Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijInhoud eener kruid- en geschiedkundige verhandeling over de Mandragora, door den Heer Granier, Lid van de Koninglyke Academie te Nismes.(Journal d'Histoire Naturelle.)
Het oogmerk deezer Verhandelinge strekt om de Mandragora te doen kennen, de weezenlyke hoedanigheden deezer Plante aan te wyzen, en eene menigte van belachlyke vooroordeelen, tot welke die Plant aanleiding gegeeven heeft, en de fabelachtige wonderen, die het Volk, altoos bygeloovig om dat het onkundig is, alle Jaaren vernieuwt en ontleent uit de vermeende zinnebeeldige characters dier Plant, weg te neemen. De Mandragora, veel berugter door de bygeloovigheid der goede Vrouwtjes, en de bedriegeryen der Kwakzalveren, dan door haare Geneesschriften, behoort tot de verdoovende en pynstillende Planten. De sterke lugt, welke dezelve van zich geeft, bewyst het, en zy is door de Ouden aangemerkt als een der schadelykste koude vergiften. Verschillende naamen heeft de Mandragora gekreegen, zo uit hoofde van haare verbaazende hoedanigheden, van de gedaante haars wortels en vrugten, als om de plaatzen waar zy groeit. De Grieken noemden haar Circe, ter oorzaake van de vermeende toverkragten, en pithagoras gaf 'er den naam aan van Anthropomorphon, dewyl de wortel eenigzints gelykt naar de benedenste gedeelten van een Mensch. Anderen noemden ze Morion: om dat ze de zodanigen, die 'er van gebruikten, bedwelmden; of Hondsappel, dewyl Persoonen, die van dezelve gegeeten hebben, als van een dollen hond gebeeten, raazend stierven; ook Duivels-appel, ter oorzaake van de duivelskunstenaaryen, waar toe men ze bezigde, en eindelyk Mandragora, om | |
[pagina 345]
| |
dat dezelve liefst groeit op beschaduwde en sombere plaatzen. 'Er zyn twee soorten van deeze Plant in de Kruidkunde bekend, onder den naam van Antropa Mandragora. Het Mannetje of de Witte, en het Wyfje of de Zwarte: de een en ander groeijen oorspronglyk in Italie en Spanje, waar ze vanzelve voortkomen op vogtige plaatzen, boven al omstreeks de rivieren. Derzelver Wortels zyn, de kleur uitgezonderd, die blank is by het Mannetje, en bruin by het Wyfje, gelyk, zwaar, spilachtig, lang, vorkswyze, of in tweeën gespleeten, en bezet met kleine langwerpige vezeltjes: zy schieten zeer diep in den grond. Het Mannetje, by de Kruidkundigen bekend onder de benaaming van Mandragora Mas, seu Candida en Mandragora fructu rotundo, schiet veele breede Bladeren, niet ongelyk aan die van Beet, omtrent anderhalf voet lang, aan 't einde gepunt, van een stinkenden reuk, helder groen, en bedekt, even als de vrugten, met hairige wolle, zagt op 't aanraaken. De Bloemen, op lange stengen staande, zyn éénbladig, klokvormig, op den rand met vyf inkeepingen, zo is ook de Bloemkelk; de Bloemen zyn wit, veelvuldig, staan afgezonderd, zy hebben doorgaans vyf styltjes en één stamper, zy komen, even als de Bladeren, uit het bovenste van den Wortel voort. De Vrugten, welke 'er op volgen, zyn zagt, vleeschagtig, rond, gelyk aan een kleinen appel, goudgeelagtig van kleur, en stinkend. Zy bevatten van dertig tot vyftig, en zomtyds zestig, roodagtig platte, zaadkorrels, van gedaante als een nier, en veel grooter dan Linzen. Het Wyfje, by de Kruidkundigen Mandragora faemina, seu nigra, en ook Mandragora, flore subcoeruleo purpurascente, geheeten, heeft kleinder en smaller Bladen dan het Mannetje; ze zyn ruig, golfswyze, donker groen, aan de kanten geschaard, en hebben veel overeenkomsts met de Bladeren van de Bernagie, als deeze sterk groeit. De Bloemen verschillen van die van het Mannetje niet, dan door de purperagtige kleur. De vrugten hebben een donkerder geele kleur, een draaglyker reuk, zy zyn kleinder, langwerpig rond, en bevatten veele platte rondagtige Zaaden. Deeze beide Planten groeijen zonder takken te schieten; de Bladeren komen vroeg in 't Voorjaar voor den dag, en zomtyds eerder, als de Winter zagt geweest is. De Bloe- | |
[pagina 346]
| |
