| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Bedenkingen over de onheilen des oorlogs en de zegeningen des vredes.
Door den Heer Necker.
‘Wy oordeelen onzen Leezeren geenen ondienst, maar een weezenlyk nut, te zullen doen, met de volgende Bedenkingen, van den weder in zynen post herstelden Staatsman, den grooten necker, hun ter leezinge aan te bieden.’
Met welk een ongeduld heb ik gehaakt om dit onderwerp te behandelen! Door welk eene bykans onwederstaanbaare aandrift voelde ik my gedreeven, om uit te weiden over de Rampen, die altoos den Oorlog vergezellen! Oorlog, helaas! verhindert den loop van elk heilzaam Plan, put de bronnen des Voorspoeds uit, en wendt de aandagt der Volksbestuurderen af van het Geluk der Volken! Oorlog stremt zomtyds de denkbeelden van Regtvaardigheid, van Menschlykheid, met één woord, in stede van zagte en goedaartige aandoeningen, stort dezelve haat en vyandlykheid in, die verdrukking, en woedende verwoesting, ten noodwendigen gevolge hebben.
Het eerste denkbeeld, 't welk my voor den geest komt, wanneer ik den oorsprong der meeste Oorlogen overweeg, is, dat die groote verbintenissen der Staatkundigen, welke zo menigmaal de toorts der tweedragt ontstaken, en zo veele verwoestingen naa zich sleepten, zeldzaam al die bewondering verdienden, welke men daar aan zo kwistig besteed heeft. Ten minsten durf ik het waagen te zeggen, dat, wanneer een Staat tot een luisterryke hoogte van Magt is opgesteegen, het aan mangel van een genoegzaam wyd uitstrekkend doorzigt, en gebrekkige kennis van deszelfs middelen van bestaan, moet worden toegeschreeven, als men gestaage bekommernissen voedt,
| |
| |
en den duur der openbaare Rust doet afhangen van eene verscheidenheid onzekere bespiegelingen. Ik waag het zelfs op te merken, dat het een daadlyk ongeluk is voor zulke Volken, wanneer, door eene soort van naavolging, het Staatsbestuur zich gewend heeft, de sterkte van den Staat alleen af te meeten, naar die uitwendige verbintenissen, en daar uit op te maaken 't geen men Staatkunde noemt. - Alsdan worden de verfynde denkbeelden van een balans van Magt de heerschende beginzels, en neemen de aandagt geheel in. Hier uit ontstaan die veelvuldige Oorlogen van mededinging, welker eerste den tweeden te waarschynlyker maakt; want, naar gelange een Staat verzwakt is door den Oorlog, wordt dezelve te geschikter om jalousy op te vatten: dewyl deeze alleen uit vergelyking ontstaat, en, in het verloop van eenige jaaren, is het nu de eene dan de andere Mogenheid, die de Staatkundige aandagt trekt. In deezer voege verschaft ons de Geschiedenis van alle Eeuwen voorbeelden van Volken, onophoudelyk bezig om elkander in dien staat van vernedering te dompelen, waarin zy zichzelven gebragt hebben door hunne eigene Staatkundige misvattingen. Was, integendeel, elke Staat bedagt om zyne kragt te bespaaren, de regte kennis van de middelen, tot bloei en welvaart, aan te kweeken, en ontzaglyk te maaken, door een verstandig Bestuur, dezelve zou, zonder moeite, die hoogte van Meerderheid bereiken, tot welken men thans met zo veel zorgs tragt te geraaken.
Hier benevens moet ik opmerken, dat die Meerderheid de eenige is, welker betreklyke gevolgen, als ik my zo mag uitdrukken, algemeen zyn. De zegepraalen des Krygs verheffen u, ongetwyfeld, boven het Volk door u overwonnen; doch dewyl die zegepraalen doorgaans lang luurige poogingen en groote opofferingen kosten, zal de uitgeputte Staat, daar uit voortkomende, noodwendig de evenredigheid veranderen, welke 'er voorheen plaats hadt tusschen uwe Magt en het vermogen dier Staaten, welken niet gemengd waren in uwe twisten, en wier voordeelen aangroeiden onder de begunstiging van den Vrede, door dezelve genooten.
