Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 509]
| |||||||||
Verhandeling over de sexen der planten, door den Ridder Carel Linnaeus, met aantekeningen van de heeren Smith en Broussonet.(Vervolg van bladz. 493.)
Over 't algemeen zyn de Werktuigen aan alle Planten gemeen:
Verscheide Planten hebben geen Kelk, em men treft geene Bloembladen op een groot getal Planten, die daarom den naam van Apetales draagen; doch 'er is geen Plant zonder Helmstyltjes en Stampertjes. De Waarneeming heeft ons getoond, dat de Helmstyltjes de Mannelyke, en de Stampertjes de Vrouwlyke, deelen zyn; een groot getal Bloemen, die Helmstyltjes en Stampertjes vereenigd hebben, zyn Hermaphroditen; de Hermaphroditen schynen veel natuurlyker in de Planten dan de Bloemen, waar in de Sexen afzonderlyk zyn: dewyl de Planten het vermogen, om van plaats te veranderen, derven, en dus elkander niet kunnen naderen, gelyk de Dieren. 'Er zyn, egter, veele Planten, by welken men de deelen der Sexen op onderscheide Planten aantreft. In dit geval zullen de Zaaden, voortgebragt door dezelfde Moeder, Planten | |||||||||
[pagina 510]
| |||||||||
geeven, die geen Bloemen draagen dan met Helmstyltjes voorzien, en gevolglyk Mannelyke, en andere, die alleen Stampertjes hebben, en enkel Wyfjes zyn; en dit gaat zo vast, dat men tot nog geene Plant ontdekt heeft, die Vrouwlyke Bloemen voortbragt, zonder ten zelfden tyde Helmstylige of Mannelyke Bloemen te hebben op dezelfde Plant, of op een onderscheiden Stoel: 't zelfde neemt men waar ten opzigte van de Mannelyke Bloemen. Gelyk alle Vrugten geschikt zyn om Zaaden voort te brengen, zo moeten alle Helmstyltjes het vrugtbaarmaakend Stof bezorgen. Alle Zaaden besluiten in hun binnenste zekere hoeveelheid van de Mergagtige zelfstandigheid, die zich uitzet, wanneer men die Zaaden in heet water doet. Elk Bolletje Zaadstof bevat ook in zyn bekleedzels eene veerkragtige zelfstandigheid, die, schoon zeer dun en bykans onzigtbaar, zich door middel van heet water uitzet, en dikwyls met geweld. Wanneer de Planten in bloei staan, valt de Zaadstoffe van de Helmtjes af, en verspreidt zich, gelyk de Zaaden uit de Vrugt vallen, op den tyd der Rypheid. Op denzelfden tyd, als het vrugtbaarmaakend Stof van de Helmtjes valt, biedt het Stampertje zyn Mondje aan: dit is als dan in den volkomensten staat, en bedekt met eene byzondere vogtigheid, ten minsten geduurende een gedeelte van den dag: het Stampertje is omringd door de Helmstyltjes, of, indien de Bloemen uit den aart na den grond hangen, zyn diezelfde Helmstyltjes hangende, zo dat het Zaadstof gemaklyk in het Mondje gebragt kan worden, deeze wordt daar opgehouden, niet alleen door het vogt, waar mede dit deel bezet is; maar ook door de vogtigheid, welke daar in beslooten is, en daar uit voortkomt. Wat van Bolletjes met Zaadstoffe afvalt, en zich met het vogt van het Mondje vermengt, wordt tot de beginzels der Zaaden gevoerd. Veele voorbeelden, ten bewyze van dit stuk, zou ik kunnen aanhaalen; maar genoeg zal het weezen by te brengen, 't geen men waarneemt in de Amaryllis formosissima. Wanneer het Weer warm genoeg is om de Plant in vollen bloei te brengen, strekt zich het Stampertje na beneden, en uit het uiterste van het Mondje komt een heldere druppel vogts, zo groot, dat men geduurig denkt die te zullen zien afdruipen: maar die vogtdruppel wordt in het Stampertje weder allengskens opgepompt, tusschen drie en vier uuren in den naamiddag, en vertoont zich niet weder voor tien uuren 's anderen | |||||||||
