Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAanmerkingen op de Prysverhandelingen tegen Priestley, inzonderheid op de Verhandeling van den Hoogg. Heer C. Segaar, door Paulus Samosatenus, 1787. In gr. 8vo 159 bladz.De Opsteller dezer Aanmerkingen, schoon, volgens zyne betuiging, niet veel op hebbende met het meerendeel van de Schriften der zogenoemde Kerkvaderen, en vooral niet genegen zynde, om hun enig gezag in den Godsdienst toe te kennen, had egter, reeds voorlange, uit een beginzel van geoorlofde nieuwsgierigheid, en ter uitbreidinge zyner geschiedkundige kennisse, 'er zyn werk van gemaekt, om de denkbeelden der vroegere Christenen, over deze en gene stukken der Euangelieleere, na te spooren. Uit dien hoofde las hy ook gaerne de uitkomende Schriften over dit onderwerp; en ingevolge hier van kon 't niet wel anders zyn, of het zo veel | |
[pagina 237]
| |
gerugts makende Geschrift van den Heer Priestley van dien aert, en de Schriften zyner tegenparty in Engeland, waren terstond voorwerpen zyner onderzoekinge. Hier by kwam, vervolgens, de openlyke afgifte eniger ingeleverde Prysverhandelingen ter wederlegginge van Priestley, welken insgelyks zynen onderzoeklust niet konden ontgaen: en hier uit zyn, zo als hy ons te kennen geeft, deze zyne aenmerkingen gebooren. In dezelven bepaelt hy zich, om niet te breed uit te weiden, tot het hoofdstuk over de Godheid van jezus, en om daeromtrent zyne aendacht meest te laten gaen over de Verhandeling van den Heer carolus segaar, als zynde dezelve, (hoewel hem niet voldoende,) naar zyn inzien, beter uitgewerkt dan de twee andere Verhandelingen. - Overeenkomstig met de opgemelde voorname oorzaek van zyn onderzoek, en dus ook van 't schryven dezer aenmerkingen, is het buiten zyn tegenwoordig bestek, zich op te houden met de Godgeleerde bewyzen door den Hoogleeraer aengevoerd; 't welk hem doet zeggen: ‘ik wil thans de waarde van deeze zyne bewysredenen niet toetsen: naardien myne bedoeling alleen is, om in een Geschiedkundig onderzoek te treeden, nopende de gedachten der eerste kerkvaderen en der kristenen van de eerste eeuwen; en om te onderzoeken, of de plaatzen, door den Heer segaar tegen priestley, aangehaald, dat geen bewyzen, wat dezelven bewyzen moeten.’ - - Dit Geschrift is derhalven, gelyk we ook voorheen wegens de Prysverhandelingen, en 't hoofdbedoelde van 't Programma, opgemerkt hebben,Ga naar voetnoot(*) niet zo zeer voor hun die zich op de Schriftuurlyke, en inzonderheid op de Wederleggende Godgeleerdheid, toeleggen, als wel voor de zodanigen, die lust hebben tot het naspooren van de gevoelens der Oudvaderen; en zy, die goedvinden zich daermede onledig te houden, zullen, welke zyde zy ook in 't Godgeleerde gekoozen mogen hebben, 'er nog al verscheiden bedenkingen in ontmoeten, die hunne nadere overweging afvorderen, zo ten aenzien van de egtheid en 't gewigt van zommige stukken, als met betrekking tot den zin veler spreekwyzen, door de Oud-vaders ten opzigte van Jezus, als een by uitstek hoogvereerenswaerdig Persoon, gebezigd. | |
[pagina 238]
| |
