in Brieven aan eene Vriendin te Straatsburg is het geschreven,) is Mevrouw de kroock. Leerde ons de Tytel niet dat zy uit Rusland kwam, in 't geheele beloop van 't Werkje is geen ééne trek, die het ons zou doen vermoeden. Zeldzaam vergeet men in zo verre zyn Land, dat men ten vreemd bezoekende en beschryvende, geene vergelyking altoos tusschen die beide maake. Doch Mevrouw de kroock is van een zeer aandoenlyk gestel, of, wil men dit woord liever, zeer Sentimenteel, en heeft zich door de Vertooningen en Ontmoetingen in Zwitzerland en Savoyen, dermaate getroffen gevoeld, dat zy Rusland geheel vergeeten hebbe. Wy willen, egter, haare Russische afkomst niet in twyfel trekken: of onze Leezers in 't vermoeden brengen, dat deeze Reis een Verdichtzel is; verre van daar, dezelve draagt verscheide blyken van Egtheid, hoe bevreemend alles moge weezen, wat wy 'er tot nog toe van gezegd hebben.
Van haare Schryfwyze spreekt zy zelve in deezer voegen: ‘Vergeef my den weinigen zamenhang, dien myn gekrabbel heeft, ik moet elke gedachte, zo als ze my invalt, nederschryven, en heb nog tyd, noch rust, genoeg, om aan orde of zamenhang te denken: ik schryf u nog liever gebrekkig, dan in 't geheel niet. - Naauwlyks ben ik alleen, of ik zit weêr met de pen in de hand. Ik kan begrypen, dat gy het byna voor een ongeluk houden moet, dat men de Vrouwen schryven leert. Zy hebben haar pen even zeer tot haar wil, als haare tong. - Myn gekrabbel is lang, en bevat byna niets als meteorologische aanmerkingen, die u in Straatsburg byna onverschillig zyn moeten, indien gy anders uit beleefdheid voor my u niet een weinig aan zon en weder wilt laaten gelegen leggen.’ - Indedaad, wy beklaagden Mevrouw de kroock, haar Reisverhaal leezende herhaalde keeren, over de met veel afwisseling beschreevene Stortregens, die haar vergezelden, volgden, en zo veele bezienswaardige zaaken onttrokken.
Groot was de spoed, waar mede zy deeze Reis heeft afgelegd: dezelve vangt aan den 17 Aug., en de laatste Brief is den 1 Oct. gedagtekend. Wel mogt zy te Lausanne schryven: ‘Hoe schoon het Land ook zyn moge, zo ziet men 'er evenwel weinig van, wanneer men enkel den grooten weg rydt. Om de binnenste gedeelten 'er van te zien, daar toe wordt meer tyd gevorderd dan ik 'er aan geeven kan. Buiten twyfel moet Lausanne veele schoonheden hebben. Dat toont de menigte vreemdelingen, die zich hier hebben nedergezet. Wat kan men van dit alles in een enkelen dag zien, die daar by nog half met uit- en inpakken, en schryven, doorgebracht wordt? Is daarby nog het weder ongunstig, zo kent men op zyn hoogst de vier muuren van zyn Logement. - En op 't einde van haare Reis is haare klagt regtmaa-