Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 89]
| |
Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Bijbel vertaald, omschreven en door aanmerkingen opgehelderd. Tweede Deel. Te Utrecht en Amsterdam, bij G.T. van Paddenburg en Zoon en Allart. 1789. In gr. octavo 598 bladz.In ene voorafgaende Inleiding, voor het Boek Exodus, handelt de Eerwaerde van Vloten over de voornaemste byzonderheden, die omtrent het Wetboek van Moses in aenmerking komen, zo ten opzichte van den Godsdienst als den Burgerstaet. Dit doet hem eerst het oog vestigen op het verband tusschen die beiden, en het kenmerkende van het Mosaische Wetboek, het welk hem als met de hand leid ter naspooringe, of dat verband op ene Godsregeering gegrond zy, en in welken zin de regeeringsvorm van Israël ene Godsregeering genaemd behoore te worden. Na de verklaring hiervan doet hy ons opmerken, ‘dat het ligchaam dier wetten eene inrichting voor eene Godsregeering is: dat is, in welke de Godsdienst onafscheidbaar ingevlogten is; doch evenwel geschikt naar de tijdsomstandigheden, in welken het volk leefde, den staat uit welken zij overgebragt waren, namelijk dien der vrijheid uit Egijptens slavernij, het zwervend leven in de woestijne, en de uitzichten op Kanaän.’ Zulks staeft onze Auteur, door ene overweging van de verschillende aenleiding der Wetten, en van den geest der Wetten, in het Mosaische plan, zo van de zyde van den Burgerstaet, als die van den uitwendigen en inwendigen Godsdienst. De behandeling van dit laetste onderwerp brengt zyn Eerwaerden tot het onderzoek der vrage: of de geest van het Wetboek zy, geheimzinnig op Christus te wyzen? Men is hier omtrent, zynes oordeels, aen de ene en andere zyde, te sterk tot uitersten overgeslagen, en hy legt het 'er op toe, om te toonen, met welk ene omzigtigheid men dit stuk behoore te behandelen. Ten dien einde gaet hy afzonderlyk na, welke betrekking de Messias hebbe, op de burgerlyke inrichting, en op het Wet- | |
[pagina 90]
| |
boek, ten opzichte beiden van den uitwendigen en inwendigen Godsdienst. By de ontvouwing hiervan staet zyn Eerwaerde byzonder stil op den uitwendigen tabernakeldienst, in deszelfs zinnebeeldige betekenis, en verledigt zich ter verklaringe en bevestiginge der drie volgende stellingen. ‘(1.) De tabernakeldienst was bevorderlijk, om de hoope, op de komste van den Messias, en den aart van zijne verrichtingen, in een zinneprent, duidelijker te leeren en te verlevendigen. (2.) De tabernakel, zo in zijne meubilen als in derzelver schikking, geest een zinneprent van den aart der Godvrucht en der middelen tot de inwendige deugd. Eindelijk (3.) De tabernakeldienst is een schets van den staat des Hemels tot op den jongsten dag.’ En hier mede verknogt hy ten laetsten ene schets van den Tabernakel in alle deszelfs byzonderheden, door de Godsvrucht bespiegeld; te gelyk met ene voordragt van de opleidende denkbeelden, die 'er, voor het Geloof en de Godzaligheid, in de Besnydenis en de Israelitische Feesten waren. - Naer de verschillende denkwyze over de Typische Godgeleerdheid zal dit alles zeker zeer verschillend beöordeeld worden; en zy, die hunne gedachten daeromtrent nauwer beperken, zullen dikwerf reden vinden om te klagen, dat zyn Eerwaerde 't 'er meer op toegeleid heeft, om in een ruim veld van bespiegelingen uit te weiden, als om het bondig bewysbare in 't oog te houden. - In ene beknopter Inleiding voor het Boek Leviticus, (mede in dit Deel afgegeven,) doet hy ons inzonderheid opmerken, hoe men een nuttig gebruik kunne maken van de schriften van Spencer en Michaëlis; en verwyst verder den Lezer tot zyne bovengemelde Inleiding op het Boek Exodus, mitsgaders tot die van Perponcher op het Boek Leviticus. Wat wyders den arbeid van zyn Eerwaerden, ter ophelderinge dezer twee Bybelboeken betreft, dezelve is volkomen ingericht naer het voorgemelde Plan;Ga naar voetnoot(*) dat, gelyk we diestyds aenduidden, zyne nuttigheid heeft. Tot een voorbeeld der bewerkinge, hoedanig een wy toen niet wel konden plaetzen, diene in dezen 's Mans uitbreidende opheldering van 't ontzachlyke der Wetgevinge op Sinai, met de eerbiedverwekkende voorbereiding des Volks, ter ontvangste van dezelve, aengetekend Exod. XIX: 7-19., welk verhael aldus luid. | |
[pagina 91]
| |
