Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 291]
| |
Brieven over het bestuur der Colonien Essequebo en Demerary, gewisseld tusschen de Heeren Aristodemus en Sincerus, nevens bylagen, betrekkelyk tot deeze briefwisseling en nevensgaande voorstellingen van den Nederduitschen Uitgeever. Het 7de, 8ste, 9de en 10de Stuk. Te Amsterdam, by W. Holtrop, 1787. In gr. octavo.Op de zes eerste Stukken deezer Verzamelinge, welker inhoud wy onlangs voorgesteld hebben,Ga naar voetnoot(*) volgen, in het zevende, een Brief van Aristodemus, behelzende een plan van redres in 't bestuur der Colonien; en een Brief van Sincerus, gaande hoofdzaaklyk over den Slaavenhandel; en dienende wel byzonder ter wederlegginge van 't geen de Abt Raynal, en anderen, in navolging van hem, nopens dit onderwerp, ten laste der Europeaanen, aangevoerd hebben. Hierby heeft de Nederduitsche Uitgeever gevoegd, eenige Nadere Aanmerkingen op het Bericht van de Vergadering van Tienen, van 2 Oct. 1786, op de Requeste en Memorie van Planters en Ingezetenen der Colonien Essequebo en Demerary, over de belangen van dezelve Colonien. - Hy had naamlyk, gelyk alvoorens gemeld is, in het vyfde Stuk, op een vroeger berigt deswegens, door de Kamer van Amsterdam op zigzelvs ingeleverd, zyne wederleggende aanmerkingen gemeen gemaakt. Toen hem nu, vervolgens, het Berigt van de Vergadering van Tienen zelve in handen kwam, en hy de daarin bygebragte voorstellingen gansch niet gegrond oordeelde, heeft hy geagt verpligt te zyn, om ook dit Berigt openlyk te wederleggen: ten einde nog meer kennelyk te doen zien, ‘dat de Planters zich in de allerhoogste noodzaaklykheid bevinden, om zich, op eene eerbiedige wyze, tegen de willekeurige onderneemingen van de Westindische Compagnie te verzetten.’ Het gewigt van 't onderwerp, en de noodzaaklykheid van 't zelve recht in den grond te behandelen, heeft deeze aanmerkingen dermaate uitgebreid, dat ze niet alleen een aanmerkelyk gedeelte van dit, maer ook het volgende geheele achtste Stuk beslaan. In deeze zyne Aanmerkingen stelt hy zig voor dit Berigt op den voet te volgen, welks beloop hy indeezervoege opgeeft. | |
[pagina 292]
| |
De Vergadering van Tienen heeft goedgevonden aan den Souverain voor te draagen: ‘Een onderzoek of haar Ed. Achtb. recht hebben gehad, om by Resolutie van 9 April 1782, alle de hooge en laage Bediendens, het Gouvernement dier Rivieren uitmaakende, en onder deeze de Colonie-Raaden te licentieeren, en by Resolutie in dato 5 Oct. 1784. een geheel nieuwen Raad aan te stellen, en onder deeze ook drie nieuwe Colonie-Raaden. (2.) Een onderzoek der verdere bezwaaren der Supplianten, en speciaal aangaande het heffen der lasten. En eindelyk (3.) eene zogenaamde elucidatie op de principaalste pointen van bezwaar, by de Memorie en Requesten der Supplianten over onderscheidene zaaken voorgesteld.’ Naar dit beloop zyne tegenbedenkingen ingerigt hebbende, vertrouwt hy, overtuigend getoond te hebben: ‘(1.) De billykheid van de klachten der Supplianten, over de feitelyke omverwerping van de wettige constitutie van hunne Regeeringsvorm; en de onwettigheid van het tegenwoordig via facti, ingedrongen Bestuur. (2.) De onredelykheid van het vexatoire, van de belastingen, welke de Compagnie in 1784 heeft willen dwingen; en de beguicheling, van welke men, onder den schyn van de Colonie-Hoofdgelden, mitsgaders het Akkergeld en Zegelrecht af te schaffen, zich tracht te bedienen. Als mede, het onheil, 't welk zo voor de Colonien als voor het Vaderland te wachten staat, indien deeze heerlyke Colonien langer onder eene zo onnatuurlyke, zo ongeschikte, zo schadelyke directie moeten blyven. En eindelyk (3.) het ellendige, het jammerhartige, het zich zelven verradende niet alleen van het grootste gedeelte, maar van alle de oplossingen, welke het Bericht over die bezwaaren, die het verkiest aan te raaken, gegeeven heeft; en de machtige verlegenheid, om op die verdere Argumenten, en bezwaaren, die het Bericht onaangeroerd heeft laaten liggen, te antwoorden.’ De twee nog volgende Stukken deezer Verzamelinge behelzen wyders nog etlyke Brieven van Aristodemus, en een en ander Antwoord van Sincerus, strekkende ten naderen aandrang van de klagten der Planters, en ter verdeediginge van dezelven, tegen eenige onheusche verdenkingen; met byvoeginge eener bescheiden voordragt van middelen van redres, die, naar 't oordeel der Planters, | |
[pagina 293]
| |
met vrugt aangewend zouden kunnen worden, ter herstellinge van den bloei der Colonien. In deeze Brieven ontmoet men eene menigte van byzonderheden, welken men met geen onverschilligheid kan nagaan, als men begrypt, dat het behoud en welweezen onzer Colonien een stuk van weezenlyk aanbelang is voor ons Vaderland. En 't hoofdonderwerp, daarin overwoogen, blyft nog bestendig een onderwerp van nadenking; daar de Planters en Ingezetenen deezer Colonien nog steeds by aanhoudendheid, door middel van beredeneerde en ootmoedige Requesten, by de Heeren Staaten Generaal 'er op aandringen, ‘dat Hunne Hoog Mogenden de Supplianten gelieven te laaten jouisseeren van eene volkomen vryheid, om door Schepen van allerleie Natien van de benoodigde Slaaven voorzien te worden; en wel zo lange, als de Westindische Compagnie, of andere Nederlandsche Slaafhandelaars, in gebreke blyven van aan der Supplianten behoefte, en aan den inhoud van 't Octroy van het jaar 1732, te voldoen.’ - Wy kunnen ons niet wel ophouden met een of ander stuk, tot dit onderwerp bepaaldlyk behoorende, zonder te omslagtig te worden; 't welk ons daar van doet afzien. Dan, vermids wy, by eene voorige gelegenheidGa naar voetnoot(*), bygebragt hebben, 't geen de Nederlandsche Uitgeever ter verschooninge of verzagtinge van den Slaavenhandel aangevoerd heeft; zo agten wy 't niet oneigen, den Leezer ter deezer gelegenheid nog onder 't oog te brengen, de bedenkingen van den Heer Sincerus, (daar hy zig insgelyks over dat Stuk uitlaat,) wegens een tweeledigen voorslag, door verscheiden Schryvers gedaan, om het haatlyke van de Slaaverny deezer Negers te verminderen, en dezelve trapswyze te doen afneemen. De eerste voorslag is, de Neger-Slaaven tot Christenen te maaken. Dan hieromtrent wyst hy den Leezer vooraf tot het geen A. Blom deswegens gezegd heeft, in zyne door ons onlangs gemelde Verhandeling over den Landbouw in SurinameGa naar voetnoot(†), oordeelende, dat men, dit nagaande, de onmogelykheid daarvan ras zal bemerkenGa naar voetnoot(§); waarop hy zelf indeezervoege vervolgt. | |
[pagina 294]
| |
‘Hoe zullen Lieden, van hun jeugd opgebragt, om | |
[pagina 295]
| |
niets te verstaan, dan zaaken, betrekkelyk tot hun physiek bestaan, eensklaps begrippen krygen van bovennatuurlyke waarheden? Waar by komt, dat alles, 't welk een oplettende ingespannenheid vereischt, als zyn alle onstoffelyke zaaken, en die daarenboven nog afwezend zyn, voor een Neger genoegzaam onmogelyk worden om te begrypen; wyl men 'er zeer weinige vind, die men zelfs tot exactitude in zaaken voor hunne zinnen vatbaar kan brengen. Hun oor is zeer juist om de maat in de Muziek te hooren; hun gezigt om een Vogel te schieten, maar zeer weinig Timmer-Negers zal men vinden, die zes karbelen naast elkander in een Gebouw exact afschryven, en inwerken; om dat zy hunne attentie niet aanhoudend op één zaak vestigen. De Auteur, des Considerations St. Domingue, zegt ook wel, ‘dat zy gemaklyk genoeg alle soorten van Handwerken leeren;’ doch hy voegt 'er by, ‘daar zyn 'er, die wel bedreeven zyn in het Horlogiemaaken en 't Goudsmeeden, maar zy zyn het zeldzaam. Hoe moeielyk, ja onmogelyk, nu zoude het zyn, Lieden, aan