Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Lukas Tweede Boek, behelzende de Handelingen der Apostelen. Naar het Grieksch. Door Y. van Hamelsveld. Te Amsteldam by M. de Bruyn, 1789. In gr. octavo.Met opzicht tot den inhoud van dit tweede Boek van Lucas, dat, als een vervolg van zyn Euangelie (behelzende de eerste verkondiging der Euangelieleere, door Jezus Christus zelven,) ons een verslag geeft van de verdere prediking dier Leere, door den dienst der Apostelen, en wel inzonderheid van Petrus en Paulus, stelt de Heer van Hamelsveld, in zyne bygevoegde korte Aanmerkingen, zeer gepast, de volgende bedenking voor. ‘Dit boek is voor de Christenen van het alleruiterst gewigt en aanbelang; zonder het zelve zouden wij niet weten, hoe, of waardoor het Christendom onder Jooden en Heidenen eerst gegrond, en uitgebreid is geworden. Het is geheel in den geest van christus geschreven, en zo treffend, dat het, met aandacht, en in zijnen geest, gelezen wordende, het verstand niet alleen verlicht, maar ook het hart verwarmt. Men ziet hier de middelen, welke gediend hebben, om het Koningrijk van den verheerlijkten jesus zoo op aarde te gronden, dat het, na zoo veele eeuwen, nog staat. Deeze middelen zijn juist die, hoedanigen men, ten behoeve van het Godsrijk van waarheid en deugd, verwachten moest, godlijke en verbaazende wonderwerken, en overtuigende redenen, die geschikt waren, om den genen, dien het om waarheid en deugd te doen was, te overtuigen. Overvoortreflijk zijn de redenvoeringen, door de Apostelen en Leeraars van het Christendom gehouden, welken lukas in dit boek optekent, wel niet naar de regels der schoolsche welsprekendheid, maar zuivere, natuurlyke, overredende welsprekendheid; zoo dat het niemand verwonderen kan, dat zelfs, bij voorbeeld, een Koning agrippa, door de kracht van paulus redenen getroffen, uitriep; gij beweegt mij bijna een Christen te worden.’ | |
[pagina 50]
| |
In de manier van vertaling dezes Boeks, en de verdere uitvoering van de taek, die de Heer van Hamelsveld op zich genomen heeft, vind men 's Mans aenhoudende oplettendheid om ene duidelyke overzetting te geven, en te gelyk, daer 't dienstig is, 'er zodanige beknopte uitbreidingen of byvoegzels in te vlechten, die ten gereeden verstande van 't voorgestelde dienen; waer toe ook wyders zyne verdere korte aenmerkingen alleszins behulpzaem zyn. - Men slae, tot een nieuw voorbeeld hier van, het oog op het laetste gedeelte der aensprake van Jacobus, aen de Leden der vergaderinge, te Jeruzalem byeengekomen, om te raedplegen, over de afwending van den twist, nopens de noodzaeklykheid der besnydenisseGa naar voetnoot(*). By die gelegenheid liet zich Jacobus, na gewag gemaekt te hebben van de aenneeming der Heidenen tot Gods Volk, overeenkomstig met de Godsprake van den Propheet Amos, volgens de aentekening van Lucas, Hand. XV: 19-21, aldus hooren. ‘Niets is zekerer, dan dat aan God, al wat Hij doet, van eeuwigheid af bekend is; derhalven ben ik van gevoelen, dat men den genen, die uit de Heidenen zich tot God bekeeren, geene moeilijkheid moet aandoen, maar dat men hun enkel aanschrijve, dat zij zich onthouden van alle ontreinigende gemeenschap aan of met de afgoden, als ook van hoererij, en van [het eten van] het verstikte en van bloed; - [dit oordeel ik nodig,] om dat moses al van over lange tijden in genoegzaam alle steden zijne predikers heeft, en elken Sabbath in de Sijnagogen gelezen wordt, [zoo dat, zonder de waarneming van deze voorschriften, geene broederlijke gemeenschap schijnt plaats te kunnen hebben.]’ Op dit voorstel van Jacobus, volgens vers 22 en 23, door de Apostelen en de Ouderlingen, met de geheele Ge- | |