Om kort te gaan, het kan niet gelochend worden, dat de hoogte van grootheid, tot welke een Volk kan geraaken, door de wysheid van het Staatsbestuur, het allermeest strekt om andere Volken ontzag in te boezemen.
| |
| |
Deeze zyn veel jaloerscher over de geringste vermeerderingen, welke men zoekt door Oorlog of Onderhandeling, dan wegens de toeneeming in Grootheid, op welgeregeld Staatsbestuur gegrond. Dit is gantsch natuurlyk: want die Voorspoed, welke hervoortkomt uit het verstandig Staatsbestuur eens Vorsten, doet zyne Deugden te meer schitteren, en verschaft teffens, als 't ware, eene waarborge tegen eenig misbruik, 't welk hy van zyne vermeerderde Magt zou kunnen maaken.
In de laatsten tyd heeft men meest van Oorlogen gehoord, ter zaake des Koophandels ontstooken. - Koophandel, dat onbepaalde denkbeeld zet nieuwen luister by aan Staatkundige bespiegelingen; en het denkbeeld des Gemeens, opgewekt door een woord, 't welk een algemeen belang aanduidt, wordt dikwyls misleid in zyne besluiten. Ik zou gaarne de zodanigen, die altoos voor den Oorlog, uit het oogpunt des Handels, pleiten, vraagen: ‘Kent gy de balans des Handels van uw Land? Hebt gy u in de beginzelen van den Koophandel geoefend? Hebt gy genoegzaam overwoogen, of de Handel, in welken gy wenscht te deelen, de Volksrykdom zal vermeerderen? Onderscheidt gy wel de oorzaaken en de gevolgen van dien Rykdom? Hebt gy de voordeelen, welke gy van den Oorlog wagt, opgewoogen tegen de nadeelen, die de Koophandel zal lyden door de vermenigvuldiging van de Geldleeningen, welke de Staat zal moeten doen, en de hoogten der Arbeidsloonen, welke noodwendig uit de vermeerdering der Belastingen moet volgen? Zyt gy verzekerd, dat gy, terwyl gy een nieuwen Handeltak met het zwaard zoekt te winnen, geen anderen zult verliezen, 't zy door het ontzag, 't welk gy uwe oude Bondgenooten moet betoonen, 't zy door opofferingen, die nieuwe Bondgenooten van u vorderen? Eindelyk, zyt gy genoegzaam onderrigt van de geheele uitgestrektheid uws tegenwoordigen voorspoeds; en hebt gy eene berekening gemaakt van alle de onkosten, welke noodig zullen zyn ter bereikinge van het oogmerk uwer Eerzugt?’ - Niets is eenvoudiger dan het woord Koophandel, in de gewoone betekenis, niets zamengestelder dan dat zelfde woord toegepast op den algemeenen Handel, op 't gewigt van deezen, op de nietsbeduidenheid van geenen, op de Staatkundige inzigten, op de Arbeidsloonen, op de Belastingen, en alle de onverwagte voorvallen, die
| |
| |
Oorlog, en andere groote Gebeurtenissen, doen ontstaan. Diepe en welgewikte overweeging is, derhalven, noodig, eer men besluit, om Handelbelang het vuur des Oorlogs te ontsteeken. En hebbe men nimmer te vergeeten, dat, in tyd van Vrede, eene vermindering van zekere Lasten, en vryheid van Uitvoer eeniger Waaren, een voorregt by eenige andere Volken verworven, en verscheide andere voordeelen, uit een verstandig Staatsbestuur herkomstig, menigmaal van eene veel grooter waardye is, dan het oogmerk, 't geen men zich voorstelt te bereiken, door het uitrusten van Vlooten, en het op de been brengen van magtige Legers.
De Volken werden, in hunnen wilden staat, door blinde en ongeregelde driften vervoerd; deeze driften zyn eenigermaate verzagt door de ingevoerde Beschaafdheid. Maar de veelvuldigheid en strydigheid van verschillende belangen, welke de denkbeelden van Geld, Handel, Volksrykdom, en de balans van Magt, invoerden, strekten tot andere oorzaaken van jalousy en vyandschap; en daar de Staatkunde niet gevorderd is in evenredigheid met de strydigheden, welke zy heeft overeen te brengen, en de zwaarigheden, welke zy moet te boven komen, geniet het Menschdom zeer onvolkomen de voordeelen, welke uit die verandering van omstandigheden moesten ontstaan.
