Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVaderlandsche Historie, vervattende de Geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, uit de geloofwaardigste Schryvers en egte Gedenkstukken zamengesteld. Met Plaaten. Twee en twintigste Deel, beginnende met den Jaare 1752, en eindigende met den Jaare 1758; bevattende het Tydperk van het Gouvernant- en Voogdesschap van haare Koninglyke Hoogheid Anna. Ten onmiddelyken vervolge van Wagenaar's Vaderlandsche Historie. Te Amsterdam, by J. Allart, 1788. In gr. 8vo. 456 bladz.De Uitgeever der Vaderlandsche Historie, behelzende de Geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der Americaansche Onlusten, en den daar uit gevolgden Oorlog, tusschen Engeland en deezen Staat, | |
[pagina 343]
| |
tot den tegenwoordigen tyd, ten vervolge van wagenaars Vaderlandsche Historie, waar van twee Deelen het licht zien, en reeds door ons zyn aangekundigdGa naar voetnoot(*), hadt in het Voorberigt te kennen gegeeven, dat het Tusschenvak van den Jaare MDCCLI tot MDCCLXXV, ingevolge eener overeenkomste tusschen den Schryver en hem, middelerwyl stondt aangevuld te worden: en 't is, gelyk hy in een kort Voorberigt, voor dit Stuk geplaatst, zich uitdrukt, in beantwoording hier van, dat het tegenwoordige als een XXII Deel het licht ziet, waaromtrent hy niets te zeggen heeft, dan by deeze bloote herinnering nog te verzekeren, dat des Schryvers Plan is, in Drie Deelen, van grootte als dit, 't gemelde Tydvak te begrypen, en dus een geheel te leveren. Aanvanglyk is dus die ongevallige gaaping aangevuld, en de Berigten, in de Nieuwspapieren geplaatst, verzekeren ons, dat de Boekhandelaar allart, van de Bezitters van het Fonds van tirion, het Regt tot het vervolgen van wagenaars Vaderlandsche Historie, gekogt hebbende, deezen afzien van het eens bekend gemaakte oogmerk, om die Vaderlandsche Historie te doen voortzetten, weshalven men een van dien kant ongestoord vervolgen deezes Werks, op den thans aangevangen voet, te wagten hebbe, en, in Drie Deelen, dit Werk verbonden aan de Vaderlandsche Historie, die een Nieuw Tydperk in den Jaare MDCCLXXV intreedende, een Eerste Deel des Vervolgs leverde. Van het Tydperk, op den Tytel aangeduid, spreekende, luidt de taal des Schryvers, wegens de Schryfstoffe, die hem te verwerken staat, in deezer voege. ‘'t Zyn de Lotgevallen en Gebeurtenissen onzes Vaderlands, onder anna, de Gouvernante en Voogdesse van den nog kinderlyken Erfstadhouder, welke ons staan te boeken. Deeze zyn, in den beginne, noch vreemd, noch veelvuldig, zy missen dat treffende en uitlokkende, 't welk het blad der Geschiedenisse met greetigheid doet leezen. Wy zouden, 't zelve met kleinigheden opvullende, in staat zyn van dit Tydperk een dik Boekdeel te maaken; doch juist hier door de verveeling vergrooten: zo veel mogelyk zullen wy die wegneemen, door de keuze der gevallen en derzelver schikking. De Geschiedkunde, zal | |
[pagina 344]
| |
ze haare waardigheid behouden, en eene getrouwe Verhaalster zo wel als eene Leermeesteresse des leevens zyn, moet het weezenlyke optekenen, het waare zich ten doelwit stellen, en zo veel aangenaams, als daar mede bestaanbaar is, 'er by voegen: 't geen meest en best zal kunnen geschieden, door eene voeglyke behandeling, naar 't belang der zaaken geschikt, door verscheidenheid en eenheid, zo goed mogelyk, te paaren. De Leezer zal zich der schaarsheid in dorre Tydperken moeten getroosten, en dit ligtst doen, wanneer zyne aandagt niet lang wordt opgehouden, en de menigte van Gebeurtenissen, die, om derzelver zamenhang met het voorgaande, of het verband met de volgende, niet onverhaald mogen blyven, derzelver klein gewigt vergoedt.’ 