[pagina 511]
| |||||||||
daags 's morgens: op 't midden van den dag is die druppel grootst. Indien men de Helmstyltjes schudt op zulk eene wyze, dat derzelver Zaadstof zich met dat vogt kan vermengen, ziet men dat vogt welhaast troebel en geel worden, en men onderscheidt kleine donkere streepjes van het Mondje tot de beginzelen der Zaaden. Eenigen tyd daar naa, wanneer de vogtdruppel geheel opgeslurpt is, vindt men het Zaadstof op het Mondje gelegd; doch dezelve is ongeregeld, en heeft de eerste gedaante verlooren. - Ik kan daarom niet toestemmen in 't gevoelen van den Heer morland, en eenige anderen, die denken, dat de bevrugtende stoffe door het Mondje heen gaat, en misschien tot in het vrugtbeginzel der Zaaden door, op dezelfde wyze als leeuwenhoek geloofde, dat de Zaaddiertjes tot in het binnenste der Eyeren doordrongenGa naar voetnoot(*). - De Mirabilis levert ons een spreekend voorbeeld op van de valschheid deezer stellinge. De Zaadstof van deeze Plant is zo groot, dat dezelve in grootte bykans het Stampertje te boven gaat; zy kleeft sterk aan 't Mondje, 't welk de Zaadstof, daar op gevallen, zuigt en opslurpt, even als de Zee-polypen, wat binnen derzelver bereik komt, uitzuigen. Op een avond, in de maand Augustus, nam ik zorgvuldig alle de Helmstyltjes weg van drie Bloemen der Mirabilis longislora, en ik vernietigde teffens alle de Bloemen van dezelfde soort, die open waren: ik verspreidde op die Bloemen de Zaadstoffe van de Helmstyltjes der Mirabilis jalappa: de Zaadhuisjes zwollen; maar kwamen niet tot rypheid. Op een anderen avond nam ik dezelfde Proeve, doch de Zaadstoffe van de Helmstyltjes van dezelfde soort, te weeten de Mirabilis longislora, waar op alle de Zaadhuisjes goede rype Zaaden voortbragten. | |||||||||
[pagina 512]
| |||||||||
Eenige Schryvers hebben beweerd, dat de Helmstyltjes alleen dienden, om de Bloemen van zekere onzuiverheden te ontlasten, en geheel niet tot de voortteeling te passe kwamenGa naar voetnoot(†); 't is zeer duidelyk, dat deeze Plantkundigen die zaak niet genoegzaam onderzogt hebben: want, dewyl men Planten heeft, die de Helmstyltjes draagen op Stoelen, onderscheiden van die de Stampertjes hebben, of zelfs op takken, zeer verre verwyderd van die waar op men de Stampertjes vindt, kan men geenzins gelooven, dat deeze deelen geschikt zyn in het Vrugtbeginzel, van 't welk zy zo verre afstaan, van eenige overtollige stoffe te ontlasten. Geen Natuurkundige kan van vooren beweeren, dat by de Dieren de Mannelyke Zaadstoffe noodzaaklyk is om de Eytjes te bevrugten: 't is nogthans een stuk door de ondervinding genoegzaam beweezen. Wy houden ons, ten opzigte van de Planten, te vrede, met een dergelyk verschynzel van agteren te beoordeelen. In de maand January, des Jaars MDCCLX, stondt de Antholira eunonia, in een pot in myn kamer, in bloei; doch de Bloemen gaven geen goed Zaad: de lugt