| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Bedenkingen over verscheide hinderpaalen, den voortgang van den Godsdienst belemmerende.
(Overgenomen uit de Thoughts on the importance of the Manners of the Great to General Society.)
Onder de veelvuldige hinderpaalen, die anders geenzins daartoe ongeschikte Menschen beletten, vorderingen in den Godsdienst te maaken, is misschien geen sterker, dan die koele, en schyn van voorzigtigheid met zich brengende, waarschuwing tegen de dwaasheid om na Volmaaktheid te streeven; eene waarschuwing, zo algemeen in den mond der Wereld-wyzen. ‘Wy moeten,’ dus luidt hun Grondregel, ‘de Wereld neemen, zo als wy dezelve vinden; dezelve te hervormen, is het werk niet van byzondere Persoonen, en wy worden geleerd, niet al te Regtvaardig te weezen.’ - Maar deeze waarschuwingen loopen aan tegen alle Grondregelen, anders in menschlyke zaaken gevolgd. In Kunsten en Weetenschappen worden de volmaaktste voorbeelden ons ter naavolging aangepreezen. Nimmer hooren wy iemand vermannen, dat hy niet te wys, te geleerd, of te ryk moet worden. Yver in het waarneemen van zyn Beroep rekent men loflyk; in betoon van Vriendschap is dezelve beminnelyk; met één woord, in alle de kort voorbysnellende belangen dezer wereld wordt dezelve gepreezen, als ten kenmerk strekkende van een bevlytigende geaartheid, en sterkte van geest. Vreemd, in de daad, dat vuurig van geest te zyn, alleen niet loflyk zou weezen, in het enkele geval, 't welk de onafgebrookenste bevlytiging en onuitgedoofdste vuurigheid schynt te vorderen.
Maar met dit alles is eene overmaat van Yver het algemeen gebrek deezes tyds? Doet 'er zich een dreigend gevaar op, dat de aangevuurde Geestdrift der Grooten dezelve tot hachlyke uitersten zal voortzetten? Zyn on- | |
| |
ze jonge Lieden van Fatsoen zo zeer verrukt door brandenden yver in den Godsdienst, dat hunne gloeiende verbeeldingskragt moet bekoeld worden door de yskoude grondregelen van Wereldlyke Voorzigtigheid? Is de Geestneiging deezer Eeuwe zo geschikt, om het vuur van Godsdienstigheid te vatten en mede te deelen, dat dezelve door tegenover gestelde raadgeeving moet gedoofd, of door spotterny uitgebluscht, worden? - Toen de onnavolglyke cervantes de wilde begrippen en de romanesque denkbeelden, waar mede de Eeuw, in welke hy leefde, vervuld was, aantastte, deedt hy wyslyk: dewyl hy een daadlyk bestaand kwaad bestreed; doch in dit laatst gedeelte van de Achttiende Eeuwe schynt 'er, (ik meen onder lieden van Rang) even min noodzaaklykheid om tegen een overmaatigen Yver in het Godsdienstige voorzorge te gebruiken, als tegen de Doolende Ridderschap: en hy, die, in den kring van welopgevoede Lieden, uitvaart tegen te verregaande Godsdienstigheid, betoont zo weinig van de Zeden deezer dagen onderrigt te weezen, als hy, die zich thans verpligt oordeelde een anderen Don Quixot te schryven.
Onder de Kunstenaaryen, gevaarlyk voor onze Zedelyke Veiligheid, slaagen niet het minste zekere geliefde en schoonschynende grondregels, die het inneemend voorkomen van toegeeslyke opregtheid hebben, en altoos met de volksneiging strooken. - Een der meest in 't oogloopende is, de algemeene wyze, om het Geweeten te bevredigen met handelingen, niet volstrekt boos, en ook niet naauwgezet goed; men zegt, en hier mede houdt men de zaak voor afgedaan: Daar steekt geen kwaad in. Ik tast geheel mis, indien anderzins braave Lieden, door deeze verraadlyke verontschuldiging, hunne misdryven niet meer dan door iets anders vermenigvuldigen. Weinigen zyn uit beginzelen, of voorbedagt, snood; weinigen stellen zich, in 't begin, meer voor dan zulke kleine inwilligingen, als zy zich verzekerd houden dat 'er geen kwaad insteekt. Maar deeze ruimte wordt allengskens en ongemerkt meer en meer uitgebreid. Dewyl de uitdrukking zelve wild is en onbepaald; dewyl de zwakste schaduw van Deugd, en de ligtste van Ondeugd, als in elkander smelten; dewyl de grensscheidingen tusschen Goed en Kwaad niet altoos zo bepaald gezet zyn, of hy, die zich op de uiterste van deeze begeeft, treedt ligt op de andere, maakt elk zyne eigene bepaaling, en een
| |
| |
ieder breidt de veronderstelde grenzen van het geoorlofde een weinig verder uit: tot dat de paalen, die geoorlofde en ongeoorlofde Vermaaken van elkander scheiden, allengskens verbrooken en de merktekens van onderscheiding ongemerkt weggenomen worden.