Ik kan niet nalaaten, hier ter overweeginge te geeven eene bedenking, welke my altoos zeer sterk getroffen heeft. De meeste Staatsbestuuren schynen wel te vrede, wanneer zy, by het eindigen van een kostbaaren en bloedigen Oorlog, eenen eerlyken Vrede gemaakt hebben. Ongetwyfeld moet zulk eene voleindiging genoegen verschaffen aan een Staat, die, onregtvaardig aangevallen, zich genoodzaakt vondt geweld met geweld te keeren. Maar een Volk, 't welk de vyandlykheden hadt kunnen ontwyken, door een omzigtiger gedrag, als mede een Volk, dat een Oorlog heeft aangevangen, uit louter Staatkundige bespiegelingen, kan niet onkundig weezen, dat eene berekening der voordeelen, uit het Vredesverdrag ontleend, het eenige niet is, 't welk hier in aanmerking komt, en de aandagt verdient. Het behoort ook te bedenken, welke deszelfs toestand zou geweest zyn, op den tyd van 't sluiten des Vredes, indien de Oorlog den loop des voorspoeds niet gestremd hadt.
Hoe veel Schats, aan den Kryg besteed, zou niet ten beste van den inwendigen Staat kunnen bekeerd zyn?
| |
| |
Hoe veel lydt de Koophandel niet by eenige jaaren Krygs? Hoe veel ryst de intrest des Gelds niet door de Geldleeningen? Die, integendeel, in tyd van Vrede, onder een verstandig Staatsbestuur, zou verminderen: door meer Gelds in den gang te brengen, en aflossingen te doen. Deeze opeenvolgende vermindering van Intrest is de bron van groote voordeelen voor den Handel, den Landbouw, en den staat der Geldmiddelen.
Laaten wy deeze voordeelen vergelyken met die eens gelukkigen Oorlogs (en alle Oorlogen zyn verre van gelukkig gevoerd te worden,) voor een Staat, welke tot eene zekere hoogte van Voorspoed is opgeklommen. Laaten wy deeze vergelyking niet op een lossen voet, maar met ryp beraad, doen, en ik hou my verzekerd, men zal bevinden, dat men meestentyds tien zaaden gezaaid heeft om één vrugt in te oogsten.
Ongetwyfeld zal een magtige Staat, met zeer grooten grond van waarschynlykheid, mogen wagten, dat dezelve zyne Mededingers zal vernederen, en zyne Heerschappy uitbreiden. Maar de middelen, welke dezelve in handen heeft te gebruiken tot nut der Onderdaanen, om Ontzag by vreemden in te boezemen, zonder de gevaaren eener altoos ontrustende Staatkunde, is een gedrag, 't welk alleen beantwoordt aan de grootheid van een vermogend Volk, en tevens aan den dag legt dat het daar van bewust is, en de voordeelen, daar uit oorspronglyk, weet te trekken. Door zulk eene handelwyze gelykt het Staatsbestuur na de weldaadige rivieren, welker vloed niet kan gesluit worden; maar die in derzelver grootschen loop de Scheepvaart bevorderen, den Handel voortzetten, en het Land vrugtbaar maaken, zonder verwoesting of verderf aan te rigten.
Dusdanige denkbeelden mogen vreemd klinken, en men zich verwonderen dezelve van een Staatsman te hooren, dien men misschien, uit dien hoofde, den naam van een verlicht Staatsman zal betwisten. Maar dewyl de Rede ook haare waardigheid en invloed heeft, zal een Staatsdienaar, die haar Gezag erkent, en die even zeer van vrees als van zelfzoekende eigenbaat verwyderd is, groote Waarheden durft spreeken, misschien den weg baanen, door vooroordeelen en hebbelyk aangenomene denkbeelden heen. Dusdanige denkbeelden hebben, ik beken zulks, een wydstrekkenden invloed, en neemen zomtyds de Ziel dermaate in, dat zy afkeerig wordt van de na- | |
| |
tuurlykste begrippen. Zonder huivering kan ik niet herdenken, in een berekening van het Geld, noodig tot het voortzetten des Oorlogs, geleezen te hebben:
Veertig duizend Man, om ingescheept te worden na de Volkplantingen |
40,000 |
Een derde voor de gestorvenen in 't eerste jaar daar af |
13,333 |
|
----- |
Blyft |
26,667 |
Een Schryver maakt deeze Berekening in koelen bloede. Een Staatsdienaar, dezelve inziende, let zelden op iets anders dan op de berekening der kosten, en keert, zonder zich des verder te bekreunen, het blad om, om het geheele beloop te zien.
