| |
| |
| |
Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelyke Wysbegeerte te Rotterdam. Agtste Deels Te Rotterdam, by D. en A. Vis, 1787. Behalven het Voorwerk, 180 bladz. in gr. quarto.
Een drietal van Prysverhandelingen, over drie onderscheiden Voorstellen, maakt grootlyks den inhoud van dit Deel uit. Het eerste Voorstel betreft de schaadlyke uitdampingen. ‘Welke is (wordt 'er gevraagd) de aart van de verschillende, schadelijke en verstikkende uitdampingen van Moerassen, Secreeten, Rioolen, Gast- of Zieken- en Gevangenhuizen, Mijnen, Putten, Graven, Wijn- en Bierkelders, doove Koolen etc.? En welke zijn de beste middelen en tegengiften, om de schadelijkheid dier Uitdampingen, naar haaren verschillenden aart, te verbeteren en de verstikten te redden?’ Het antwoord der Heeren M. van Marum, en A. Paets van Troostwyk, op deeze Vraag, heeft de toegezegde Gouden Medaille behaald. - Het tweede Voorstel, raakende de Geneeskonstige Electriciteit, luidt aldus. ‘Welken invloed heeft de Natuurlyke Electriciteit, en derzelver verschillende verdeeling in onzen Dampkring op gezonde en ziekelijke Ligchaamen? In welke ongesteldheden en ziekten is de konstige Electriciteit dienstig tot geneezing of verligting? Op wat wijze werkt zij tot dat einde? En welke is de beste manier om 'er zig met dat oogmerk van te bedienen?’ De Heeren A. Paets van Troostwyk en J.R. Deiman hebben, op hunne beantwoording dier Vraage, den Gouden Eerprys ontvangen. - Natuur en Geneeskundigen vinden, in de Verhandelingen over beide deeze Voorstellen, eene reeks van opmerkingen en proefneemingen, welken hun in deeze stukken kunnen voorlichten, en ter handleidinge tot verdere naspooringen strekken; waarvan ze zig voorts in 't behandelen veeler Lyderen met vrugt kunnen bedienen. - Een derde Voorstel, hier insgelyks beantwoord, is van een anderen aart; men vraagt: ‘Zijn 'er eenige natuurlijke of andere Hinderpaalen, die het ondoenlijk zouden maaken, om een Kanaal te graaven van 's Hertogenbosch af tot aan of nabij de Steden Maastricht of Luik, het geen bevaarbaar en voldoende
zijn zou, ter vervoering van allerlei Koopgoederen, welke in
| |
| |
onze Zeehavens ontfangen worden; zoo neen, welk zou daar toe het beste en meest uitvoerlijke Plan zijn; welke kosten zouden 'er toe vereischt worden; en welke voordeelen zouden ons Land en de Koophandel daar uit trekken kunnen?’ Het hierop ingekomen Antwoord, van den Heer Hendrik Verhees, is, schoon 'er eenige bedenkingen tegen zyn Plan gemaakt wierden, egter geoordeeld, in zo verre aan de eischen en bedoelingen van het Genootschap te voldoen, dat het Genootschap hem de Gouden Medaille hebbe toegeweezen. Ter oorzaake van de bedenkingen, tegen des Schryvers Plan geopperd, heeft men wyders goedgevonden, het gevoelen van andere kundigen deswegens te hooren; en het by die gelegenheid voor en tegen aangevoerde, als een Aanhangzel, by deeze Verhandeling te plaatzen, om dezelve daar door zo veel te volmaakter en algemeen nuttiger het licht te doen zien. - Laatstlyk wordt ons hier nog medegedeeld een berigt, wegens de uitwerkingen van den Donder op een Oostindisch Schip, 't welk de Heer Mr. D. Radermacher het Genootschap toegezonden heeft, volgens een extract uit het Journaal van dat Schip. Zyn Wel Ed. Gestrenge merkt uit dat verhaal byzonder aan, dat meest alle de Lyders, die 'er van getroffen waren, niet slegts door kneuzingen, beenbreuken en verbrandingen, maar inzonderheid door bloedspuwing en verlammingen aangedaan zyn geweest. ‘Het schijnt, zegt hy, dat men deze uitwerkingen niet alleen hebbe af te leiden van het verbreekend geweld, dat door den Electrieken schok, en van de branding, die door het vuur van den Blixem en Donder word voortgebragt, maar ook van het ijdel of luchtledige, dat 'er geboren word, ter plaatse, alwaar zij uitborsten, waardoor de bloedvaten der longen en herssenen, plotsling van de ondersteunende drukking der lugt beroofd, door de schielijke en geweldige uitzetting van het bloed verbroken worden, en dus uit en inwendig uitstortingen van bloed veroorzaaken.’ Voorts geeft