't Is misschien een der kommerwekkendste verschynzels van de Zedeverbastering deezer dagen, dat het Onderscheid tusschen Regt en Onregt, in de beschaafde Verkeering, bykans uitgedelgd wordt. De zwaarste overtreedingen hoort men menigmaal met eene koele onverschilligheid noemen; de schandelykste ongebondenheid wordt met eene toegeeflyke verdraagzaamheid verëerd. De gebruiklyke benaaming van Galantery, om die Misdaad aan te duiden welke Huislyk geluk na de hartader steekt, en Huwelykstrouwe vermoordt, is een der gevaarlykste van alle hedendaagsche misbruiken der taale. Snoode Stukken moeten nimmer met zagte naamen bestempeld worden. Zulks strekt meer dan iets anders om den afschrik van Ondeugd by het opgroeiend Geslacht te verminderen. Dat onze Driften te menigmaal aan de zyde der dwaaling overslaan, mogen wy aanzien voor de oorzaak, schoon niet als eene verschooning van de niet wederstaane neigingen onzer gesteltenisse; maar dat wy immer onze Rede gebruiken om dezelve te begunstigen, dat onze Gesprekken dienen om ze te vergoelyken, dat ons Oordeel 'er ooit met onverschilligheid op nederziet, kan op geenerlei wyze gebillykt worden: naardemaal het geen grond in de natuur der zaake heeft, geen verdeediging in de verzoeking, geen verzagting in de drift.
Hoe gebrekkig, derhalven, onze Deugdsbetragting moge weezen; hoe zeer wy door verleiding vervoerd, of door Drift weggesleept worden, dat wy altoos op onze hoede zyn, om de Maatstok van Deugd te verkleinen. Zulks bederft het hart op eene onmerkbaare wyze, verbreekt het edelst beginzel onzer bedryven, verzwakt het gevoel van Zedelyke en Godsdienstige verpligting, en belet ons, overeenkomstig met de waardigheid onzer Natuure, te leeven. Het snydt alle gemeenschap met de Deugd af, en belet bykans de mogelykheid om tot dezelve weder te keeren. Byaldien wy zo hoog niet klimmen als wy voorneemen, zullen wy, een verheeven top op 't oog gehad hebbende, te hooger klimmen, maar heeft de bedoelde Hoogte weinig te beduiden, dan kan de daadlyk besteegene niet veel betekenen.
| |
| |
Niets verkoelt meer de vuurige poogingen van Deugd in jeugdige gemoederen, dan de wreede fmaad, die wereldlyke voorzigtigheid aan daadlyke goe dheid toebrengt; en de koele spotterny, by het mislukken van een goeddaadig ontwerp, welks mislukken kwaadaartigheid veel eer dan doorzigt voorzien hadt. Helaas! zulke moedbeneemingen zyn geheel onnoodig. Het lugtsgestel der wereld, mag ik my dus uitdrukken, verdooft maar al te natuurlyk den gloed van Edelmoedigheid, en doet een uitgebreid hart inkrimpen. De yver der vuurigsten is maar al te gereed om te bekoelen, en de werkzaamheid der bezigsten maar al te gereed om van zelve te verzwakken. De teleurstellingen, welke de Weldaadigheid ontmoet in het mislukken haarer welberaamdste ontwerpen, als mede de doorgaande bedorvenheid der uitverkoorene voorwerpen haarer Goeddaadigheid, zouden welhaast den ryksten stroom van Liefde doen opdroogen, werd dezelve niet voorzien uit de altoos springende bron van Godsdienst.