‘7. Doe moses wedergekeerd was, ontbood hij de hoofden der stammen, de aanzienlijksten onder de geslachten, en stelde hun het gesprek voor, dat zijn heer hem uitdrukkelijk gelast hadde hun mede te deelen. 8. De oudsten vergaderden, de schaare stond in een drom omtrent der Hoofdmannen tenten, en doe zij de keuze van Jehovah, en de voorwaarde van hunne zijde hoorden, was 'er een eenpaarig geroep: - wij zijn bereid, al wat Jehovah, als onze Koning en Wetgeever, gebiedt, te gehoorzaamen. Wij hulden hem gewillig, - met dit antwoord keerde moses weder naar zijn heer in de Schechina. 9. Hij bragt de verklaring des Volks daarop: doe zeide de heer, ik zal dan nu in eene swaardere Wolk nederdaalen, zo digt bij u, dat het volk zelfs het geluid hooren kan, wanneer ik tot u, met eene menschelijke stemme, spreeke; ik zal dat doen, op dat zij ook voor altoos, U in uw gezag, getrouw zijn, even zo als zij zich tot gehoorzaamheid aan mij verplicht hebben. 10. Begeef u intusschen weder naar beneden, draag zorg, dat het volk van nu af en morgen, zich afzonderen, dat zij hun gewaad zelfs zuiveren, tegens den derden dag, 11. want dan zal Jehovah, ten aanzien van de gansche schaare, zichtbaar nederdaalen met de Wolk, bij den afhellenden voet des bergs.Ga naar voetnootvs. 12. Laat het volk zich dan rondom den berg schaaren; doch beveel ten scherpste dat niemand zich verstoute, om op te klimmen; want die met dat oogmerk naderen durft, zal het met den dood bekoopen.Ga naar voetnootvs. 13. De uitvoerders daarvan zullen in hunnen kring blijven staan, alleen met steenen naar hem werpen, of met pijlen hem doorschieten: draag dan alle zorg beiden voor menschen en vee. Evenwel, als het geluid, het welk de Goddelijke verschijning vergeseld, ophoud, dan mag een ieder weder veilig den berg beklimmen. 14. Doe daalde moses weder af met dezen nieuwen last, en van dat oogenblik zonderde zich het wolk plechtig af tot deze ontmoeting en zij verwisselden hun gewaad. 15. Hij droeg bijzonder zorg dat zij twee dagen | |
[pagina 92]
| |
daar aan zich gereed maakten om bij 't gebergte te staan; en om alles plegtiger te maken, gelast hij, dat niemand zich, in dien tijd, met vrouwen vermengen zoude. 16. Met het aanbreeken van den derden dag werden al van den berg de schitterende blikzemstraalen gezien, en de loeijende donder kwam van derzelver toppen afrollen: eene dikke, zwarte Wolk, droug door de Hemelvloer, en bleef om des bergs top hangen; dit alles was vergezeld van een loeijend geluid, omtrent als van eenen zwaaren hoorn; en al het volk geraakte over dit geducht verschijnsel in beroering.Ga naar voetnootvs. 17. Moses ging met de gansche schaare voorwaards, hen leidende naar den voet van den berg; toen beval hij hun daar eerbiedig te blijven staan wachten.Ga naar voetnootvs. 18. Edoch moses ging een weinig voorwaards uit den kring, naderde dus meer den berg: - met vertrouwende eerbied zal hij dit geduchtste tafereel overzien hebben. - Nu ging er een dikke rookdamp op, van boven het gebergte, zo dra de dikke Wolk meer daalde. - Zij gaf op het aanzien gloeijende golven vuurs uit: het was als of de berg smolt, zo dra Jehovah nu nader kwam; - vuur en damp was als in een brandende oven onder elkander vermengd, dat ontzagchelijk gevaarte van bergen zelfs, tot vermeerdering van de ontroering, beefde op hunne anders onwrikbaare grondvesten. 19. Bij tusschenpoozen was 'er een diep ontzag verwekkende stilte, waarbij een meer naderend geluid der bazuine gehoord werd. Doe dit geluid zeer nabij was, konde men duidelijk onderscheiden, dat 'er uit de Wolk geantwoord werd, op het geen moses vroeg.’ | |
[pagina 93]
| |
Voorts geeft ons Moses, na de melding van ene nog bykomende omstandigheid, vers 20-25, een afschrift van de toen gegevene Wet, Hoofdst. XX: 1-17, en bericht ons verder vers 18-21. de aendoening, die dit alles op het Volk had, met het gevolg hiervan, welk laetste gedeelte de Eerwaerde van Vloten in dezer voege ophelderende omschryft. ‘Het volk was onder deze wetgeving in diepe aandacht; elk bemerkte nu, dat zo ras de hoorbare stem zweeg, dat de donder en bliksem en het loeijend geluid weder op nieuws aanvang nam, en vuur en damp wederom onder den anderen verschriklijk gemengd werden: het was even als of Sinai een vuurbraakend gebergte was, waarop elk der toeschouweren meer te rug deinsde. 19. Zo ver ging hunne vreeze, dat zij door de oudsten verzochten, moses mogt in het vervolg als hij nu wetten voor te draagen hadde, die zelfs afkondigen: zij zouden dan even zo bereid zijn, tot gehoorzaamheid als nu, want elk dugtte thans, indien de Godheid verder voortging zijne wetten af te kondigen, dat zij nog eenmaal van schrik omkomen zouden. 20. Moses bragt hunne bevreesde gemoederen weder tot bedaaren, door de volgende aanspraak: de verschijning van de Godheid is niet ten uwen verderve, maar alleen om u te beproeven, of het uwe gezindheid zoude weezen in zijne tegenwoordigheid allen eerbied te betoonen, welke hem toekomt; en op dat deze zo majesteuse verschijning u van overtreding tegens zijne geboden te beter beveiligen zoude. 21. Doe moses dat gesprek hield, stond hij tusschen de schaare en den berg: doch hij keerde op nieuw weder tot de donkere hangende Wolk, uit welke de heere gesproken hadde.’ - En hierop ontving Moses, gelyk het verdere geschiedverhael uitwyst, de overige Godsdienstige en Burgerlyke Wetten, die hy vervolgens in Gods naem, (buiten zodanig ene Godlyke verschyning, naer des Volks eerbiedige smeekbede,) den Volke bekend maekte. |
|