men vertoonen zich kort daar op, en de Vrugten, die vast volgen, zyn in den Zomer ryp. Het Wyfje is vroegtydigst, voor 't oog somberder, en de Wortel veel korter en gekronkelder, dan die van het Mannetje. Men merke op, dat, het geen ik van de kragten en de nuttigheden deezer Plant zal ophaalen, de beide soorten van Mandragora betreft. 't Gebruik deezer Plant, door de Ouden in eene groote uitgestrektheid gebezigd, is door de bedendaagsche Geneesheeren nagelaaten, dewyl de geweldige Geneeskragt, aan alle de deelen deezer Plant gemeen, dezelve gevaarlyk doet worden. Reeds heb ik gezegd, dat de sterke en onaangenaame reuk, gelyk aan die van Opium, deeze Plant tot een der sterkst verdoovende middelen maakte; ik voeg 'er by, dat de Wortel die eigenschap inzonderheid heeft. Zy is ook van een sterken ontlasting verwekkenden aart, doch veroorzaakt trekkingen, en verzwakt, in hoe klein eene gifte ook gegeeven. - De Bladeren hebben eene verzagtende en ontbindende kragt, en men zou 'er zich, schoon alleen uitwendig, van kunnen bedienen in pappen, gemengd met andere olieachtiger zelfstandigheden, zo om geweldige ontsteekende pynen te verzagten, als om harde en knoestagtige gezwellen te verdryven. - De Vrugten hebben dezelfde eigenschappen, en 't is derzelver vleesch, als mede het sap, uit den Wortel gedrukt, 't welk de Onden, gemengd met Olie, Wyn, Melk of Honig, gebruikten by Lyders, die eenig bedorven Lid moest geschroeid of afgezet worden, om door bedwelming hun voor de smerten eener pynlyke kunstbewerking te spaaren. Geheel de wereld weet, dat veel eenvoudige Opiaten, die veel zagter en veel min gevaarlyk zyn, thans ten zelfden einde dienen. De Geneeskragten, aan de Mandragora toegeschreeven, zullen my niet langer ophouden: wil men des berigt ontvangen, men kan de oude Schryvers raadpleegen, die 'er de grootste aan toekenden: avicenna, dioscorides, fernelius, galenus, plinius, renodenus, theophrastus, en bauhinus, steeken boven anderen uit. Ik vergenoeg my, om enkel met de hedendaagschen te zeggen, dat men het inwendig gebruik moet verbannen, en wagten wat de Geneesheeren van Weenen, die zich byzonder toeleggen op de beoefening van de Vergiftige Planten, ons, door goede Proefneemingen verzekerd hebben, dat de Mandragora inwendig, met zo veel zekerheids als baats, voor 't Menschdom, kan gebruikt worden. - Voor | |
[pagina 347]
| |
tegenwoordig hebbe men zich te bepaalen, aan het uitwendige gebruik tegen huidkwaalen, en verharde gezwellen. Ten deezen aanziene kan men met vrugt raadpleegen met de Verhandelingen van de Koninglyke Maatschappy der Weetenschappen van Zweeden, met belangvolle Waarneemingen van frederik hoffberg, van schapperus en Linnaeus, die de kragt van de Mandragora tegen de Jicht beweezen hebben. In 't voorbygaan, moet ik hier eene gewigtige aanmerking van linnaeus plaatzen, die waargenomen heeft, dat alle Planten, welken een stinkenden en walchlyken reuk hebben, gevaarlyke eigenschappen bezitten. Indien men zomtyds Mandragora - Planten ontmoet op plaatzen, waar men ze minst dagt aan te treffen, hebbe men dit, buiten twyfel, toe te schryven, aan de onvoorbedagte overvoering van Zaaden, die zich met andere vermengd en in het voeder van het vee kunnen vinden, of overgevoerd zyn door uitwerpzels der dieren, of door den wind. Elk weet, dat de Merel en de Kraanvogel ons de Vaaren en de Geneverbomen verschaffen, en men heeft dikwyls gezien, hoe uit den drek der Dieren Planten voortkwamen, die vervolgens groote Boomen werden. 't Is door de Zaadoverbrengende kragt der Winden, dat wy steeds in onze Gewesten vreemde Planten zien gebooren worden: zodanig is de Erigeron Canadense van lin., die in Europa eigenaartig geworden is, en wy overvloedig in onze velden aantreffen; van dien aart zyn veele andere Planten, die, door den loop der Rivieren, door de vleugels aan derzelver Zaaden, uit ver gelegen oorden komen, en groeijen op plaatzen, waar men ze minst verwagt. 't Valt zwaar om te begrypen, waarom de Mandragora by de Ouden bekend stondt voor de oorzaak van zeer groote wonderen; waarom zy die Plant aanzagen voor een veelvermogend Toverkruid, 't welk de eigenschap bezat, om hem, die het droeg, gelukkig te maaken, geld te doen vinden, de Vrouwen vrugtbaar te doen worden, de strengheid of zagtheid van den Winter te voorzeggen, Toveressen op de vlugt te dryven, Ivoor, daar mede gekookt, week en indrukbaar te maaken; waarom, met één woord, zy daar aan eene menigte andere wondere vermogens toeschreeven, die alle veeleer de vrugten zyn eener verhitte verbeeldinge, dan van daadlyke waarneeming. Vreemd, in de daad, dat de Menschen zich vermoeijen om harssenschimmige verschynzels te bedenken, daar de Natuur eene | |
