Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1788
(1788)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOnderwys in de Leerstukken der Godgeleerdheid, in 't Latyn beschreeven, door wylen den Hoog Eerw. den Hoog Gel. Heer J.F. Buddeus. In 't Nederduitsch vertaald door J.P.H. Hildebrand. Eerste Deel, tweede Stuk. Te Rotterdam, by C. van der Dries, 1787. In gr. octavo, 189 bladz.Voor enigen tyd hebben wy reeds berigt gegeven, van de gelegenheid by welke, en 't oogmerk waer mede, de Nederduitsche Vertaling van dit Werk het licht ziet, mitsgaders van de manier, op welke de Hoogleeraer Buddeus dit Onderwys, naer den smaek van zyn tyd, ingericht heeftGa naar voetnoot(*). Het diestyds gezegde daeromtrent genoeg oordeelende, hebben wy thans alleen te berichten, dat dit tweede Stuk behelst het tweede Hoofdstuk, gaende over de Openbaring en de Heilige Schrift, welk onderwerp zyn Hooggeleerde in den zelfden smaek als het eerste, over den Godsdienst en de Godgeleerdheid, ontvouwt. Zie hier, uit het zelve, 's Mans opmerkingen, wegens de Overleveringen en 't gezag der Vaderen of der Kerke. - By gelegenheid der gegronde stellinge, ‘dat de Heilige Schrift het echte grondbeginsel van kennis in de Godgeleerdheid zy; en teffens de eenigste Regel en Richtsnoer van ons Geloof en Leven,’ neemt hy gepast in agt, ‘dat zy zich zeer bedriegen, die een ander grondbeginsel van kennis, buiten de Heilige Schrift, verzinnen.’ - En onder dezen telt hy met regt, in de laetste plaetze, dezulken, die zich, bui- | |
[pagina 58]
| |
ten de Heilige Schrift, ook op de bovengenoemde grondbeginsels beroepen; waerover hy zich indezervoege uitlaet. ‘Hier wyken ook zy van het rechte spoor af, die ons de overleveringen (traditiones,) gelyk zy ze noemen, die niet beschreeven zyn, voor het grondbeginsel van kennis opdringen, of ten minste met de Heilige Schrift gelyk stellen, en beweeren, naar de taal der Vaderen van de Trentsche Kerkvergadering, dat men dezelve met gelyk ontzag en eerbied moet aanneemen en hoogachten, Sess. IV. Decr. I. p.m. 28. Want toen deeze Trentsche Geleerden over de overlevering spraken, als zo wel tot het Geloof als tot de Zeden behoorende, en dat ze of mondeling van Christus, of van den Heiligen Geest ingegeeven, en door geduurige opvolginge algemeen in de Kerk bewaard waren; hadden zy ook moeten aantoonen, welke deeze overleveringen zyn? van waar het ons blyke, dat dezelven of mondeling van Christus of van den Heiligen Geest zyn ingegeeven? Op wat wyze dezelven door geduurige opvolginge in de Kerk of voortgeplant zyn, of voortgeplant hebben kunnen worden? en aangezien het ligt geschieden kan, dat 'er valsche Overleveringen met die, welke voor echt uitgevent worden, vermengd worden, welk het middel zy, om deeze van geenen te onderscheiden? Daar het ondertusschen met dit alles zodanig gelegen is, dat 'er niets waarachtigs op geantwoord kan worden, en het teffens ten bewyze strekt, dat de Overleveringen niet anders dan geheel onzeker zyn kunnen, zo zoude hy zichzelven zeer bedriegen, die dezelven voor het grondbeginsel van kennis aanneemen wilde. Want het geen bossuetus in expos. Cond. C. XVIII. zegt, dat die eene Apostolische overlevering zy, welker oorsprong niet met zekerheid kan aangeweezen worden, is ten eenenmaale kinderachtig. Want 'er worden veele leugens en veele dwaalingen verspreid, wier oorsprong ons geheel verborgen is. De overleveringen kunnen ook der Heilige Schrift niet toegevoegd worden, ten zy men deeze teffens van onvolmaaktheid en duisterheid beschuldigen wil: daar nu de verdeedigers der overleveringen zich hier van geen geweeten maken, zo toonen zy teffens daar door, welke laage gedachten zy van de Heilige Schrift vormen. Ja, terwyl zy met alle mogelykheid het gezag der Heilige Schrift van deeze overleveringen trachten af te leiden, en nogthans hunne overleveringen niet | |