Ik kan hier van niet afstappen, zonder het oog te vestigen op de ongemeene vaardigheid, waar mede zelfs braave Lieden gereed zyn, in gezelschappen en gesprekken, de voorbeelden op te haalen van hunne ongelukkig geslaagde poogingen om goed te doen. Nimmer hoor ik, in een vermengd gezelschap, een geval van Liefdebetoon ophaalen, of ik beef voor den uitslag, steeds vreezende, dat het einde eene teleurstelling zal weezen, die de onervaarenen afschrikt van in 't goede iets te waagen, en boos agterdenken verwekt in eene Eeuwe, waar in het min schandelyk is eenige weinige toevallige nadeelen en voorbygaande beledigingen te ontvangen, dan bedekt te gaan met het lastig en ondoordringbaar masker van wantrouwen. De milddaadige moet inzonderheid op zyn hoede weezen, om den Gierigaart geen schynbaare voorwendzels te bezorgen, tot bespaaring van zyn geld: dewyl alle de voorbeelden van de kwellingen der Menschlievenden, de wapens van den Gierigaart vermeerderen, die hy te voorschyn brengt en gebruikt by elken nieuwen aanval op zyn hart en op zyn beurs.
Maar ik ben genegen om te hoopen, dat de Liefdeloosheid, welke wy zo menigwerf ontmoeten by lieden van jaaren, niet altoos het uitwerkzel is van een natuurlyk verhard harte. Misanthropery is niet zelden niets anders dan kwaalyk geplaatste Gevoeligheid. Langduurige We- | |
| |
reldkennis, en eene droeve overtuiging, hoe weinig goeds hy in staat geweest is te doen, verhard menig anders meêlydenden. De melk van Menschlievende Tederhartigheid verzuurt door de herhaalde daaden van Ondankbaarheid. Dit brengt doorgaans eene onverschilligheid omtrent het welweezen van anderen te wege, en eene hooploosheid, om iets aan menschlyke Deugd en Geluk toe te voegen. Deeze jammerlyke kwaal verspreidt haare besmetting ligt, zeer nadeelig voor de gezondheid van nog jeugdige Deugd. Tegen dezelve, gebooren uit eene zich te veel beloovende gesteltenisse, en aangegroeid door herhaalde te leurstellingen, is maar één hulp-, of liever behoedmiddel; het waare beginzel naamlyk van Godvrugt. Hy, die ééns verheugd is, dat hy zyne Medemenschen moet bystaan, dewyl dit de Wil van god is, en een der voorwaarden om in deeze gunst te deelen, zal zich welhaast verheffen boven alle ongemaklykheid, wanneer het gevolg aan zyne verwagting niet beantwoordt; hy zal ras alleen bezorgd weezen, hoe hy zyn pligt moet volbrengen, den uitslag nederig overlaatende aan hooger beschikking. Te leurstellingen zullen dan alleen dienen om zyne beweegredenen te veredelen, en zyne deugd te zuiveren. Zyne Liefdaadigheid zal dan eene offerande weezen, het altaar, op welke dezelve opgeofferd wordt, waardiger; zyne genegenheden zullen verhevener, en zyne Godsdienst-betragtingen ingespannener zyn.
De Menschen, in 't algemeen, zyn niet bedagt op de verkeerdheid, in 't oordeelen van de regtmaatigheid eener daad, volgens den gelukkigen uitslag, of over de waardye eener Instellinge, naar 't misbruik, daar van gemaakt. Wy moeten nimmer onze vlytbetooningen naar derzelver slaagen, maar volgens onzen pligt, afmeeten. Indien men elke loflyke onderneeming moest laaten vaaren, dewyl ze in eenige gevallen mislukte, en in andere misbruikt werd, 'er zou geen Armenhuis, geen School, uit liefdegaven gestigt, geen Hospitaal, in 't geheele Land, overblyven. En indien men moest aflaaten van alle goede daaden: vermids ze altoos door geen gezegenden uitslag bekroond worden, zou die valsche redenkaveling, doorgezet, kunnen dienen, om te bewyzen, dat men de Kerken moest sluiten, en de Bybels verbranden.