[pagina 348]
| |
zo groote voorraad van weezenlyk wonderbaare aanbiedt. Wie staat niet verbaasd, als hy de beweegingen ziet van het Kruidje roer my niet, van de Diönea, van het Hesydarum Girans, en de uitschieting der phosphorique stoffe van de Fraxinella? Verschynzels, met rede verbaazend, om dat ze waar zyn, en een kinderagtig Bygeloof 'er het bestaan niet aan gegeeven heeft. Maar schreeven de Ouden Wonderen aan de Mandragora toe, die geen gangbaare munt in beter verlichte tyden kunnen weezen, zy waren niet geheel onkundig van de weezenlyke eigenschappen deezer Plant. Zy wisten dat de vrugten bedwelmend en gevaarlyk waren, 't zy men ze at of te sterk 'er aan rook. Van hier het spreekwoordlyk zeggen, wegens domme en niets doende Menschen, dat zy onder de Mandragora geslaapen hadden.Ga naar voetnoot(*) Hannibal moet de kragt deezer Plant zeer wel gekend hebben, zo wy anders af mogen op het verhaal van frontinusGa naar voetnoot(†), hy mengde het sap van de Mandragora in den Wyn, dien hy in zyne Legerplaats agterliet, ten einde de wederspannige Africaanen, welken hy bestreedt, dien zouden drinken, als hy zich geliet zyn Legerbagadie agter te laaten. Deeze krygslist gelukte hem volkomen, de bedwelmende wyn werkte op de aanvallers, en de Carthaagsche Veldheer liet ze allen ombrengen. - Plutarchus schryft aan deeze Plant eene zo groote trap toe, dat hy beweert, dat de zodanigen die Wyn drinken van Wynstokken, in welker nabuurschap de Mandragora groeit, in diepen slaap vallen. Dan de allerverbaazendste eigenschap, welke de Ouden aan de Mandragora toekenden, is de kragt ter voortteelinge, welke zy instortte, en waar van zy, met goed geloof, een aantal voorbeelden te berde brengen. Zy waren zo zeer met dit denkbeeld ingenomen, dat verscheide verklaarders van het Boek Genesis, van rachel's onvrugtbaarheid spreekende, beweeren, dat dezelve ophieldt als zy de Mandragora ontvangen hadt, die ruben, de Zoon haarer Zuster lea, in het veld vondt: zy vertaalden het woord Dudaim door Mandragora. Ondertusschen is de Dudaim, naar anderer gevoelen, eene soort van geurig en welsmaakend heestergewas, door linnaeus Cucumis Dudaim geheeten, 't geen veele Schriftuurverklaarders doet | |
[pagina 349]
| |
beweeren, dat men door de Dudaim geenzins de Mandragora te verstaan hebbe. Calmet oordeelt dat het de Citroen is.] Ik zal my niet ophouden met zinnebeeldige en grof ergerlyke figuuren, veeleer van den wortel eeniger andere Plant dan van de Mandragora gemaakt, die de Kwakzalvers verkoopen, en het gemeen diets maaken, dat ze, onder andere wondere eigenschappen, het vermogen bezitten om de Vrouwen vrugtbaar te doen worden. Een dergelyke schaamtloosheid verdient straffe, en geene ernstige wederlegging. Tot slot moet ik nog aanmerken, dat men zeer verkeerd tot nog de gebruiklyke naamen, van Mannetje en Wysje, aan deeze Planten geeft; dewyl zy tot die soorten van Planten behooren, die, op zich zelven, het vermogen der bevrugting hebben. 't Is daarom, dat de groote linnaeus de oude benaamingen verworpen heeft. Zy draagen alle kenmerken, die ze onderscheiden van de Planten, welker Mannetje en Wysje op onderscheiden stengen groeijen. Men hebbe aan de verschillende soorten van Mandragoras de naamen te geeven, welke daar aan voegen, en, indien men by toeval van die Kwakzalvers mogt aantreffen, die, door dwaalingen, liegend, voort te planten, hun beurs zoeken te vullen, het oog des Volks te verlichten, het zelve de waarheid te ontdekken, en te behoeden voor de bedriegeryen dier Landlooperen. |
|