's Lands Gebeurtenissen, in dat Tydperk voorgevallen, zyn te bekend, dan dat wy, met de opgave van den Inhoud der Boeken, in dit Deel begreepen, onze Leezers zullen ophouden. Met den Oorlog, tusschen Frankryk en Engeland, worden de zaaken belangryker, en begint de Schryver het LXXIII Boek, waarin ze aanvanglyk vermeld worden, op deezen trant. ‘Kunnen de bepaaldste en afgemeetenste bewoordingen, in Verdraagen tusschen de Mogenheden geslooten, wanneer de Staatkunde haare dikwyls zo veel bederfs berokkenende rolle speelt, in eenen zin geduid worden, rechtstreeks overgesteld tegen het bedoelde, of zodanig gewrongen en verdraaid, dat Onpartydigheid deswegen blooze: wat hebbe men dan niet te wagten, wanneer in dezelve onbepaalder uitdrukkingen voorkomen, ingevolge van welke de Vorsten zich daaden veroorloven, van een wederzydsch beledigenden, en op nieuws Oorlog ontsteekenden, aart? Van laatstgemelde soort was het bepaalde, tusschen de Hoven van Versailles en Londen, omtrent America, op de Vredehandeling te Aken, in den Jaare MDCCXLVIII, “Alle dingen in America zouden gebragt worden op dien voet, op welken zy waren, of behoorden te weezen, vóór den tegenwoordigen Oorlog Ga naar voetnoot(†).” Hoogst onvoorzigtig was het gehandeld, een Volk, 't welk ten Staatsregel hadt: Om door meerderheid van Rykdom tot meerderheid van Magt te geraaken, zo veel aanleidings te geeven tot het daadlyk volvoeren dier grondstellinge. | |
[pagina 345]
| |
Nauwlyks bescheen de Vredezon het geland van Europa, of de stoffe tot nieuwe Oorlogswolken verzamelden zich in America, om eerlang, uit dat Werelddeel, in het onze over te dryven. De Engelschen begonnen gewapenderhand de zaaken in America, “te brengen op dien voet, als zy oordeelden dat ze behoorden te weezen.” Zo veelvuldig als vergeefsch waren de klagten van het Fransche Hof over dit bestaan, hoe meer lodewyk de XV den Vrede zogt te bewaaren: dewyl eene uitgeputte Schatkist, met eene zeer groote schuld belaaden, en eene bykans geheel vernielde Zeemagt zulks vorderde, hoe meer men in Engeland naar den Oorlog haakte. In veele openbaare geschriften van deezen tyd stelde men voor, dat het vermeesteren der Fransche Volkplantingen in America ten middel zou kunnen dienen, tot aflossing der Staatschulden des Engelschen Ryks, in den jongst gevoerden Oorlog veel meer dan de helft vermeerderd. - Een rechtstreeks Krygsbedryf zou een haatlyk vertoon gemaakt hebben, naa eenen kortelings geslooten Vrede. De Engelschen zonden deswegen, onder voorwendzel van den Koophandel te begunstigen, eene sterke Vloot van Oorlogschepen na America: het waare oogmerk was, om den slinker oever van de Rivier St. Laurens inteneemen: hun wagten en zoeken was naar eene gelegenheid, om op de Fransche Volkplantingen te kunnen aanvallen. Hier door zou de Koophandel van dat Ryk op dit Werelddeel vernietigd, en 't zelve buiten staat gesteld worden, om eene Zeemagt in Zee te houden, bekwaam om de gezogte Opperheerschappy ter Zee te betwisten. Ter gewisse volvoering van dit Plan, stelde de Engelsche Afgezant ten Hove van Madrid alles in het werk, om dat Ryk tot Onzydigheid te beweegen; de voordeelen die Spanje, door een meerderen bloei van den Koophandel, zou behaalen, ten breedste uitmeetende. De meer Min- dan Oorlogzugtige Geestgesteltenis van lodewyk den XV, op wiens Ryksbestuur zyne Matressen maar al te veel invloeds hadden, de verzwaktheid des Ryks, door kleinagting van het Staatsbestuur, door Verdeeldheden tusschen allerlei Rangen, door de Oneenigheid der Staatsdienaaren, gepaard met de uitgeputte Geldmiddelen en eene vervalle ZeemagtGa naar voetnoot(§); dit alles deedt voor | |
[pagina 346]
| |