Doch, indien 'er aan den eenen kant eene trotsche en zich alles aanmaatigende Wysheid plaats heeft, die alle edelmoedige ontwerpen van den werkzaamen en liefdra- | |
| |
digen belacht, als willende zy een Utopia van morus, en een harssenschimmige Wereld vol geluk, invoeren, daar is, aan den anderen kant, eene soort van algemeene goedwilligheid, welke zich den naam van Gevoel toeëigent, en met versmaading den invloed van een hooger Beginzel verwerpt. Verre is het van my, dat ik dit beginzel en by uitstek teder Gevoel zou willen uitroeijen, 't welk de weldaadige Maaker onzer Natuure ons schonk, als een prikkel, om de ongelegenheden van anderen te verligten, tot het afweeren van eene ongemaklykheid, welke wy anderszins in ons zelven gewaar worden. Ik wil alleen aanmerken, dat, vonden wy ons niet versterkt door hooger beginzels, dit Gevoel enkel een toevallig en onwis werktuig is om goed te doen, en ophoudt met werken, buiten de onmiddelyke tegenwoordigheid, en het gehoor der schreiende elende. Deeze soort van Gevoel vergeet dat 'er eenig onheil bestaat, wanneer het niet daadlyk zich aan de zinnen opdoet, en schoon het kragtig genoeg kan werken, om den Mensch, getroffen door zulk een voorwerp, 't welk zyne voorbygaande Gevoeligheid wekt, de geheele beurs te doen uitstorten, maakt het zelden eene bepaalde schikking, om elenden te gemoet te komen; elenden, die niet min weezenlyk zyn, hoewel zy zich niet aan onze zinnen vertoonen, en de tederheid van onmiddelyk Gevoel gaande doen worden. 't Is een werktuiglyke Milddaadigheid, die dryfveeren en raderen noodig heeft om aan den gang te komen, terwyl de Christlyke Liefde niet wagt tot dezelve door dusdanige indrukken bewoogen worde.
Eene andere oorzaak, welke niet weinig medewerkt, om anders welmeenenden voor de Deugdbetragting als beschroomd te maaken, is de vrees dat hun Character van Godvrugtig te weezen iets zou afneemen van hunne Agting, als lieden van Verstand. Een ieder, die tot de Groote Wereld behoort, maatigt zich natuurlyk eene meerderheid van Verstand aan boven elk Godsdienstigen. Hy, derhalven, die gewoon is een hoogen prys te zetten op zyne Verstandsvermogens, moet zeer groote vorderingen in de Godsvrugt gedaan hebben, eer hy eene grootmoedige onverschilligheid verkrygt, ten opzigte van deeze aangemaatigde meerderheid, eer hy zich voldaan kan houden met het schaarsche deel van Vernuft of Geleerdheid, hem door de Wysheid deezer wereld toegekend. Doch deeze aantasting zyns Hoogmoeds is de beste toets- | |
| |
steen van zyne Opregtheid. Indien zyne vorderingen in den Godsdienst niet zeer groot zyn, zal hy door eene laage Veinsery zich bevlytigen, om min goed te schynen dan hy daadlyk is, ten einde de ontdekking van zyne geneigdheid tot het ernstige hem de smaad niet op den halze laade, dat hy een Man van gemeen Verstand en laage Begrippen is. Welk een gevaar loopt hy, om, terwyl hy, in deezer voege, ernstig bedagt is, om zyne eischen op het Character van een Verstandig Man staande te houden, en zyne eischen op dat van een Godsdienstig Man langs hoe zwakker te worden! 't Geen men lang verdrukt, gaat eindelyk geheel onder. - Om deeze reden is het hoogst te bejammeren, dat Godsdienstige Gesprekken, dermaate, uit beschaafde Gezelschappen verbannen worden. Ware het hier mede anders gesteld, jeugdige en pas ontluikende Deugd zou, in stede van beschroomd te weezen, om zich te vertoonen, gekweekt, gekoesterd, en aangemoedigd worden. Want, naardemaal wy Weezens zyn, die zo wel Driften als Verstand omdraagen, is de Godsdienstigheid, van het gros des Menschdoms, niet zo zuiver, geestlyk, of dezelve heeft uitwendige hulp en steunzel noodig. Het vuur wordt schielyk uitgebluscht, als
men geen brand aan den gang houdende stoffen bydraage.
