Door de hevigheid van zyn aandoenlyk gestel is hy niet meer magtig, aan 't geen hem dermate treft, tegenstand te bieden; zulks doet hem besluiten een einde van dat alles te maaken, door zigzelven met een pistoolschoot uit alle die rampen te verlossen, waaraan het sentimenteele hem, geduurende zynen Egt, bloot gesteld heeft. - Men kan zyn character genoegzaam opmaaken, uit de volgende beschryving, die hy van zigzelven en zyn toestand geeft, in een zyner Brieven aan den Heer St. Thomin, die hem, naar 't schynt, verweeten had, dat hy zig ongeluk op den hals haalde, daar hy gelukkig kon weezen.
‘Gy zegt my, (dus va gt hy aan,) terwyl gy my doet zien, dat gy gelukkig zyt, op eene gansch niet koele wyze, dat ik het ook moet zyn, om dat ik eene vrouw heb, die veel geest heeft, en zeer beminnelyk is; ik zal u daarin gelyk geven, als gy wilt, en dat zal waar zyn, indien ik terstond meester zal kunnen worden van eene zekere gevoeligheid, welke ik in myne ziel heb, en zo ras ik niet meer eene zekere onverzetlykheid, in myne geaartheid, zal hebben, die oorzaak is, dat ik de gevoelens, welke ik my eens eigen gemaakt heb, niet zonder moeite en smert kan laaten vaaren. Ik had my aan alles wat my omringde verknocht, ik had daar iets zedelyks in geplaatst, welk alle myne aandoeningen vervulde, en de erkentenis, welke ik in de gevoelige weezens ontmoette, voldeed myn hart: niets was voor my onverschillig; noch in myn huis, noch in myn buurt, noch in iets van al het geen my bezig hield Als ik eene vrouw, eene gezellin nam, twyffelde ik niet, of myne gevoelens zouden de haare worden, en dat zy niet gelukkig zyn zou dan door myn geluk; en alles, wat my daaraan doet twyffelen, is voor my een grievend denkbeeld. Ik weer dat zo veel van my af, als in myn vermogen is, ik veroordeel my zelven, maar des niet te min lyd ik 'er door. Het is eigenliefde, het is vooroordeel, het is lompheid, als gy zo wilt, maar de smert gaat haaren gang, en het hartzeer volgt my op de hielen, inzonderheid dan, als ik zie, dat myne vrouw weinig liefde heeft voor het geen ik beminde; dat zy zich verwydert van het geen naby my was, dat zy verandert het geen ik dacht dat wel ingericht was. Ik verbeeldde my, dat ik, van het geen ik genoot, niet meer alleen geneuchten zou hebben; ik hoopte myne geneuchten te verdubbelen, door dezelve, met haar, te deelen, en ik heb niets anders gevonden, dan moeilykheden, dan tegenstribbelingen. Het vermaak is nooit, daar ik dacht dat het was; 'er worden moeitens en veranderingen vereischt om het te vinden; maar laat het my in de toekomst zien; het geen
tegenwoordig is, is nooit zo als het zyn moet. Men bewyst my, volgens de regelen van smaak, dat ik my van alle myne denkbeelden ontdoen moet; en men bewyst my, met zeer veel vernuft, dat myn genoegen en myn geluk eene dwaaling zyn; uit eene ydele beleefdheid, ben ik verplicht om het te gelooven. Zo was