was niet genoeg in beweeging, om de Zaadstoffe van de Helmstyltjes in het Stampertje te brengen. Op zekeren middag ontdekte ik, dat een Mondje zeer vogtig was, ik nam zeer voorzigtig een Helmtje af, en streek het zagtlyk over het Mondje. De Bloem bleef nog acht dagen in bloei, wanneer ik denzelven afsneed, om ze in myn Plantverzameling te leggen; en ik ontdekte dat het Zaadhuisje van den enkelen Bloem, op welken ik deeze bewerking verrigt hadt, uitgezet was, ter dikte van een boon; ik opende die vrugt, en ik ontdekte in een der drie afdeelingen een groot aantal Zaaden, terwyl de twee andere ledig waren. In April zaaide ik Hennipzaad in twee [...]: de jonge Planten kwamen zo wel op, dat ik in ieder dertig of veertig Stoelen had: ik plaatste ze voor een venster, doch op een grooter afstand van elkander. De Hennip tierde in beide even goed. Ik liet in een der Potten de Mannetjes en Wyfjes, die bloeiden, zy gaven in July Zaad: deeze Zaaden, in water geweekt, en in den grond gedaan, kwamen in den tyd van twaalf dagen op. In de andere | |||||||||
[pagina 513]
| |||||||||
Pot verdelgde ik alle de Mannelyke Planten, zo ras ik ze genoegzaam kon onderkennen. De overgebleevene Wyfjesplanten groeiden zeer wel, en vertoonden eene menigte van Stampertjes: deeze Bloemen bleeven zeer lang open, als of zy verwagtten bevrugt te worden, terwyl de Wyfjesplanten in de andere Pot reeds begonnen waren te verslenssen, en de Stampertjes geen kragt meer betoonden, naa dat ze met de bevrugtende Stoffe verzadigd waren. 't Was zeer aartig te zien, dat de Stampertjes der onbevrugte Wyfjes zo langen tyd groen en in vollen groei bleeven. Wanneer deeze Planten, die de maagdom bewaard hadden, in 't einde begonnen te dorren, en de groei te eenemaale ophield, onderzogt ik, in tegenwoordigheid van verscheide Plantkundigen, alle de Kelken; schoon dezelve opgezet waren, en scheenen in een gezonden staat te zyn, waren alle de Zaaden bruin, plat, uitgedroogd, en toonden geen pit te bezitten. Ik vond my daar door ten vollen overtuigd, dat de voorbeelden, door verscheide Schryvers bygebragt, van Vrouwlyke Hennipplanten, die zonder Mannelyke goede Zaaden zouden geteeld hebben, niet nauwkeurig genomen zyn, en dat de Wyfjes bevrugt werden door Zaadstoffe, van verre door den wind in de Stampertjes gevoerd. 'Er is geene Proeve gemaklyker te neemen dan die ik hier aanvoere, en is 'er ook geen, die op eene overtuigender wyze aantoont, hoe de Planten bevrugt wordenGa naar voetnoot(§). Ik had, in de maanden Juny en July, de Clutia tenella (dit moet waarschynlyk weezen Clutia puchella,) in vollen groei op myn venster. De Mannetjes - Plant | |||||||||
[pagina 514]
| |||||||||
stondt in eene andere Pot dan de Wyfjes. Deeze gaf veele vrugten, waar van 'er geen een miste. Ik zette de twee Planten op twee vensters, van 't zelfde vertrek; de Bloemen op de Wyfjes-Plant bleeven vrugtbaar. Eindelyk nam ik het Mannetje weg, en hieldt alleen het Wyfje, van 't welk ik alle reeds openstaande Bloemen afsneed. Elke dag kwamen 'er nieuwe Bloemen, die acht of tien dagen open stonden, wanneer het steeltje geel werd, en de Bloem afviel, zonder eenigen Zaadkorrel te bevatten. Een Plantkundige van myne