Wysbegeerte, alzins, der bemoeijing van groote Mannen waardig geoordeeld is.
In het eerste gedeelte word dan onderzogt, wat de Stofscheidkunde eigentlyk is, en wel derzelver wysgeerige of leerstellige en werktuigelyke uitoefening; dit leid dan den Hoogleeraar teffens tot het aanwyzen der veele moeite en tyd, welke geoordeeldworden, om in deeze kennis vorderingen van aanbelang te kunnen maaken. Tot het tweede gedeelte der nuttigheid dezer wetenschap overgaande, bepaalt zyn Edl. zig voornamelyk by de Natuurkunde, en doorloopt vervolgens eenige andere kunsten, fabrieken en handwerken, by welken allen de Stofscheidkunde hoofdzaakelyk vereischt word; wordende dit alles met, by zodanige gelegenheid passende, Aanspraken beslooten.
Ieder Lezer begrypt van zelve, dat zoortgelyke Redevoeringen niet bestemd zyn, om een onderwerp als uit te putten, of het zelve geheel uitvoerig en na vereisch der zaake te behandelen; en het is uit dit oogpunt, dat men ook deze Redevoering behoort te beschouwen en te beoordeelen, en als dan zal niemand ontkennen, dat zy aan haar eigentlyke oogmerk vry wel voldaan heeft.
De Vertaaling, door den nu reeds zaligen sels, ten blyke van vriendschappelyke achting voor den Autheur, in het ligt gegeeven, is vloeibaar, en in een niet ongevalligen styl geschied. Zyn Edl. voegt, by de Opdragt, nog eene Voorrede, waarin, op eene Stofscheidkundige wyze, ‘de voortduuring van ons dierlyk bestaan in het Ryk der Natuur onderzogt word. Voorts, wat daar uit, op eene natuurlyke wyze, ten behoeve van de bestendigheid onzer denkende vermogens, zy af te leiden. En ten laatsten, welke invloeden dit alles, op ons menschelyk bestaan, in dit leven, voor anderen, en voor ons zelven, kunnen hebben, alles ten behoeve van ons redelyk geluk.’
Gaarne gaven wy onzen Lezeren hiervan een omstandiger bericht, ware het niet dat wy door de bekrompenheid der plaatze daar in wierden verhinderd; dit echter kunnen wy niet voorby van deeze Voorrede te zeggen; dat dezelve allezins de achting, welke de, in meer dan een vak, achtingswaardige sels verdiend heeft, gantsch niet verminderd, maar ook by hun, welke, ten opzichte van eenige daar in voorkomende stukken, andersdenkende zyn, nogthans, niet zal nalaaten eene genoeglyke uitbreiding hunner gedachten, en erkentenis aan den Autheur, te verleenen.