wien 't byna onmogelyk is oplettendheid in zaaken, onder haare zinnen, in te boezemen, het waare begrip te geeven van de Verborgenheden des Christelyken Godsdiensts? En zo men hun over deeze onderwerpen veel kwelde, zoude men niets uitrigten, dan hun bygeloof over de geesten der verstorvenen nog te doen aangroeijen, met hel, duivel, en andere voorwerpen, waarvan zy niets dan misbruik maaken zouden. Doch zy zyn veel meer vatbaar voor zedelyke pligten: regtvaardigheid, maatigheid, kuischheid, menschlievendheid, goedheid, medelyden, zyn alle deugden, die zy zeer wel van de overgestelde ondeugden weeten te onderscheiden. Echter zoude men niet slaagen, met hun de eerste door redenkavelingen aan te raaden, en de laatste af te raaden: ô neen, zulks was verlooren arbeid; maar oeffent alle deeze pligten ten hunnen opzigte, en zy zullen u zeer wel toonen overtuigt te zyn, dat gy een deugdzaam Meester zyt. Of zyt onregtvaardig, onmaatig, onknisch en wreed, en zy zullen wel degelyk van u zeggen, dat gy een ondeugend slegt Meester zyt. Laat ons des alle gedagten verlaaten, van de Negers Christenen te maaken; maar laat ons Christelyke deugden ten hunnen opzigte betragten, en wy zullen zeldzaam over hunne slegte daaden te klaagen hebben; | |
[pagina 296]
| |
want ik denke dat het geen verbeelding is, opgemerkt te hebben, dat regtvaardige Meesters zeldzaam zwaare misdaaden in hunne Slaaven te straffen hebben. Echter noem ik regtvaardige Meesters; want de al te goede, die wezentlyke ondeugden in hunne Slaaven ongestraft laaten, brengen dezelven tot het pleegen van nog grooter slegtheden: want deeze ongeletterde Lieden neemen goed- en toegevendheid voor lafheid, of gebrek van opmerking in hunne Meesters. En over 't geheel is 't geen de Heer A. Blom omtrent de behandeling der Negers voorschryft, te weeten regtvaardige gestrengheid, 't allerbeste; als men zulks niet te ver uitbreid, en altoos in 't straffen de misslagen van onweetendheid of onoplettendheid wel onderscheid van onwilligheid en boosaartigheid.’ Wat wyders een tweede voorslag betreft, die zommigen insgelyks welmeenend aangevoerd hebben, om naamlyk de Neger-Slaaven vry te geeven; de Heer Sincerus kan dien insgelyks niet goedkeuren. Ik moet, zegt hy, dezulken voor eerst al weder verzenden na 't geen daar van Auteurs zeggen, die, in de Colonien woonende, over de omstandigheden aldaar beter kunnen oordeelen, dan Lieden, die 'er nooit geweest zyn. Men leeze maar in 't tweede Deel van den Auteur des Considerations sur St. Domingue zyn Discours III. les Affrenchis, en hy zal ras bemerken, dat zulks noch de Blanken, noch de Negers zelfs, tot nut zoude strekken: en deeze Schryver is geensints een Vyand der Negers, maar wel 't tegendeel: men leeze maar in het Eerste Deel zyn Discours over l'Esclavage des Negers, om daar van te worden overtuigt. Ten tweeden, zal ik hem verzoeken na te gaan, hoe de Colonien zyn geconstitueert, te weeten, dat de Landen, welke de Slaaven bewerken, zyn geweest woest, met Bosschen bewassen, welke door omkappen, opruimen, branden, schoonmaaken, en met verschillende voortbrengzels, dan die 'er op groeiden, weder beplant zynde, tot vrugtbaare Landstreeken zyn gemaakt. Dat deeze Landen, door deeze gedaane bewerkingen, geworden zyn de eigendom, (de wettigste mogelyk welke uit te denken is,) van die geene die deeze Landen zodanig op hunne kosten, en meestal eigen arbeid, (want 't schikken en bevel voeren over werk is ontwyfelbaar ook arbeid,) hebben doen bewerken; en dat derhalven redelykerwyze niet | |
[pagina 297]
| |