kennis, die zich met my vermaakt hadt in het waarneemen van dit verschynzel, haalde my over, om uit myn Stookkas een enkelen Manlyken Bloem te neemen, en boven een Vrouwlyken Bloem, die nog in goeden staat was, te plaatzen: wy bonden deezen met een rooden zyden draad aan het Stampertje vast. Den volgenden dag namen wy den Mannetjes Bloem weg: en deeze eenige Wyfjes Bloem gaf vrugt. - Ik nam een anderen Mannelyken Bloem uit de Stookkas, en scheidde 'er voorzigtig een Helmtje af, waar van ik de Zaadstoffe afstreek met een veder, en zagtlyk heen streek over drie Mond es van een Vrouwlyken Bloem; ik droeg onder deeze kunstbewerking zorge, om de twee andere Mondjes van den Bloem met een stukje papier te bedekken, ten einde de bevrugtende stoffe 'er niet in mogt komen. De vrugt kreeg haare gewoone grootte, en als ik dezelve dwars doorsneed, vond ik een grooten Zaadkorrel in een der huisjes, terwyl de twee overige ledig waren. Alle de andere onbevrugtte Bloemen verdorden en vielen af. Men ziet dat deeze tweede proefneeming niet moeilyker valt dan de eerste. Zints tien jaaren had ik in myn Tuin de Datisca cannabira, ik vermenigvuldigde deeze Hennipplant door afzetzels. Ik had veele Bloemen op onderscheide Stoelen, maar alle, zonder uitzondering, waren Vrouwlyke, en 'er kwam niets van. Eenige Mannelyke Planten begeerende te hebben, kreeg ik nieuwe Zaaden van Carys. De Planten, daar uit voortspruitende, waren, tot myn groot leedweezen, alle Vrouwlyke, die geen vrugt altoos gaven. Eindelyk kreeg ik, in den Jaare MDCCLVII, Zaaden van dezelfde Plant, en hadt het geluk, om het volgende jaar eenige Mannelyke in bloei te zien. Deeze Mannetjes Planten vonden zich op eenen grooten afstand van alle de Wyfjes verwyderd: wanneer de Bloemen gereed waren om de bevrugtende Zaadstoffe te strooijen, | |||||||||
[pagina 515]
| |||||||||
zette ik daar onder een blad papier, op 't welke ik de Zaadstoffe deedt vallen, door de Planten te schudden; het papier werd geheel bedekt met geelagtige stoffe; deeze zette ik boven de Vrouwlyke Planten, ten zelfden tyde in bloei staande. Koude nagten vernielden veele van deeze Datisca, en verscheide andere Planten, veel vroeger dan in andere jaaren. Dan, niettegenstaande dat ongeluk, bevond ik, by het onderzoek der Planten, boven welke de Zaadstoffe geplaatst geweest was, de Zaaden van de natuurlyke grootte, terwyl 'er geen spoor van Zaad te vinden was in de Bloemen der elders staande Datiscas, met geen Zaadstoffe bestrooid. Verscheide soorten van Momordicas, welke wy, nevens andere Planten, uit de Indiën, in de Stookkassen kweeken, geeven menigmaal Vrouwlyke Bloemen, die zeer sterk schynen; doch des niettegenstaande schielyk verwelken, geel worden, en afvallen, zonder vrugt te draagen. Ik beval myn Tuinman, de Mannelyke Bloemen af te snyden, en boven de Vrouwlyke te hangen, zo ras dezelve open gingen, en langs dien weg zyn wy zo zeker van rype vrugten te bekomen, dat wy de onderscheide Vrouwlyke Bloemen, naar welgevallen, kunnen bevrugtenGa naar voetnoot(‡). De Jatropha urens bloeide alle jaaren in myn Stookkas; maar de Vrouwlyke Bloemen kwamen voor de Mannelyke, lieten binnen de acht dagen de Stampertjes vallen, en