Dan, hoe kan men by zulk een voorslag zich van zeer bedroevende denkbeelden wederhouden? Helaas! Indien door eenige Wet der Natuure, my onbekend, het Menschdom met zulk eene onverschilligheid verdiende behandeld te worden, 't zou my kwalyk voegen ten beste van 't zelve te schryven, of my zo zeer over deszelfs welweezen te bekommeren. Ik zou zelve niets meer dan een veragtlyke hoop stofs weezen, door den wind des leevens voor een oogenblik bewoogen. Maar ik voed een verhevener begrip van ons Bestaan, en van den Geest, die 't zelve bezielt. Ik koester grootscher denkbeelden van de indrukken eener Godlyke Hand, die ons allen aan elkander verbonden heeft.
Burgers, zegt men, zyn verschuldigd hun Vaderland ten dienste te staan. Ongetwyfeld: maar 't is het Staatsbestuur, 't welk die schuld regelt; en, gevolglyk zyn de opofferingen, welke hetzelve vordert, regtmaatig of onregtmaatig, draaglyk of schriklyk, naar de wysheid van deszelfs raadsbesluiten.
Het Menschdom, en de Voorstanders des Oorlogs, zyn 'er door alle Eeuwen aan gewend. Dit is waar; en zo hebben ook door alle Eeuwen heen Stormen Oogsten verwoest, Pestziekten den giftigenden adem uitgeblaazen; zo heeft de Onverdraagzaamheid haare slachtoffers geslacht; en Misdryf van veelerlei aart verwoesting aangerigt. Maar, de Rede heeft mede altoos moedig gevogten tegen de Dwaasheid, de Deugd tegen de Ondeugd, de Kunst tegen Ziekte, en Bevlytiging der Menschen tegen ongunstige Jaargetyden. - Dat barbaarsche Volken, door derzelver onkunde tot gebrek en elendengedoemd,
| |
| |
zich aangespoord voelden, om Landen op te zoeken, waarin de vorderingen der kunsten en de verzamelde rykdommen hun onbekende voordeelen beloofden, is geenzins te verwonderen: de oorzaak van zulk een inval laat zich gemaklyk begrypen, wanneer men Rede en Menschlykheid niet in aanmerking neemt. Maar, in onze dagen, nu een algemeen Vlytbetoon, en de kennis des Koophandels, de goederen en genietingen des Menschdoms gelyker gemaakt hebben, schynen de Oorlogen veel meer te ontstaan uit de byzondere Staatzugt der Vorsten, en den rustloozen Geest hunner Raadslieden.
Maar ik hoor, als eene oplossing, inbrengen, dat de Menschen zin hebben in een kans te waagen, en zulks dikwyls uit zichzelven zoeken. Ik erken het: en veelen verwerven, in de loopbaane van gevaar, Overvloed en Eere. Maar worden zy, die geene andere vergoeding voor hun Bloed hebben dan het schaars dagelyks noodwendig leevensonderhoud, zo zy niet door geweld ten Krygsdienst geprest zyn, of door dwang 'er in blyven, gedreeven door een gevoel, verfynd door voorbeeld en heerschend begrip? Maar, eens toegestaan dat eenigen hunner zich vrywillig in een stand geplaatst hebben, welken zy weeten dat hun aan veelvuldige onheilen blootstelt, zal de natuur dier onheilen, uit dien hoofde, veranderd worden? De Onkunde des Gemeens in eene langer gerekte kindschheid: en in elk geval, waar zy mogen ingewikkeld worden door omstandigheden, mag noch hunne eerste keus, noch eerste aandrift, in aanmerking komen. Wy moeten 't oog vesten op hunne gevoelens in die oogenblikken, wanneer zy, afgemat door duizend folterende pynigingen, kwynende, by hoopen weggevoerd worden van het heilloos slagveld, waarop zy nedergeslaagen zyn door de hand des vyands; wy moeten hunne gevoelens nagaan in die jammervolle Hospitaalen, waar zy opeengepakt worden, en waar het lyden, 't geen zy ondergaan om een elendig leeven te rekken, maar al te duidelyk toont, welk een prys zy op het behoud huns leevens zetten, en de grootheid der opofferinge, welke zy gedaan hebben; wy moeten hunne gevoelens nagaan in die oogenblikken, in welke misschien, by zo veel leeds, nog de bittere gedagte boven komt, van die kortstondige dwaaling, welke den weg tot zulk een jammerstaat baande; wy moeten, in 't byzonder, hunne gevoelens nagaan, aan boord van een brandend Schip in een Zeeslag, waar
| |
| |
slegts één oogenblik is tusschen hun en den wreedsten dood; op een Bolwerk, waar eene onderaardsche uitbarsting van een Myn hun aankondigt, dat zy het volgend oogenblik begraaven zullen weezen onder een hoop van gesprongen steenen. - Maar de Aarde heeft hun overdekt; de Zee hun ingezwolgen; en wy gedenken hunner niet meer. Hun stem, voor altoos gesmoord, kan niet langer tegen de onzaligheden des Oorlogs roepen. - Welke gevoellooze toekykers zyn wy! Terwyl wy heenen stappen over verminkte lichaamen en verstrooide beenderen, verheffen wy ons op den Roem, die wy alleen van hun erven.