Niets ontdekt, misschien, klaarder den zwakken indruk, welken de Godsdienst weezenlyk op ons hart gemaakt heeft, dan deeze ongeneigdheid, van zelfs andere braave Lieden, tot eene ernstig onderhoud. - Men verstaa my hier niet verkeerd; ik bedoel niet het twistziek harrewarren over Godsdienstige Waarheden, ik bedoel geenzins die bittere gal, welke de strydvoerende Godgeleerdheid verspreidt, ik wil niet, dat men styf en sterk op zyne eens aangenomene Gevoelens aandringe; dit een en ander loopt aan tegen goede zeden en waare beschaafdheid. Doch het ware te wenschen, dat men voor geen Onvoegelykheid, of het blyk van gebrek aan Opvoeding, hielde, wanneer de Tong nu en dan uit den overvloed des Harten over Godsdienstige Onderwerpen sprak; dat, wanneer dusdanige onderwerpen by toeval ter baane gebragt zynde, eene moedloosmaakende koelheid niet terstond de plaats innam van dat vuur, 't welk aan de gesprekken over de gemeenste zaaken leeven byzet. Het zou eene heuchlyke zaak zyn, wanneer men dusdanige Onderwerpen niet dor rekende, enkel om dat ze goed
| |
| |
zyn: dat zy hun aandeel kreegen in vry onderhoud, en dat lieden van Verstand en Geleerdheid zich niet schaamsden te voorschyn te treeden in gelegenheden, waarin zy met zo veel voordeels zich kunnen doen gelden. Indien het Hart 'er daadlyk deel in nam, zou het dan kunnen misten, dat nu en dan de Mond zulks te kennen gave? Kunstenaars, Kooplieden, Geleerden, houden de onderwerpen, tot hunne zaak behoorende, leevendig in hunne onderlinge gesprekken. De verstanden slypen elkander, men brengt nieuwe dingen voor den dag, de nayver blaakt op, de Kunst-, de Handel-, de Geleerdheidsmin ontbrandt, men brengt misslagen te regt, en tragt elkander voorby te streeven. Of is de Godsdienst alleen zo gemaklyk te verkrygen, zo natuurlyk eigen aan ons dikwyls ten kwaade neigend Hart, of zo zeker van uit zichzelve vorderingen te maaken, dat dezelve geene dier hulpmiddelen behoeve, die overal elders onvermydelyk noodig gekeurd worden? - Reizigers, die eenig byzonder land zullen gaan zien, doen 'er vooraf een ernstig en nauwkeurig onderzoek op, zy oordeelen niets onverschilligs, 't geen aan hun toekomend gemak of genoegen iets kan toebrengen. Elke aanduiding, welke hun eenig onderrigt geeft, elke waarschuwing tegen eenig gevaar, neemen zy in dank aan: en geschiedt dit alles, om dat zy in waaren ernst zich tot de Reis toerusten, en ten vollen gelooven, niet alleen dat 'er zodanig een Land is; maar dat zy een persoonlyk belang hebben in het goede of kwaade, 't welk zy daar kunnen aantreffen.
Een ander gevaar voor anders Weldenkende en Welmeenende Lieden, schynt te ontstaan uit een verkeerd opgevat denkbeeld, dat men zich alleen tegen groote en daadlyke Zonden te wagten hebbe. Terwyl Zonden van Naalaatigheid misschien het meerendeel van de lyst hunner Schulden aanvullen. Deeze, over 't algemeen, vergoeden in aantal wat zy in gewigt te kort schieten, en zyn te gevaarlyker, om dat ze zich min zigtbaar vertoonen. Men herhaalt ze met minder wederzin: dewyl de herdenking der voorgaande, als 't ware, geene tastlyke gedaante heeft aangenomen, gelyk die van groote en daadlyke Misdryven, welke by de herinnering ons verschrikken, door den indruk van byzondere bykomende omstandigheden. Terwyl de heugenis van gepleegd kwaad een gevoelig Geweeten knaagt, door geduurige wedervoorstelling van het bedreevene, wordt verwaarloosde Pligt,
| |
| |
geen plaatslyk of persoonlyk bestaan hebbende, niet verleevendigd wordende door standhoudende daaden, en zonder onderscheide beelden, 't welk voor den geest speelt, in vergetelnis weggerukt, zonder het Geweeten diep te wonden, of de Verbeelding te plaagen. Deeze Verzuimenissen behoorden misschien onder de Verborgene Zonden, van welke de Koninglyke Boeteling met zo veel ernsts badt, gereinigd te mogen worden. En verdient het onze opmerking, dat deeze de overtreedingen zyn, over welken het Euangelie van christus de schrikwekkendste bedreigingen uitspreekt. 't Is niet min tegen nagelaaten goed dan tegen daadlyk gepleegd kwaad, dat de Gelykenissen van onzen Zaligmaaker zyn ingerigt. Over den Boom, die geen vrugt voortbragt, tegen de Lamp, die geen Olie hadt, tegen den onnutten Dienstknegt, die van zyn Talent geen gebruik maakte, wordt zo wel het vonnis der veroordeeling geveld, als over den kwaaden Boom, de slegte Olie, de misbruikte Talenten. Op dat zelfde Hemelsche Gezag afgaande, moeten wy gelooven, dat verwaarloosde Pligten, en verzuimde Gelegenheden, geen gering gedeelte uitmaaken van den grond onzer veroordeelinge. Een zeer ontzettend gedeelte van de beslissing op den grooten rekenschappe, schynt enkel te staan op die Naalaatigheden. Gy hebt my niet te eeten gegeeven; gy hebt my niet te drinken gegeeven; gy hebt my niet geherbergd; gy hebt my niet bezogt. Op de Straf van stellige Misdryven, meer in 't oog loopende, en terstond blykbaar, oordeelde de Godlyke Leermeester het min noodig stil te staan.