Engeland een gunstig tydstip gebooren worden, ter bereiking van deszelfs doelwit. Het Hof wilde, en het Volk schreeuwde om den Oorlog. 't Ontbrak in Engeland niet aan Schryvers, die de schuld van hunne Landsgenooten tragten af te neemen, en op de Franschen te leggen. Zy beweerden, dat Frankryk zyne Bezittingen in America zogt uit te breiden, ten koste der Engelsche Volkplantingen; dat het deezen enkel tot de zeekusten wilde bepaalen, en versteeken van allen Handel met de zogenaamde Wilden; dat men ten dien einde een aantal van Sterktens hadt gebouwd, van de Rivier Missisippi tot aan Canada, meest op Engelschen bodem. 't Loopt buiten ons bestek, in een onderzoek te treeden, wie der klaageren, wegens overlast en krygsgeweld, gelyk hebbe: wanneer men enkel in het ooge houdt de volkomen erkende slegte gesteltenisse van het Fransche StaatsbestuurGa naar voetnoot(**), en de onmagt, om iets van gewigt, ten dien tyde, uit te voeren, en daar mede vergelykt, het in magt en aanzien toegenomen Engeland, dat den voorgemelden Staatsregel, Hof en Volk zo welgevallig, aankleefde, zal het niet bezwaarlyk vallen te oordeelen, wie der Partyen de meeste schuld hadt. - Wy moesten dit weinige vermelden, om de aanleidende oorzaak op te geeven, van eene andere gedaante der dingen, ook in ons Vaderland. De rustige dagen voor de Gouvernante namen een einde, en werden, van tyd tot tyd, de Landszaaken, tot het einde haars leevens, met meer en meer aangroeiende onaangenaamheden, ten haaren opzigte, vervuld.’ Ieder der Oorlogende Mogendheden zogt de Staaten der Vereenigde Gewesten op zyne zyde in deezen twist over te haalen. Zy behielden met veel beleids de Onzydigheid. Onze Handel vondt zich aan de Zeeroveryen der Engelschen deerlyk blootgesteld. Herhaalde klagten, door de Kooplieden uitgeboezemd by 's Lands Vaderen en de Gouvernante, schilderen in 't breede hoe veel zy te lyden hadden: welk alles in 't breede in deeze Geschiedbladen ontvouwd wordt, met de Geschiedenissen daar toe betrekkelyk, die in 't verband dienen geleezen te worden. 't Is den Schryver, in het eerste gedeelte deezes Deels,Ga naar voetnoot(‡) | |
[pagina 347]
| |
byzonder te staade gekomen, dat hy, in de Voorreden, voor 't Eerste Deel des Vervolgs geplaatst, verslag doende van den aart zyns Onderwerps, daar in oordeelde te moeten betrekken, de Stichtingen, Maatschappyen, en Genootschappen van Naam, ingerigt om nutte Kunsten, fraaije Weetenschappen, en wat meer den Vaderlande heilzaam is, of tot cieraad eener beschaafde Maatschappye strekt. Immers geeft hem zulks gelegenheid, om te spreeken van de Oprechting van de Hollandsche Maatschappy der Weetenschappen te Haarlem; van de Instelling van den Heer walter senserf, te Rotterdam; van het Stolpiaansch Legaat te Leyden; de Stichting der Vrouwe van Renswoude, en meer dergelyken, die in een tydkring, als 'er geene belangryke Staatszaaken op het woelig tooneel verschynen, eene aangenaame afwisseling schenken, en ten blyke strekken, dat de Nederlander Kunstmin voedt, en Weetenschappen kweekt. In welk eene maate de Schryver zich, ten deezen opzigte, de Eer zyner Landsgenooten aantrekke, blykt uit de toetrede tot het berigt van de Oprichting der Haarlemsche Maatschappye. ‘Hoe zeer de Buitenlanders, op den roem onzer Landzaaten gebeeten, denzelven tragten te verdonkeren, en nimmer in dit hun haatlyk oogmerk beter schynen te slaagen, dan wanneer zy de Ingezetenen afmaalen, als geheel bestaande uit een Handeldryvend en Handwerken voortzettend Volk, zonder zugt om Kunsten en Weetenschappen te kweeken, hebben de spreekendste bewyzen hunne smaadtaal menigmaal gelogenstraft, en getoond, dat de Nederlanders, schoon zich minder dan wel andere Volken, toeleggende op Uitvindingen en Kunsten, die nauwlyks ergens toe kunnen dienen, dan om Pragt en Weelde voedzel te geeven, en de heerschende Dwinglandy de weifelende Mode te ondersteunen, geenzins de laatsten zyn in het uitdenken en toestellen van zulke zaaken, welke, naar 's Lands gesteltenisse, hun nuttig zyn en noodzaaklyk, ook ten dienste van andere Volken, en van het geheele Menschdom, kunnen strekken. Eene lyst van dusdanige bedryven, moet den snaaterenden tegenspreeker doen bloozen, en de Naamen van Mannen, die de Hoogeschoole van ons Gemeenebest tot Cieraaden dienden, terwyl zy met onbezwalkten luister, by den onvooringenomenen Vreemdeling, schitterden, en van anderen, die door Kunst- en Lettermin uitstaken, zullen altoosduurende Gedenktekens blyven, dat | |