[pagina 51]
| |
meente, goedgekeurd, en voorts den Heidenen bekend gemaekt, deelt ons de Heer van Hamelsveld nog deze aenmerking mede. ‘Men heeft nopens den raad van jacobus en het besluit der Apostelen, overeenkomstig dien raad, veele zwarigheden gemaakt; en gevraagd, of men dien als een zedelijk gebod en voorschrift moest aanmerken, welke altijd alle Christenen verbindt, dan niet? Het eerste scheen gegrond te zijn, doordien hoererij ook voorkomt onder het geen verboden word, welke tot de zedelijke ondeugden behoort, waarom sommigen, door “hoererij,” “hoerenloon” hebben willen verstaan. Aan den anderen kant scheen het onthouden van het verstikte en van bloed meer eene stellige wet te wezen. - Men kon dit alles heel gemaklijk vermijd hebben, indien men op het oogmerk en verband van jacobus redenen gelet hadt. Het groot oogmerk van dezen Apostel was, om de vrede en eensgezindheid te bevorderen, tusschen de geloovigen uit de Heidenen en uit de Jooden, zonder de eersten te bezwaaren met het juk der Mosaïsche Wetten. Daar toe oordeelde hij, dat, gelijk men aan den éénen kant de Heidenen geene moeilijkheid moest aandoen, dus ook dezen aan den anderen kant zoo veel moest inschikken, dat zij zich onthielden, niet alleen van dingen, die, gewijd aan afgoden, dus een gruwel waren voor de Jooden, als ook van hoererij, maar ook van het verstikte en van bloed, van welken de Jood even afkeerig was, en welke dingen de grootste oorzaaken waren, dat Jooden en Heidenen geene tafelgemeenschap, en dus geene naauwe vereeniging met elkanderen, houden konden. En van de Joodsche Christenen kon men niet vergen, dat zij hierin toegaven, alzoo zij van der jeugd af met eerbied de Wetten van moses hadden hooren voorlezen, en dus niet wel betaamlijk konden gevergd worden, om hier toe te geven, het geen de Heidenen zonder eenige zwaarigheid doen konden. En deze is dan de meening van die woorden, “om dat moses enz.” Hieruit ziet men, dat, zoodraa de gemeenschap en vereeniging der Christenen, gelijk door den tijd geschieden moest, voltooid en volmaakter werdt, dit Apostolisch besluit, als enkel de handhaving van rust en vrede bedoelende, van zelfs zijne verbindende kracht ophieldt uit te oefenen. - Zoodraa soortgelijk geval plaats greep, zouden verstandige Christenen dezelfde inschikkelijkheid oefenen omtrent de zwakken. - Uit dit oogpunt de | |
[pagina 52]
| |
zaak beschouwd zijnde, kunnen zedelijke voorschriften hier gepaard gaan met stellige geboden. - Deze plaats behoort dus onder die menigvuldige bijbelplaatsen, welke haare duisterheid alleen te wijten hebben, aan de onoordeelkundige scherpzinnigheid der Uitleggeren, schoon zij in zich zelven allerklaarst en duidlijk zijn. - Het blijkt voorts, uit het verder beloop, alszins, hoe verstandig en vredelievend de Apostelen en oudsten der Jerusalemsche gemeente gehandeld hebben. De gemeene bedoeling van allen was de vrijheid van het geweten, en van alle Wettisch juk; maar zij eischten inschiklijkheid, welke, zonder slaafachtig te worden, kon dienen, om de geloovigen uit Jooden en Heidenen tot één lichaam te vereenigen. - Schoon voorbeeld! - Indien dit in volgende Concilien en Kerkvergaderingen gevolgd was, hoe veele scheuringen zou men onder de Christenen hebben voorgekomen! -’ |
|