verwelkten eer de anderen open waren, op die wyze had ik nooit eenige vrugt van dit Boomgewas kunnen bekomen. In den Jaare MDCCLII had ik Mannelyke Bloemen op een zeer sterken Plant, die zich zeer fris vertoonden: op denzelfden tyd zag ik eene kleine Wyfjes boom in een Pot, die Bloemen met frisse Stampertjes hadt. Ik plaatste die Pot onder de andere, en zamelde op die wyze Zaaden in, die ryp waren, en gezaaid heerlyk voortkwamen. Zints dien tyd heb ik verscheide keeren Mannetjes Bloemen van de eene Plant genomen, en boven de Wyfjes Bloemen gezet, en 't heeft my nooit gemist, door dit middel goede Zaaden te krygen. - 't Is twee jaaren geleeden, dat een blad papier lag onder eenige Mannelyke Bloemen, en een maand of zes weeken, indien ik het wel onthouden heb, bewaarde ik de Zaad- | |||||||||
[pagina 516]
| |||||||||
stoffe zorgvuldig, in een papier gewonden, ik strooide het op drie wyd openstaande Vrouwlyke Bloemen van de Jatropha: deeze drie alleen gaven my vrugt, terwyl de andere vrugtloos verwelkten. De binnen Bloembladen van het Ornitholagum, doorgaans, schoon oneigen, Canadense bygenaamd, of de Albuca major, staan zo digt op een, dat ze zeer bezwaarlyk toelaaten, dat de lugt tot het zaadbeginzel doordringe, en zeer moeilyk de Zaadstof der Helmstyltjes van een anderen Bloem doorlaaten: deeze Plant gaf my alle dagen nieuwe Bloemen en nieuwe Vrugten, de Bevrugting miste nooit. Ik nam, door middel van een kromme spelde, en met veel omzigtigheids, de Helmtjes van één Bloem weg, en deeze was, overeenkomstig met myne verwagting, de eenige onvrugtbaare. Ik herhaalde acht dagen daar naa dezelfde proeve, en altoos met denzelfden uitslag. Ik had in myn Tuin, in een afgelegen hoek, een Stoel van de Chelidonium corniculatum, waarin ik alle Bloemen, op één na, weg nam, welke ik van de Helmtjes beroofde. Ik had deeze bewerking gedaan, toen de Bloembladen zich begonnen te openen; op een anderen dag sneed ik desgelyks de Helmstyltjes af van een Bloem op derzelver Plant, en ik strooide op het Stampertje van deezen de Zaadstoffe, genomen van eene andere Plant, van de eerste verwyderd. De uitslag was, dat de eerste Bloem geen Zaad altoos gaf, en de tweede zeer goed Zaad opleverde. Ik had ten oogmerk, door deeze Proeve te bewyzen, dat de vernietiging van de Helmtjes eens Bloems niet genoegzaam is om het zaadbeginzel onvrugtbaar te doen worden. In vollen bloei stondt by my in een Pot de Nicotiana fruticosa die veel Bloemen en Zaaden gaf. Ik nam zorgvuldig alle de Helmtjes weg, van een zich uitspreidenden Bloem, en sneed alle de overige Bloemen af: dien ik staan liet gaf geen Zaad, en zette zelfs niet uit. Ik bragt in een hoek van den Tuin een Pot, waarin een Asphodelus ramosus stondt, ik sneed alle de Helmstylties van een eerst open gegaanen Bloem af; zy gaf geen Zaaden. Ik herhaalde die bewerking: maar in een ander gedeelte van den Tuin een Bloem, van dezelfde soort, in frissen staat afgesneeden hebbende, strooide ik de Zaadstoffe op het Stampertje van den Bloem van de Helmstyltjes beroofd, en verkreeg dus Zaaden. De Ixia Chinensis hadt in myn Stookkas gebloeid; | |||||||||
[pagina 517]
| |||||||||