Men beschuldige my niet, dat ik te lang heb stil gestaan op het afmaalen deezer akeligheden. Wy kunnen ze niet te leevendig schetzen, zo zeer zyn wy gewoon, te midden van eene beschaafde Maatschappy, in den Oorlog, en al den weedom, die denzelven vergezelt, niets anders te zien, dan de loslyke Bezigheid voor den Moed van na roem dingende Jeugd, en de School, waarin de bekwaamheden van groote Mannen uitblinken. En zo groot is de uitwerking van deeze voorbygaande bedwelming, dat de gesprekken, in de gezelschappen van de Hoofdstad, dikwyls genomen worden voor den wensch des geheelen Volks, ô Dat de Staatsbestuurders zich niet laaten verrukken door deeze verkeerd begreepen stem. Zy, wier aandrift gy zo gereed volgt, zullen schielyk over uwe involging verbaasd staan; zo oppervlakkig zyn hunne gevoelens, zo weinig stemmen ze overeen met hunne waare belangen! - Voor Lediggangers zyn 'er gevallen, en daar aan verknogte nieuwstydingen, noodig. Naa een langen Vrede haaken zy na de onrustigheden des Oorlogs, even als de Schaaphoeders op 't gebergte, die de eenzelvigheid van het tooneel des schoonen Weers verveelt, na een Storm of Onweer, op dat de Natuur, in rep en roere gesteld, een nieuw tooneel voor hunne oogen openschuive.
En hebbe men niet te vergeeten, dat, in 't midden van de woelingen der Zamenleevinge; de Ziel voor enkele losse denkbeelden alleen in beweeging gebragt wordt; geen tyd hebbende, om zich tot eenig diepgaand onderzoek in te laaten. De hoop op den Voorspoed der Wapenen, het schitterende der Overwinning, en het vernederen des Volks, over welks grootheid men met jalousy is aangedaan, zyn de denkbeelden die men greetig omhelst; maar de grootheid der kosten, de gezegende einden, waar
| |
| |
toe die Gelden zouden hebben kunnen worden aangewend; en, helaas! moeten wy dit onaangenaame weder voor onzen geest haalen? de dood en vernieling der Manschappen, wier uitvaart wy niet beschouwen; alle deeze onderscheide overweegingen, die noodwendig met elkander verbonden zyn, worden steeds ter zyde gesteld, of de indruk, welke zy te wege brengen, is althans veel te oppervlakkig.