hem dit ongeval aanleiding, om op nieuw het gebruik van Afleiders op onze Schepen aan te pryzen: en daar benevens, op de melding dat een voorafgaande stortregen het Schip en Tuig waarschynlyk tegen den brand behoed had, voor te slaan, om, by een opkomend Onweder, terstond natte Touwen, van de toppen der Masten, en van de einden der Raan, tot in het Water te laaten af- | |
| |
hangen, en vervolgens het Tuig en Schip zo nat te maaken, als doenlyk zy. 'Er is althans, zyns oordeels, reden genoeg, om, in tyd van nood, dat eenvoudig middel te beproeven: en hy acht het, ter bevestiging van zyn gezegde, niet ondienstig 'er by te voegen het volgende
| |
Extract uit een Brief, geschreven uit Lisbon, den 11 April 1787, aan boord van 's Lands Schip Thetis.
‘Negen dagen door contrarie wind in Duins gelegen hebbende, liepen wij vervolgens, met eene gunstige gelegenheid het Kanaal in, doch twee dagen daarna kreegen wij weder contrarie wind en storm, welke met tusschenpoozing van eenen dag elkander volgden, en ons en het Schip veel deeden lijden; dit duurde tot de nagt van den eersten April, wanneer het dood stil werd, met eene regenachtige lucht; - tegen drie uuren in den nagt kwam 'er op het alleronverwagtst een zwaare Blixem, onmiddelijk door eenen verbazenden Donderslag gevolgd, welke onze groote steng en Bramsteng geheel verbrijzelde, onze Mast op verscheide plaatsen scheurde, tusschen deks in de stuurboords voorhut alles kort en klein maakte, een zwaare knie dwarsch door sloeg, en de ijzere bouten meer dan 5 duim uitdreef, een geheel stuk der Wegering mede neemende, vervolgens een gat van 6 voeten onder en boven de Rust maakte, en het geheele Boort, aan stuurboort, ontzette, slaande onder anderen een houten nagel met zoodanig een geweld uit, dat het koper, waaronder dezelve gat, de figuur van een bol eenes hoeds kreeg, zijnde 'er, behalven dit, nog al verscheiden gaten in het Schip geslagen. Wij verbeeldden ons allen, dat het Schip zou springen, en riepen elkander reeds het laatst vaarwel toe; wij herstelden ons echter weder; maar de ongerustheid bleef ons bij, want de stank der smeuling was zoo sterk, dat wij vreesden dat het Schip in brand stond, waarom wij ook overal, waar wij konden, lieten spuiten, en niettegenstaande dit, hield de stank nog wel 14 à 16 uuren aan. Alle onze Compassen waren bedorven, en, hier door in groote verlegenheid zijnde, deeden wij nootschooten voor een Engelsch Schip, niet verre van ons zijnde, doch het zelve maakte zoo veel zeil, als mogelijk was, om weg te komen. Dus bleeven wij in het ongeluk, geene gelegenheid hebbende, door de dikke lucht, om observatien te
| |
| |
neemen; wij zworven aldus zonder Compassen twee dagen; eindelijk ontdekten wij een Schip, snelden 'er naar toe, en noodzaakten het, met het Geschut, ons te wagten. De Luitenant lemmers gong, schoon de Zee zeer hol stond, naar hem toe, alle onze Compassen medeneemende, en bevond niet een goed, maar een zeer nabij, corrigeerde dezelve naar de zijnen, en wij vervolgden onze reis, enz.’
|
|