maar alle de vensters geslooten geweest zynde, waren de Bloemen onvrugtbaar. Ik nam met spelden de Helmstyltjes met Zaadstoffe belaaden, welke ik verspreidde op de Mondjes van twee Bloemen; den volgenden dag bedekte ik het één enkel Mondje van een derden Bloem met Zaadstoffe: deeze drie Bloemen bragten goede Zaaden voort; doch de derde hadt alleen Zaad in één huisje, terwyl de huisjes van de twee andere alle met Zaad voorzien waren. 't Zou den Leezer verveelen een grooter aantal Proeven, alle strekkende ten bewyze van dezelfde zaak, te zien bybrengen. De gansche Natuur draagt getuigenis van de waarheid, welke ik gezogt heb te ontwikkelen, elke Plant levert een bewys opGa naar voetnoot(**). Ieder een kan deeze Proeven herhaalen en ze op onderscheide wyzen veranderen: 't Is alleen noodig de Potten te zetten op vensters verre genoeg van andere Planten verwyderd, en ik durf verzekeren, dat men geene volkomene Zaaden ooit zal krygen, indien de vrugtbaar maakende stoffe het Stampertje niet heeft aangeraakt. | |||||||||
[pagina 518]
| |||||||||
De Proeven van logan op de Maïs zyn zeer voldoende; dezelve toonen op de blykbaarste wyze aan, dat de Zaadstoffe niet in het Stampertje gaat, en niet tot het Vrugtbeginzel doordringt; maar dat de vogt daar in begreepen opgeslurpt wordt door de vogt op het Stampertje. De Bevrugting der Planten zou geen plaats hebben indien het Mondje niet bevogtigd was; hier is de overeenkomst tusschen Dieren en Planten volkomen. 'Er is geen Landbouwer of hy weet, dat, wanneer het regent op dien tyd wanneer de Rogge in bloei staat, de Zaadstoffe kleeverig wordt, en dat de meeste airen geen graan uitleveren. De Tuinlieden neemen alle Jaaren dit zelfde waar op de Ooftboomen, de Bloemen geeven geen vrugt indien zy ongelukkig lang blootgesteld geweest zyn aan regen. De Waterplanten verheffen zich, op den tyd des bloeis, boven de oppervlakte des waters, en duiken daar naa weder onder. De Nymphea Alba komt alle morgens boven 't water, de Bloemen gaan open; omtrent den middag verheft zich de Steng ten minsten drie duimen boven 't water: 's naamiddags omtrent vier uuren sluit zich de Bloem geheel digt, en haalt het hoofd onder; waar dezelve den geheelen nagt blyft. Dit verschynzel is meer dan twee duizend Jaaren geleden waargenomen, zelfs ten zyde van theophrastus, die zyne waarneeming opgeeft gedaan op de Nymphea Lotus, eene Plant die met onze Nymphea zo veel overeenkomsts heeft, dat men dezelve 'er nauwlyks van onderscheiden kan, dan door dien de bladen der eerste op den rand getand, en die van de onze rond zyn. Zie hier hoe theophrastus zich daar over uitdrukt in het X Hoofdstuk van het vierde Boek zyner Historie der Planten: ‘Men zegt, dat de Lotus zyne Bloemen in den Euphraat verbergt, dat ze tot middernagt dieper en dieper gaan, en by het aanbreeken van den dag zo diep liggen dat men ze met de hand niet kan raaken: vervolgens komen zy weder boven, openen zich, en steeken hoog boven 't water uit.’ Men kan in onze gewoone Nymphea 't zelfde waarneemen. Veele Bloemen sluiten zich 's avonds, of voor dat het begint te regenen op dat de Zaadstoffe niet nat worde door den Dauw of Regen; doch, wanneer de Zaadstoffe gestrooid is blyven ze altoos open. Andere Bloemen, die zich by die gelegenheid niet sluiten, wenden | |||||||||