't Is, overzulks, de pligt van verhevener Geesten, wier overleggingen wyduitgestrekter en meer bevallend zyn, en die de Stem van Rede en Gevoel hooren, die redelyke denkbeelden, welke den Menschdomme heilzaam zyn, te verdeedigen, en, zo veel mogelyk, voor te staan. 't Is hun pligt, die denkbeelden uit de duisternis, met welke zy omwonden zyn, te trekken, en in klaaren dag te haalen. Niet min zyn de zodanigen verpligt, zich zorgvuldig te wagten, om niet duizelig gemaakt te worden door de begogelingen van ydelen Roem, ten einde zy hunne hulde toebrengen aan die algemeene en heil uitstortende Deugden, die bovenal de Beschermgeesten zyn der Volken. - Wat my betreft, ik ben zo zeer verre van berouw te gevoelen, dat ik, naar 't uiterste myner vermogens, die harssenschimmen bestreeden heb, welke het geluk des Menschlyken geslachts, en de waare grootheid der Staaten, ondermynen. Ik geloof niet te veel yvers betoond te hebben voor waarheden, die aanloopen tegen zo veele Driften en Vooroordeelen. Ik agt deeze waarheden zo nuttig, zo weezenlyk, zo volkomen regtmaatig; met één woord, ik ben 'er zo diep van doordrongen, dat ik, naa ze onderschraagd te hebben met myn zwakke stem, in den loop myner Bedieninge, en getragt, om ze, uit myn stil en afgescheiden leeven, wyd en zyd te verspreiden, kan wenschen, dat de laatste druppel van myn bloed mogt dienen, om ze in de gemoederen van allen in te schryven.
De zodanigen, inzonderheid, die van wegen de plaats en post, welke zy in de Kerk bekleeden, geroepen zyn om deeze vreedzaame beginzels voor te staan, moeten ze hunnen Toehoorderen inscherpen. Vergeet, Bedienaars van den Godsdienst des Vredes, nimmer uw character, als gy uwen zegen uitspreekt over de Krygsbanieren, als gy Praaltekenen der Overwinning met dankzegginge verwelkomt, laat uw hart bovenal gevoelig weezen voor de elenden des Menschdoms, laat uwe welspreekenheid de- | |
| |
zelve in de geweetens der Vorsten opwekken. Laat voor de Wereld en haare Geschiedschryveren over, het roemen en verheffen der Helden, die dood en wraak blaazen: want, in de bysterheid der woelinge van verdelgende Driften, voegt u Medelyden best. Poogt den Souverain bemind te maaken, wegens zyne Deugden, en diens Staatsdienaars, om hunne Wysheid; doch voert nimmer de taal van Hovelingen, als gy spreekt in den Naam van hem, voor wien alle de Vorsten der aarde niets zyn.
Het onderwerp, dus verre door my verhandeld, is van aangelegenheid voor elk Volk; en kan men niet, zonder des eene moeilyke aandoening te gevoelen, opmerken, dat de Oorlog niet de eenige oorzaak is, die de onheilen des Menschdoms vermenigvuldigt. Een andere oorzaak vindt men in die volstrekt Krygshaftige geestgesteltenisse, die nu eens het Uitwerkzel, dan weder de Voorboode, is des Oorlogs. Verscheide Staaten zyn reeds, als 't ware, veranderd in groote barakken; en de opeenvolgende vermeerdering van geoefende Legerbenden verzwaart de belastingen, de vrees, en de slaaverny, in dezelfde evenredigheid. In 't kort, door eene ongelukkige wederwerking verwekken de groote kosten, veroorzaakt door deeze onnatuurlyke gesteltenis, de begeerte om ze dienstbaar te doen zyn tot het doen van vermeesteringen: en, naar gelange de Souverainen slaagen in het uitbreiden van hun grondgebied, wordt het Despotismus voor hun noodzaaklyker; ten eenigen dage zullen zy den gewoonen invloed niet genoegzaam rekenen, om schielyk genoeg zo veele deelen te gelyk zamen te hegten; alle bedagtzaamheid ter zyde stellen, als onbestaanbaar met hunne oogmerken, door Staatzugt gedreeven, het voor hun uiterste bedoeling houden een geheim uit te vinden, om door een enkele springveer alle hunne Onderdaanen in werkzaamheid te brengen, of stil te doen staan. Welk eene verbastering van de Menschlyke Natuur! Welk eene Offerande aan de Staatzugt van éénen toegebragt! - Deeze denkbeelden loopen, 't is waar, min in 't ooge, wanneer in zodanige Vorstendommen verscheide Souverainen gevonden worden, door een hooger geest gedreeven, en bezield met andere gevoelens, die 's Volks heil, waarin zy hun hoogste voldoening vinden, weeten te vereenigen met de Krygskundige beginzels, welke de Staatkunde hun voorschryft. Maar zy sterven als Menschen, en met hun verdwynen zomtyds alle die Volksverligtingen, welke men aan hun edel en groot Character verschuldigd was.
|
|