kan worden gevergt, dat aan familles van vry geworden Negers zouden worden voor niet uitgegeeven. - Des blyft 'er voor deeze vrye Negers niets over, dan voor daggeld te arbeiden, welk daggeld ik zelfs wil toegeeven, dat, hoewel duurder, den Eigenaar niet meer kosten zal, om dat de vrye Neger meerder werk zal doen, dan nu de Neger-Slaaf. Doch zulks is in betrekking tot de gezonde Negers, welke arbeid voor geld doen; doch op welke wyze zullen dan de zieken, de geulcereerde, de zwakke, de oude, aan de kost komen? want de Heer Stuart zegt, in zyn VII Capittel van 't Eerste Boek, over the Political OEconomy, zeer wel, niemand zal een vry mensch eerder voeden, dan de wilde Vogels of Dieren, ten zy hy gebruik kan maaken van 't werk van den eenen, of van 't vleesch van den anderen.’ - Men zal zekerlyk zeggen, zulks is 't zelve ten aanzien van alle vryen in Europa; doch voor eerst zyn de Societeiten ouder, en dus hebben zig aldaar de kwaade gevolgen, spruitende uit 't vry worden van alle soort van menschen, reeds geschikt. Ten tweeden zo zyn de Staaten byna geheel bevolkt door Inwoonders, welke van ouder tot ouder aldaar gebooren en opgevoed zyn, en die 'er ook meenen te sterven; of komen 'er Lieden van andere Gewesten, zy zetten zig daar neêr, met voorneemen, om aldaar hun leven te verslyten. Daar men integendeel van de Colonien zeggen kan, dat zy meerendeels bevolkt zyn, ten aanzien der Blanken, door Reizigers, te weeten, door Lieden, welke meerendeel koomen, met voorneemen, om 'er zo ras doenlyk weder van daan te gaan. En hoewel veelen dit niet uitvoeren, zo verandert zulks hunne wyze van denken niet. - Nu is dit in deeze twee zoorten van Inwoonders zeer verschillende. De eerste soort, 't zy van Ouders afstammende, die reeds in 't Land gebooren waren, 't zy die 'er zig voor hun leven nederzetten; onttrekken dezulken zig niet, om iets van 't hunne te geeven, tot 't opregten van Diaconien of Huiszitten Armhuizen, Gasthuizen, Oude Mans- en Vrouwen-, Wees- en Aalmoesseniers-Huizen. Maar zullen zulks Colonisten doen, die, als 't ware, na ieder gewas verlangen, op dat 't genoegzaam zy, om hun in staat te stellen, van weder na Europa te stevenen. ‘Ja, zo men ooit den raad van den Abt Raynal, in 't vry maaken der Negers volgde, men zoude een nog veel | |
[pagina 298]
| |
grooter ontvolking in de Colonien, te weeten, onder deeze vry gemaakte Menschen, bespeuren, dan de Heer Stuart, volgens myne begrippen, meent in Europa plaats te moeten gehad hebben, wanneer de lyfeigendom is afgeschaft, en de algemeene Vryheid ingevoerd. - Ja, 'er zyn in onze dagen twee voorbeelden van verschillenden aart voorgevallen, welke aantoonen, dat de Landbouw in onbebouwde, en dus onbevolkte, Landen, niet dan door middel van menschen, die, zo al niet Slaaven, immers zodanige zyn, welke op den voet van Slaaven moeten worden aangevoerd, tot bebouwing konnen worden gebragt. Het eene voorbeeld is Cayenne, alwaar, na den Oorlog, welke door de Vrede van 1762 een einde nam, een groot getal vrye Lieden uit Frankryk na toe wierden gebragt; welke, om dat de geene, die van wegens den Koning gesteld waren, om huisvesting en voedzel voor die Lieden te vinden, ten tyd en wyle zy hun eigen kost konden winnen, hunne pligt niet betragt hadden, meest allen elendig zyn omgekomen: het geen zekerlyk geen plaats zoude gehad hebben, indien men de schikkingen zodanig had ingerigt, dat de eigenbaat der Directievoerders verbonden wasGa naar voetnoot(‡) geworden met het leeven en de gezondheid der overgevoerden naar Cayenne, zo als 't tweede voorbeeld zal aantoonen. Zulks is de wyze, door de Noord-Americaanen, in 't overbrengen der Lieden uit Duitschland, gebruikt. - De Capiteins of Entrepeneurs, welke deze menschen van Hamburg, Bremen of Holland aanbragten, ontvongen een zekere somma voor ieder Man, Vrouw, Jonge of Meid, welke zy gezond leverden; en welke Lieden dan ook verbonden wierden, om den geenen, die hun op die wyze kogt, geduurende zeven of veertien jaaren te dienen, onder zwaare straf, in cas van desertie.’ |
|