[pagina 519]
| |||||||||
zich na den grond; veele, welke in de eerste vogtige dagen der Lente te voorschyn komen, neemen dien stand aan. De Wynruit, overal zo gemeen, vertoont in elken Bloem verscheide Helmstyltjes, die elk, op hun beurt, en alle dagen, het Mondje naderen, tot dat de Bevrugting geheel geschied is. Het Ornithogalum nutans heeft zes groote Helmstyltjes, klokswyze geschikt: zy raaken elkander aan; doch de drie buitenste zyn de helft korter dan de andere: weshalven het, op 't eerste gezigt, onmogelyk schyne, dat zy de Zaadstoffe op het Mondje kunnen brengen: maar door eene opmerkenswaardige beweeging krommen zich de buitenste Helmstyltjes tusschen de draadjes van de andere, en derzelver Zaadstoffe komt dus tot in het Stampertje. De Musa geeft twee soorten van Hermaphrodit-Bloemen: deezen hebben onvolmaakte Helmtjes, geenen zyn alleen met het beginzel van een Mondje bedeeld: dewyl deeze niet dan naa elkander komen, kunnen zy geen vrugtbaarheid te wege brengen; weshalven wy nooit Zaad van deeze Planten in onze Tuinen krygen, en zy 't zelve niet dan zeldzaam in de Indiën geeven. - Ik heb dit jaar, overeenkomstig met mynen lang vergeefsch gedaanen wensch, twee Musas te gelyk in Bloem gehad, de een droeg Mannelyke, de ander Vrouwlyke, Bloemen. Ik haastte my om de Helmties af te snyden, om 'er de Mondjes mede te bestryken; ik hoopte dus Zaaden van deeze Plant te winnen, welke geen Kruidkundige tot nog gezien heeft; maar, wanneer ik deeze Helmtjes bezag, vond ik ze alle, de grootste zelfs, geheel ledig en zonder Zaadstoffe, en bygevolge buiten staat om de Wyfjes te bevrugten: en 't is uit deezen hoofde, dat die Plant in onze Tuinen nimmer Zaad kan geeven. Ik twyfel niet, of de Musa heeft egter Mannetjes in haar Geboorteland, die verwaarloosd zyn door de Tuinlieden. De Wyfjes draagen by ons onvolkomene vrugten, 't wil zeggen, Vrugten zonder Zaaden, en men teelt ze by stokken voort. De Vrugten van de Musa bereiken naauwlyks haare natuurlyke grootte, geene dan de grootste rypen; doch zy zyn ledig. Ik zou nog eene menigte voorbeelden, tot staaving van myn gevoelen, kunnen aanhaalen; doch ik bepaal my, om 'er dit éénige nog by te voegen. Te Berlin gaf een Wyfjes Dadelboom, zints verscheide jaaren, Bloemen, en hadt nooit Vrugten gedraagen. Men droeg zorg om | |||||||||
[pagina 520]
| |||||||||
van Leipzich met de Post eenige Mannetjes Bloemen te krygen van een Boom, die ten zelfden tyde in Bloem stondt, en men bevrugtte daar mede de Wyfjes Bloemen. Zy bragten Dadels voort, welker Zaad ik in myn Tuin gezaaid heb, en die my nog leevende Planten opleverden. Kaempfer heeft ons geleerd, hoe de Oosterlingen, die voornaamlyk van Dadels leeven, en die de waare Lotophages der Ouden zyn, zorge draagen, om altoos tusschen de Wyfjes Boomen eenige Mannetjes te planten: ook bepaalen zich de Vyanden, in Oorlogstyd, om alle de Mannelyke Stammen te vellen, wel verzekerd dat daar uit hongersnood in 't Land moet volgen; 't gebeurt ook dat de Inwoonders zelve de Wyfjes Boomen om verre hakken, ten einde de Vyanden in hun Land geen voordeel mogen vinden.
('t Vervolg en Slot by de naaste gelegenheid.) |
|