Eindelyk is 'er nog eene reden, die het omhelzen en betragten van den Godsdienst, zelfs by daar toe geene ongeschikte Lieden, verhindert, is dat droevig en treurig gewaad, waarmede men denzelven verondersteld bekleed te zyn; dat leeven vol strengheid en onthouding, 't welk men wil dat de Godsdienst van den Betragter afvordert. 't Zou nog eenigzins te verschoonen zyn, indien deeze misvormde afbeeldingen alleen kwamen van de verklaarde vyanden des Godsdiensts; maar, ongelukkig treft men dit misbegrip maar te dikwyls aan by onverstandige Vrienden. Dan, zulk eene afbeelding gelykt even min als dezelve mishaagelyk is: want ik durf op my neemen te beweeren, dat de Godsdienst, in haare waare schoonheid en heiligheid, minder opofferingen vordert, niet alleen van redelyke, maar ook van zinnelyke, Vermaaken, dan
| |
| |
de onbepaalde Heerschappy van eenige Ondeugd. De Gehoorzaamheid aan de voorschriften van den Godsdienst is niet alleen volkome veiligheid, maar volmaakte Vryheid. Zy is zo dwinglandsch niet als Drift, zo veelvorderend niet als de Wereld, zo eigendunklyk niet als de Mode. Laaten wy ze met elkander vergelyken, niet in zo verre het onze Deugd, maar ons Vermaak, raakt. Verbiedt de Godsdienst het aangenaam genot van de geluksgoederen deezer Wereld zo streng als de Gierigheid? Vordert dezelve zulke Offeranden als de Eerzugt; of zulk een afstand van rust als de Hoogmoed? Neemt de Godsvrugt den Slaap weg gelyk de Ongebondenheid? Verwoest zy de Gezondheid gelyk de Onmaatigheid? Berooft zy ons van middelen gelyk het Spel? Verbittert zy het leeven gelyk Tweedragt; of verkort zy het gelyk Tweegevegten? Vordert zy meer behoedzaamheids dan Agterdogt? Heeft zy de helft der te leurstellingen, die den Hoogmoed vergezellen? De Ondeugd heeft haare Martelaars, en de strengste zelfplaager onder de Asketen, (die den waaren aart des Christendoms zo min bevatten als de vyanden dier Leere,) plaagde zich nooit met eene zo wreede en noodlooze gestrengheid als die, waar mede de Nyd haare bejammerenswaardige Dienaars geesselt.
De Eer der Wereld vordert, dat wy ons bekommeren over het betaald zetten van aangedaane ongelyken, de Godsdienst behoedt ons voor die ongemaklykheid, door ons het vergeeven van dezelve te gebieden: door zulks ons op te leggen, is dezelve niet min bedagt op ons Geluk dan op onze Deugd: want de Last, van bestendig iemand te haaten, moet ten minsten gelyk weezen aan de Zonde van dat bedryf. - Indien men dit alles, naar eisch, tegen elkander opweegt, dan zal de schaal, het stuk enkel uit het oogpunt van Vermaak beschouwd zynde, ten voordeele van den Godsdienst overslaan.
|
|