Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNederlandsche Insecten beschreeven en afgebeeld. Door J.Ch. Sepp. D. II. St. IV. Verh. VI. Te Amsterdam, by J.Ch. Sepp, 1788. In quarto.De thans afgegeeven Plaat brengt ons onder 't oog eene Rups, en den daar uit voortkomenden Nacht-Vlinder; welks Rups, in meer dan één opzigt, merklyke overeenkomst heeft met de Pylstaart-Rupsen, uit welken hoofde zy hier den naam draagt van de Pylstaart gelykende. Eene naauwkeurige beschryving vergezelt, gelyk gewoonlyk, de nette Afbeelding; en in dezelve geeft de Autheur een berigt wegens het eierleggen der Ichneumons, zig tevens beroepende op een vroeger berigt deswegens. Wy zullen het een en ander hier over in deezen nog mededeelen, nademaal het zommigen van dienst kan zyn. ‘De Rupsen hebben, zegt hy, behalven veele Vogels, tot Vyanden, inzonderheid de Sluipwespen (Ichneu- | |
[pagina 485]
| |
monsGa naar voetnoot(*),) van welken 'er verscheidene soorten zyn, verders nog eenige soorten van Vliegen, welke allen hunne Eieren in de Lichaamen der Rupsen weeten in te brengen, of buiten aan te hegten; uit welken als dan Wormpjes komen, die zich het Lichaam der Rups tot hun Verblyf doen dienen; aldaar in wasdom en grootte toeneemen; en eindelyk veranderen zy, 't zy binnen of buiten het Lichaam der Rups, waarin zy gehuisvest waren, in een eeven zoodanig Dier, als dat geene geweest is, 't welk hun als Eieren gelegd heeft. Het gevolg voor alle Rupsen, welken dusdanig met Eieren van andere Insecten belegd worden, is altoos dat dezelven sterven, en by geene mogelykheid tot eenen Vlinder veranderen kunnen; ten zy dat men in staat geweest zy, om de aan de Lichaamen der Rupsen van buiten aangelegde Eieren te hebben kunnen vernielen, zo dat geene Wormpjes uit dezelven zich in het Lichaam der Rupsen konden invreeten. Uit dusdanige, om zo te spreeken, van hunne Doodvyanden verloste Rupsen kunnen Vlinders voortkomen, gelyk ik dit zelfs meer dan eenmaal ondervonden hebbe, en 't welk ook reeds beschreeven is, in de vyfde Verhandeling van het vierde Stuk, p. 25. in het Eerste Deel van dit Insecten-Werk.’ - Ter dier plaatze meldt hy ons daaromtrent nog de volgende byzonderheid. ‘Zy leggen haare Eieren ieder met een draadje in de Rups door 't Vel heenen, en wel altoos tusschen de Ringen vastgehecht, zodanig dat, als de Rups zich zamentrekt, en gevolglyk de Ringen over elkander schuift, men deeze Eieren niet kan gewaar worden, maar als ze zich uitrekt komen ze te voorschyn. Wanneer nu de Rups met dit Zaad bezet is, gaat ze zekerlyk verlooren, 't en ware men ze daarvan bevryd, 't geen geschieden kan, door met een Koren-Tangetje ieder Eitje aan stukken te knypen, welke Proef ik meer dan eens genomen, en de Rups daardoor behouden, ook vervolgens een gezonden volmaakten Vlinder 'er uit bekomen hebbe: maar als de meergemelde Eieren niet vernield worden, zo verandert | |
[pagina 486]
| |
de Rups wel in een Popje, doch ze neemt dit dodelyk Zaad met zich, waar uit als dan de Wespe-Wormpjes komen, die het Popje van binnen geheel ledig eeten, en dus het Insect ten eenemale te niet doen gaan; zy zelfs veranderen daarna in Popjes of zogenaamde Tonnetjes, waaruit vervolgens wederom deze Wespen te voorschyn komen. By 't vernielen dier Wespe-Eieren dient aangemerkt te worden, dat men ze niet moet aftrekken, vermits ze te vast in de Rups gehecht zyn, die men daardoor te veel pynigt. Het behoeft ook niet, maar genoeg is het, als ieder Eitje slechts plat gekneepen, en dus het Diertje in het zelve gedood word.’ |
|