[pagina 348]
| |
het den Landzaat aan Vernuft, Geest, Verstand, Oordeel, en vlytige Letteroefening, niet ontbrakGa naar voetnoot(††). ‘Tot nog toe, 't is waarheid, zag men, in de Vereenigde Gewesten, 't geen zeker bevreemding moet baaren, geene Geleerde Maatschappy, of Genootschap, opgericht, gelyk aan die der Buitenlanderen; hoewel het zints jaaren niet ontbrak aan Gezelschappen, die zich bovenal op de Natuurkunde bevlytigdenGa naar voetnoot(§§), en de vertaalde Werken der buitenlandsche Genootschappen, zo geheel, als by uitgekooze stukken, uitgegeeven, een welkom onthaal by den Weetgierigen aantroffen. Dan, het verwyt van dit gemis kon ons dit Jaar (1752) niet weer gedaan worden. Haarlem, prat op de Uitvinding der Drukkunste, waar het nimmer, zints het herleeven der Geleerdheid, aan Liefhebbers en Voorstanders der fraaije Weetenschappen ontbrak, hadt de eer, om, binnen haare muuren, de Eerste Maatschappy der Weetenschappen, de Hollandsche bygenaamd, te zien gebooren worden.’ Even zo bevlytigt zich de Schryver, om, daar by geene Gebreken verzwygt, Verdiensten regt te doen. By voorbeeld, het geval van de Broeders merkes, die men te Nymegen, om Vrymetzelaary, tot geen Leden der Kerke wilde aanneemen; als mede de Ongeregeldheden, by het Inwyen van een Roomsch Kerkhuis, in de Ommelanden gepleegd, opgetekend hebbende, vervolgt hy: ‘Smert het de Vaderlandsche Geschiedkunde, als haar blad, waarheid boekende, niet kan naalaaten, Dwaaling, bekrompenheid van Geest, en blinden Godsdienstyver, te vermelden, gelyk hier toe de twee laatste byzonderheden aanleiding gaven, zy verheugt zich, wanneer zy, by afwisseling van een uitgebreid Hart, en een wel verlicht Verstand, in den Landzaat mag roemen. En wie zal deeze treffelyke hoedanigheden ontzeggen aan den Heere jan stolp, den dertienden van Wynmaand (1753), te Leyden, in hoogen Ouderdom overleden. Een Man, die zyn geheele leeven der Weetenschappen hadt toegewyd, meer door zyne uitgestrekte Geleerdheid, groote Zielsvermogens, zonderlinge Zedigheid, manlyke Godsdienstigheid, dan door Eertytelen, by de Beminnaars van | |
[pagina 349]
| |
nuttige Weetenschappen, en Voorstanders van een redelyk Christendom, bekend. Niet genoeg oordeelde hy het, door zyne gesprekken en voorbeeld, Waarheid, Deugd, en Godsdienst voor te staan, en, zo veel in hem was, gehandhaafd te hebben; naa zyn dood wenschte hy daar aan nut, bestendig nut, te doen; en heeft van zyne opregte zugt, om de zo noodige kennis van het aanbiddelyk opperweezen in hooger top te heffen, den Godsdienst, en alle Christelyke Deugden, voornaamelyk onder onze Landsgenooten, aan te kweeken, een schitterendste blyk gegeeven. Hy besprak, naamlyk, uit zyne naa te laatene Goederen, aan de Hoogeschool te Leyden, eene somme van tien duizend Guldens, uit welker Renten, alle twee jaaren, een Eerprys, bestaande in een Gouden Penning, ter waarde van twee honderd en vyftig Guldens, zou toegereikt worden, aan den Schryver van het beste Antwoord, op eene voorgestelde Vraage, Onderwerpen betreffende, waarin hy, by zyn leeven, het grootste belang gesteld hadt.’ Hoe de Inrigting moet werken, en wat hy meer tot derzelver nut deedt, vermeldt het Werk, waar toe wy onzen Leezer wyzen. Genoeg hebben wy uit dit Deel ontleend, om 't zelve te doen kennen. Wy zien, volgens het Berigt des Uitgeevers, nog dit Jaar het Derde Deel des Vervolgs te gemoet. |
|