deel van deszelfs Poëtische Mengelstoffen uitgaf, heeft nu zedert eenige jaaren noodig geoordeeld, om maar een half Deeltje te geeven; en evenwel schynt deszelfs voorraad van goede stukken nog zo gering te zyn, dat een naauwkeurige schifting nog wel de helft minder zou toelaaten. Men kan zekerlyk, ook in het letterkundig vak, alle jaar, of altyd, uitverkoopen: eenige Winkeliers hebben dat in gebruik gebragt; maar deeze doen ook telkens weer een frisschen voorraad van Producten op, zo dat, wel verre van te blyken, dat hunne Winkels uitverkogt worden, het graag en aanhoudend vertier de Waaren hoe langer hoe schooner doet worden. En eigenlyk is het dit, dat wy in de Verzamelingen der Haagsche Kunstgenooten niet kunnen vinden; en mogelyk nimmermeer zullen vinden, zoo lang zy zich aan hunne gewoonte verplicht rekenen, om Jaarlyks een bepaald getal bladzyden met vaarzen in het licht te geeven. Het Genootschap telt verscheiden bekwaame Dichters onder zyne Leden; maar de grootste Geniën zelf zyn niet altoos tot dichten geschikt. Hier onderscheidt de Dichter zich van den Handwerker, en Koopman. Dan, om tot dit XIIde Deels 2de Stuk in 't byzonder te komen; het Genootschap deelt daar eerst eenige Mengelstoffen, en vervolgens de Prysvaarzen, in mede, welke het, op de uitgeschrevene stoffe, de verhevenheid van het Euangelie, met den gouden en zilveren eerpenning bekroond heeft. De Heeren Jacobus van egmond en thomas kaas zyn 'er Dichters van; doch of hunne stukken, op zommige plaatsen, niet meer de kenmerken van een koel betoog, dan van dichterlyk vuur aanduiden, geeven wy hun zelven, en hunne beoordeelaars in overweging. Onder de Mengelstoffen heeft men eenige stukjes die niet onaartig zyn. Wy deelen het minste niet mede, wanneer wy het volgende afschryven. | |
[pagina 208]
| |
Geen regel zonder uitzondering.
Een Generaal van Lodewyk
Den Koning van het Lelyryk,
Had, noch in jeugd noch ryper jaaren,
Zich ooit gestoord aan lyfsgevaaren;
Konde immer 't Legerhoofd voorzien,
Dat, door den vyand 't hoofd te bien,
Met moed, met heldenvuur en krachten,
Zyn Vorst de zege stond te wachten,
Dan neemt hy toevlucht tot myn' held,
Wien roem en glorie steeds verzelt,
Wiens spreuk, verwinnen is of sterven!
Gewoon zyn' arm in bloed te verven,
Keert hy getrou aan eed en plicht,
Met Caesars spreukGa naar voetnoot(1) op het aangezicht.
Doch, schoon de naam van held te weezen,
Voor geenen vyand ooit te vreezen,
En die van zeer Godsdienstig, ja!
Niet altyd zynGa naar voetnoot(2) Sinonima,
Hem kost toch, hy de eerste eigenschappen,
Noch seest, noch vastendag, ontsnappen,
Biegt om een haverklap, en is,
Voor dag en daau, reeds in de mis.
Zyn zoon, wien, met de kiem van 't leeven,
Den heldenmoed ware ingegeeven,
Was egter ongelukkig, schoon
Hy in het vuur zich toont den Zoon,
Den Zoon van zulk een Vader waardig;
Vol moed, steeds dapper, altyd vaardig,
Krygt egter, raakt hy aan den dans,
De nederlaag in de oorlogskans.
Met reden op fortuin verbolgen,
Had hy haar nukken vaak verzwolgen,
En egter de eerzugt eens soldaats
Heeft iets byzonder delicaats;
Aan wien toch voegt het hem te klaagen?
Papa, het hoofd van zyne maagen,
Den kamerjonker van Belloon,
Ontmoet hy dan op deezen toon:
Toen ik maar pas 't geweer kost noemen,
Hoorde ik myne onvertzaagdheid toemen,
Ik heb den kryg, die thans me ontëert,
Naar regels van de kunst geleerd,
| |
[pagina 209]
| |
Een' ander zie ik lauren plukken,
De vyand hakt myn volk aan stukken,
'k Heb daarom myn gehoorzaamheld
Thans aan den oorlog opgezeid!
Zagt! zagt, myn Zoon! wat meer sedatie,
Uw jeugdig bloed in agitatie
Voert op uw geest te veel gezag,
Indien myn raad nog iets vermag,
Zo bidde ik u, bedenk u nader,
Neem dan een voorbeeld aan uw Vader,
Zie hoe ik, op den weg van eer,
Gestaag met lauren wederkeer;
Maar volgme ook met uw veneratie
Als ik der lieve vrou van gratie
Te Scherpenheuvel hulde doe;
Gy ziet met welk een ernst, en hoe
Aanhoudende ik de Misse hoore,
Dat u dees eerdienst toch bekoore;
Eet zelf geen soup, tot geenen prys,
Daags voor Sint Jan of Sint Matthys;
Houd voor den Priester niets verhoolen,
Biegt alle uw misdaên, al uw doolen,
Eene eigenschap der dartle jeugd,
Dan zal, myn ouderdom tot vreugd,
Uw roem, by 't klimmen uwer jaaren,
Zich steeds aan de overwinning paaren.
Al nog een' oogenblik gehoor?
Denk, bid ik u, eens beter door:
Papa! wat is dan toch de reden?
Hoe zal ik dit dan best ontleden?
Heeft Marlborough, neen zo 'k vertrou,
Iets meer op met de lieve vrou
Van Hal, Lorette of Scheipenheuvel
Dan met des Paussen voetenëuvel?
Meer met een kerklyk lnstituut
Dan met een' Fluiter of recruut?
Gaat hy ter mis? bezoekt hy kerken?
En pleit hy voor de goede Weiken?
Wel ja hy! even als Armyn,
Of Besa, Luther en Calvyn.
Wie zag hem immer in de vasten
Zich door de biecht van zonde ontlasten?
Hy eet, op witten donderdag,
Pastyen die men roemen mag,
Kapoen en rosbief met een gratie,
Als of Sint Pieters dispensatie,
Die hy welëer van Rome ontving,
Thuis in een schilpadlystje hing;
| |
[pagina 210]
| |
En egter zal 't een waarheid blyven,
Geheel Parys zal ze onderschryven,
Had ons de Hemel niet gered,
By Hochstet en by Malplaquet,
Lang had de Chef der Anglomannen
Ons reeds naar 't vagevuur gebannen.
'k Heb van geen regel ooit gehoord,
Die zich aan geen exceptie stoort.
|
|