In de eerste plaetze stelt onze Autheur, kortlyk, voor, het oogmerk dat zich de Hoogleeraer, voorstelt; en dit is, ten opzichte van de leere der Godheid van jezus, waer toe onze Schryver zich alleenlyk bepaelt, overtuigend te bewyzen, ‘dat de leer der kristenen,’ hebbende daermede inzonderheid het oog, op de leer der heerschende Kerk in Nederland, nopens dit Stuk, thans, ‘wat het wezenlyke betreft, over het geheel dezelfde is met die van de kristenheid.’ Nadien 't nu, uit het IX en X Artykel van de Belydenisse des Geloofs der Gereformeerde Kercken in Nederlandt, blykt, dat zy zich houdt aen de belydenisse der Niceensche kerkvergaderinge en de zogenaemde Athananasiaansche belydenis, zo moet de Hoogleeraer, zal hy aen dit zyn oogmerk voldoen, bewyzen, ‘dat, gelyk door de niceensche vergadering en de zogenoemde athanasiaansche belydenis gesteld is, de eerste kristenen ten allen tyde geleerd hebben, dat jesus kristus geboren is, uit den Vader voor alle eeuwen; dat hy God uit God, licht uit licht, waarachtig God uit waarachtig God, geboren en niet gemaakt, en van het zelfde wezen met den Vader is: kortom, dat de Zoon in alles den Vader gelyk, van gelyke godheid, eere en heerlykheid is.’ Doch hieromtrent tekent hy in 't algemeen aen, ‘dat niet alleen de zogenoemde onrechtzinnigen, maar ook de rechtzinnigen, menige malen ontkend hebben, dat dit het gevoelen der eerste kristenheid geweest zou zyn.’ - Wyders merkt hy vooraf nog op, ‘dat de Heer segaar, gelyk ook zyne mededingers, velingius en gavél, de gevoelens der eerste kristenen doet voorkomen als eenvormig, en, althans in het wezen der zake, met elkander overeenkomstig. Dan dit is, (zegt hy,) van voren beschouwd, reeds zeer onwaarschynlyk, en blykt van agteren tegen de geschiedkundige waarheid te stryden.’ Zulks noopt den Schryver op dit Stuk bepaeld stil te staen, en te toonen, ‘dat de eerste kristenen niet alleenlyk aanleiding hadden, om op verschillende wyzen, aangaande den grondlegger des kristendoms, te denken, maar dat zy ook in de daad, omtrend zyn persoon, onderscheiden, ja, zeer uit elkander loopende, gevoelens koesterden.’ Hieruit leid hy af, dat men verkeerd te werk gaet, wanneer men het thans geheten rechtzinnige in dit Artykel | |
[pagina 239]
| |
de algemene leer der eerste Kristenen noemt: ‘daar ze (zegt hy) intusschen nimmer eenstemmiglyk omtrend het bewuste artikel gedacht, - en ook nimmer eenige vaststellingen, (zodanigen meen ik, welken het verschil van denkbeelden verhinderen zouden,) desaangaande gemaakt hebben. En dit blykt, (vervolgt hy,) nog klaarer, wanneer men zelfs die plaatsen met aandacht naleest, op welken de voorstanders der rechtzinnigheid zich meest beroepen, en welken, wel overwogen wordende, in de daad niets meer, dan een enkelen schyn van zogenoemde rechtzinnigheid vertoonen.’ Na deze voorafgaende aenmerkingen verledigt hy zich voorts, om onderscheidenlyk na te gaen, of de Hoogleeraer segaar, ten dezen opzichte, meer dan anderen afgedaen hebbe, met de plaetzen, door zyn Hooggel. aengevoerd, ter toetse te brengen. En dit, zyns agtens, daerin niet bespeurd hebbende, besluit hy zyne Aenmerkingen indezervoege. ‘Op dezelfde wyze is het, naar myn inzien, met die plaatsen gelegen, welken de Heeren velingius en gavél hebben bygebragt. Doch het lust my voor het tegenwoordige niet, daar over my breeder uit te laten. Myn oogmerk was voornaamlyk, om aan te toonen, dat de ouden doorgaands, met opzigt op den persoon van jesus, andere gedachten gekoesterd hebben, dan de Hooggeleerde Heer segaar en zyne medestanders; en dat de plaatsen, van welken hy zich, ten bewyze van zyn gevoelen, bediend heeft, niet voldoende zyn. Zo ik dit genoegzaam bewezen hebbe (waarover de onpartydige lezer beslisse); heb ik aan myn oogmerk voldaan: zo niet, zal het my altoos aangenaam zyn, beter onderrecht te worden; mits het op eene bescheidene en edelmoedige wyze geschiede.’ |
|