Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 482]
| |
De Nyd gezweept en de Lesteraar ontmaskert, of het liefdelooze aangetoont, voorkomende in de lasterlyke aanmerkingen van C.Ph. Sander, Leeraar der Luthersche Gemeente Groningen, enz. Te Amsterdam, by J. Ammeling, 1788. In groot octavo, 64 bladz.Op het lezen van een Tytel, als den bovenstaenden, verwacht men eigenaertig in het Geschrift zelve geen zagte tael; en by het doorbladeren van het Geschrift ontdekt men alleszins Schryvers, die door een geest van bitze kwaedaertigheid gedreven worden: des de Eerwaerde Sanders, naer ons inzien, wel zal doen met zyn woord te houden, van naemlyk, gelyk hy in zyn voorige Geschrift te kennen heeft gegevenGa naar voetnoot(*), zich tegen zulk soort van Schryvers niet verder te verdeedigen. Wat men van menschen van dien stempel te verwachten hebbe, kan men afnemen uit hunne volgende betuiging, die nog regt in den ouden Hoogduitschen smaek is. ‘De gestoorde rust in de Amsteldamsche Gemeente te herstellen, daaraan werken wy zo sterk, als men zoude kunnen vergen, en als iemand zoude kunnen doen. - De onrust in de Amsteldamsche Luthersche Gemeente is ontstaan, door het voordragen van Leerstellige zogenaamde Waarheeden, geheel strydig met het Symbolum onzer Kerke, en wy zyn 'er met al ons vermogen op uit, om, onder den Goddelyken bystand, dezelve onder ons te weeren, en zullen ook niet eer Rusten, voor dat wy de dwaaling, en derzelver verkondigers uit ons midden hebben uitgeweid, het koste dan ook wat het wil, en al had men ook alle Duivelen te baat! Zie daar of wy niet werken, om de gestoorde rust te herstellen!’ Het woord uitweiden klinkt ons hier boven wat vreemd, maer mogelyk is het een Tuinmans woord, of wel ene drukfout, in stede van uitwieden. Wat hier van zy, dit bragt ons voor den geest de dienstknegten, in de gelykenis van den akker, hebbende onkruid onder de tarwe. Matth. XIII:24 enz. Het mangelde dezen dienstknegten aen gene vaerdige werkzaemheid, dan ze hadden echter nog de voorzichtigheid van hunnen Heer vooraf te vragen: wilt gy dat wy henen gaen, en het onkruid vergaderen: en deze, zulks niet goedvindende, gaf hun tot antwoord: | |
[pagina 483]
| |
Neen, op dat gy, het onkruid vergaderende, ook mogelyk met het zelve de terwe niet uittrekt. Laetze beiden te samen opwassen tot den oogst, en in den tyd des oogstes zal ik tot de maeijers zeggen: Vergadert eerst dat onkruid, en bindt het in busselen, om het zelve te verbranden; maer de terwe brengt te samen in myne schuure. |
|