[pagina 59]
| |
beveiligen kunnen, zo doen zy niet anders, dan, dat zy de waarheid van den Christelyken Godsdienst zelve aan de bespottingen van 't Ongeloof bloot stellen. Te recht is dit aangemerkt door bayle, in Dict. hist. crit. T. II. p. 2223. Want hy spreekt daar van nicolsus, die in zekere Boekjes, in 't Fransch geschreeven, alle pogingen aanwendt, om te bewyzen, dat men uit het leezen der Heilige Schrift geenen zekeren weg ter zaligheid vinden kunne. En daar de Overlevering indedaad nog onzekerer zy, wat volgt anders daaruit, dan, dat 'er in geenen deele een zeker middel ter Zaligheid te vinden zy? Hier uit besluit bayle, niet zonder grond, dat dit de rechte weg tot de Twyffelary zy. De reeds voorheen bygebragte spreuken der Schrift, die ons alleen tot de Heilige Schrift verwyzenGa naar voetnoot(†), bevestigen vervolgens ons gevoelen, en, aangezien deeze Schrift ons alles, wat tot Geloof en Leven te weeten nodig is, volkomen leeraart, waartoe dienen dan de overleveringen. Was het geen tot 's Menschen Zaligheid dient nog niet beschreeven, dan vonden 'er zekerlyk overleveringen, mondeling voort te planten, plaats; maar 'er is niet de minste schyn van reden, waarom wy thans, onder een zo groot licht der Heilige Schrift leevende, aan overleveringen zouden moeten gehoor geeven. Aangezien nu de Apostelen, 't geen zy beschreeven, mondeling predikten; en wederom, 't geen zy mondeling voordroegen, ook beschreeven, zo kon paulus de Thessaloniers met recht vermaanen, dat zy houden moesten de instellingen, die hen 't zy door woord of brief geleerd zyn. 2. Th. II. 15. En zodanige geschreevene Instellingen, of, waardoor dat geene bevestigd word, 't welk reeds in de Heilige Schrift voorhanden is, bedoelden ook de aloude KerkleeraarsGa naar voetnoot(§), wanneer zy zich op dezelven beriepen. | |
[pagina 60]
| |
Om over de toestemming der oude Kerkleeraars, die zy Vaders noemen, als mede over het gezag der Kerke, nog iets te zeggen, zal niet nodig zyn; gemerkt men dit uit het thans verhandelde ligt kan beoordeelen. Want men kan de Kerk, op welker gezag zy zich nu en dan gemeenlyk beroepen, niet anders dan zichtbaar en uitwendig aanmerken. Maar gelyk deeze aan gevaar van dwaaling, zo als de ondervinding leert, bloot gesteld is, zo is zy ook in veele byzondere Kerken verdeeld: en gelyk ze ook, zo in leerstukken als gevoelens, onderling verschillen, zo beoordeelen wy ze ook niet anders, dan uit de Heilige Schrift, wat of waar is, of aan de waarheid het naaste komt. Want dat de waare Kerke geene andere kenmerken hebbe, dan de zuiverheid van de Heilige Leere, en het rechtmatig gebruik der Sacramenten, zal te zyner tyd betoogd worden. Men noemt, wel is waar, de Kerk eene zuil en steunsel der waarheid, 1 Tim. III. 15. maar lydende, gelyk de Geleerden voorlang hebben aangemerkt, dat is, dewyl zy op de Hemelsche waarheid als op een grondzuil is opgericht, gelyk Paulus zelf dit verklaart, Eph. II. 20. Ondertusschen kan men het gezag der Vaderen, gelyk men die noemt, voornamentlyk de geenen, die in de vyf eerste Eeuwen leefden, zo veel te minder voor een grondbeginsel van kennis aanneemen, als het zekerer is, dat men eene zodanige toestemming in alle de Hoofdstukken des Geloofs te vergeefsch voorgeeft; en het klaarer blykt, dat 'er byna geen een Leeraar in de aloude Kerk gevonden word, waarin men niet de groofste dwaaling aantoonen kan.’ |
|